Jurisprudentie
BG5061
Datum uitspraak2008-11-21
Datum gepubliceerd2008-11-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersB2008/173
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersB2008/173
Statusgepubliceerd
Indicatie
Datum uitspraak: 20-11-2008
Datum publicatie: 24-11-2008
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Beklag
Inhoudsindicatie: Beklag toegewezen nu beklaagde, voormalig raadsheer bij een
Gerechtshof, in een brief aan de raadsman van een verdachte, uitlatingen heeft gedaan die een zodanig inzicht geven in de gang van zaken in raadkamer, dat een rechter die uitlatingen zeer wel als schending van de geheimhoudingsplicht zou kunnen aanmerken.
Uitspraak
B2008{
G E R E C H T S H O F T E L E E U W A R D E N
Zitting houdende te Arnhem
Beschikking
inzake
Klager,
wonende te (woonplaats),
tegen
Beklaagde,
wonende te (woonplaats),
beklaagde.
Op 4 mei 2008 heeft klager schriftelijk beklag gedaan over de beslissing van de officier van justitie om tegen beklaagde geen strafvervolging in te stellen. Dit klaagschrift is op 9 mei 2008 ter griffie van het hof ingekomen, doorgezonden en op 19 mei 2008 ter griffie van dit hof ingekomen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 24 oktober 2008 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling waren klager, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord.
Beklaagde is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.
Het beklag
Klager heeft middels een e-mail aan de officier van justitie gedateerd 29 oktober 2007 aangifte gedaan. Op 14 januari 2008 heeft klager deze aangifte mondeling toegelicht, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Klager heeft onder meer aangifte gedaan van schending van het ambtsgeheim, gepleegd door beklaagde in de periode van 29 juni 2007 tot 14 januari 2008.
Klager is vice-president van een gerechtshof en beklaagde was raadsheer bij datzelfde hof. In die hoedanigheid hebben klager, beklaagde en een derde raadsheer in een strafzaak bij het hof een verdachte, na aanvankelijke vrijspraak door de rechtbank, veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf.
Volgens klager heeft beklaagde vervolgens zaken naar buiten gebracht die in raadkamer zijn besproken. Bovendien zou beklaagde de betreffende verdachte helpen met een herzieningsprocedure bij de Hoge Raad, heeft hij, blijkens zijn weblog regelmatig gesprekken met die verdachte en laat hij in diverse publicaties weten dat hij 'van meet af aan was geplaagd door twijfels.'
Uit het dossier is voorts gebleken dat beklaagde op 21 maart 2007 aan de raadsman van die verdachte een brief over die zaak heeft geschreven in verband met de herzieningsprocedure.
Beklaagde is niet op de aangifte gehoord. Hij heeft middels een faxbericht van 25 januari 2008 laten weten dat hij slechts zijn verbazing heeft uitgesproken over het feit dat de levenspartner van klager eerder een vergelijkbare zaak tegen die verdachte heeft behandeld.
De officier van justitie heeft besloten beklaagde niet te vervolgen omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Deze beslissing is bij brief van 12 februari 2008 aan klager medegedeeld.
Klager heeft bij brief van 10 maart 2008 op die brief gereageerd en aangegeven dat er een publicatie is verschenen in de Nieuwe Revu waaruit blijkt dat beklaagde de journalist van informatie heeft voorzien. Daarnaast heeft klager in die brief aangegeven dat hij het niet eens is met de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen ter zake van schending van het ambtsgeheim. Klager heeft de officier van justitie verzocht zijn standpunt te herzien.
De officier van justitie heeft bij brief van 2 april 2008 aan klager medegedeeld dat hij, na overleg met hoofdofficier van justitie, volhardt in zijn standpunt, omdat hij een andere juridische beoordeling van de feiten heeft en een vervolging niet opportuun vindt.
Uit het klaagschrift blijkt dat klager het niet eens is met beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen ter zake van schending van het ambtsgeheim. Het klaagschrift richt zich tegen die beslissing.
De beoordeling van het beklag
Klager kan als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is derhalve ontvankelijk in zijn beklag.
Anders dan de officier van justitie en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in het dossier voldoende aanknopingspunten te vinden zijn om beklaagde succesvol te kunnen vervolgen wegens schending van het ambtsgeheim.
Van de publicatie in de Nieuwe Revu kan niet zonder meer gesteld worden dat beklaagde daaraan zijn medewerking heeft verleend. Wel voldoende aanknopingspunten zijn er voor het schrijven van eerder bedoelde brief aan de raadsman van de verdachte in een strafzaak.
De in die brief opgenomen bewoordingen "Van meet af aan werd ik 'geplaagd' door twijfels", "En tijdens de beraadslagingen werd de twijfel die ik had gaandeweg tot zodanige proporties teruggebracht dat ik overstag ging" en "Als ik dit alles destijds had geweten, waren mijn twijfels dusdanig toegenomen dat ik geen gebruik had willen maken van de belastende verklaringen van getuige 1 en was er geen 'unanimiteit' tot stand gekomen", geven echter zodanig inzicht in de gang van zaken in raadkamer dat een rechter die uitlatingen zeer wel als schending van de geheimhoudingsplicht, zoals neergelegd in artikel 7, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, zou kunnen aanmerken.
Het openbaar ministerie heeft weliswaar, overigens zonder nadere motivering, aangegeven vervolging niet opportuun te vinden, maar het hof vermag niet in te zien waarom het algemeen belang in deze zaak is gediend met een sepot. Een vervolging van beklaagde is dan ook geïndiceerd.
Het hof is derhalve van oordeel dat een vervolging in voege als na te melden aangewezen is.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag gegrond is. Er wordt beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
Beveelt dat door de officier van justitie een strafvervolging tegen beklaagde, geboren op (geboortedatum en -plaats), wonende te (adresgegevens), zal worden ingesteld ter zake van het misdrijf omschreven in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze beschikking is gegeven door mrs Mintjes, voorzitter, Abbink en Coumans, raadsheren, in tegenwoordigheid van Verhaeg, griffier, op 21 november 2008
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.