Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4949

Datum uitspraak2008-11-20
Datum gepubliceerd2008-11-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers256777 / HA RK 08-459
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wraking in procedure over beschermingsbewind. Wrakingsverzoek gegrond verklaard: schijn van vooringenomenheid vanwege verloop van de procedure.


Uitspraak

beslissing RECHTBANK ARNHEM Wrakingskamer zaaknummer: 256777 / HA RK 08-459 (rechtbank Utrecht) Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 20 november 2008 in de zaak van de STICHTING BEHEER BEWONERSGELDEN SIZA DORP GROEP, gevestigd te Arnhem, hierna te noemen: SBBS, verzoekster, advocaat: mr. J.P. Koets te Haarlem, tegen mr. [rechter], kantonrechter in de rechtbank Arnhem, hierna te noemen: mr. [rechter]. 1. De procedure SBBS heeft op 21 oktober 2008 bij de rechtbank Arnhem een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend, gericht tegen mr. [rechter]. Mr. [rechter] heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft dit verweerschrift nadien nog op twee punten gecorrigeerd. Mr. Koets heeft de rechtbank nog enige stukken toegezonden. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 6 november 2008. SBBS en mr. [rechter] hebben hun standpunt mondeling toegelicht; mr. Koets heeft tevens een pleitnota overgelegd. Het wrakingsverzoek is geregistreerd bij de rechtbank Utrecht en behandeld door drie rechters bij de rechtbank Utrecht, allen tevens rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank Arnhem. 2. De feiten 2.1. SBBS voert als de door de kantonrechter benoemde bewindvoerder het bewind over het vermogen van momenteel circa 130 cliënten van de Stichting Siza Dorp Groep (hierna te noemen: Siza Dorp). Daarnaast beheert SBBS zonder door de kantonrechter daartoe benoemd te zijn de financiën van ongeveer 375 andere cliënten van Siza Dorp. De cliënten zijn allen lichamelijk en/of verstandelijk gehandicapt. 2.2. SBBS heeft voor uitvoerende beheerswerkzaamheden tot nu toe steeds personeel ingehuurd van Siza Dorp. Begin 2008 heeft Siza Dorp SBBS echter meegedeeld deze dienstverlening per 1 augustus 2008 te willen beëindigen. 2.3. Bij het zoeken naar een nieuwe oplossing heeft SBBS twee mogelijkheden onderzocht. De eerste was overdracht van het bewind aan de Gelderse Stichting tot beheer en bewindvoering (hierna te noemen de Gelderse Stichting), waarna SBBS kon worden opgeheven. De tweede optie was overdracht van de uitvoerende taken die Siza Dorp verrichtte aan een administratiekantoor, te weten IPA-ACON te Haarlem. SBBS heeft gekozen voor de tweede optie. 2.4. Mr. [rechter], de met het toezicht belaste kantonrechter, heeft aanvankelijk (in zijn brief van 10 maart 2008) onder voorwaarden ingestemd met uitbesteding van uitvoerende beheerswerkzaamheden aan een nieuwe uitvoerder. Hij heeft zich daarbij het recht voorbehouden om eventueel – in het uiterste geval – ambtshalve SBBS te ontslaan als bewindvoerder. Dit ontslag is gebaseerd op artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). 2.5. In een later stadium (brief van 28 juli 2008) heeft hij meegedeeld bezwaar te hebben tegen een wijze van delegatie van in het kader van het bewind te verrichten werkzaamheden waarbij behalve SBBS drie verschillende rechtspersonen betrokken zouden zijn. Hij heeft daarbij aangekondigd de mogelijkheid van ambtshalve ontslag te overwegen omdat, kort gezegd, SBBS geen actieve rol speelt bij de uitvoering van het beheer en SBBS veertien dagen de tijd gegeven voor een reactie. 2.6. SBBS heeft daarop bij e-mail van 4 augustus 2008 geantwoord dat het bezwaar van mr. [rechter] op een misverstand berustte, omdat behalve zijzelf alleen IPA-ACON bij het bewind betrokken zou worden. Daarop heeft mr. [rechter] in zijn brief aan SBBS van 29 augustus 2008 onder meer het volgende geschreven: (…) Ook na beraad blijf ik erbij dat ik het niet wenselijk acht indien een bewindvoerder de uitoefening van alle taken overdraagt aan anderen. De lijn voor het afnemen van verantwoording en de mogelijkheid van bijsturing door de kantonrechter wordt daardoor te lang. Te zijner tijd zal ik een daartoe strekkende beslissing nemen. Voor het zover is, zal ik eerst contact opnemen met alle personen over wier vermogen uw stichting krachtens benoeming van de kantonrechter het bewind voert (…) en vragen zich uit te laten over hun wensen ten aanzien van de persoon of instelling die als opvolgend bewindvoerder zal worden benoemd. Als bekend is wie de opvolgend bewindvoerder(s) zal (zullen) zijn, kan ik vervolgens de ontslagbeschikkingen nemen. (…) 2.7. Op 12 september 2008 heeft mr. [rechter] een gesprek gevoerd met de heer [voorzitter], voorzitter van SBBS, en met de heer [directeur], directeur van Siza Dorp. In het door de griffier van de rechtbank van dat gesprekje gemaakte verslagje staat onder meer het volgende. Tijdens het overleg zijn de volgende afspraken gemaakt: 1. De kantonrechter heeft laten weten dat hij persisteert bij zijn voornemen om de SBBS te ontslaan als bewindvoerder in de zaken waarin zij door de kantonrechter is benoemd en dat in de meeste gevallen de benoeming van een nieuwe bewindvoerder, in dit geval de Gelderse Stichting, noodzakelijk zal zijn. In verband daarmee zullen de rechthebbenden moeten worden gehoord. 2. (…) 2.8. Op 16 september 2008 heeft SBBS mr. [rechter] per e mail gevraagd om een achttal vragen te beantwoorden en een nadere precisering te geven van de argumenten voor zijn voornemen tot ambtshalve ontslag. Mr. [rechter] heeft daarop op dezelfde dag en op dezelfde wijze onder meer het volgende geantwoord: Helaas kan ik niet ingaan op uw vragen. Het is eigen aan rechtspraak dat de rechter na onderzoek van de feiten en omstandigheden tot een beslissing komt. Deze beslissing (uitspraak) voorziet hij van de dragende motivering. Het is die beslissing die vervolgens door een hogere rechter in hoger beroep kan worden beoordeeld. De gesprekken die ik tot dus ver met u en anderen heb gehad, vormen onderdeel van mijn onderzoek dat zal leiden tot een ambtshalve door mij te nemen beslissing. Welke kant die beslissing zal uitgaan, heb ik u reeds aangegeven. Van de globale gronden van de beslissing heb ik u op de hoogte gebracht. Daaraan heb ik in dit stadium niets meer toe te voegen. (…) 2.9. In antwoord op een volgende e-mail van SBBS heeft mr. [rechter] op 24 september 2008 aan SBBS onder meer het volgende gemaild: (…) Wat betreft de nadere toelichtingen die u verlangt voor uw besluitvorming, beperk ik mij tot de mededeling dat mij geen soortgelijke gevallen, waarnaar u vraagt, bekend zijn. Deze omstandigheid vormt overigens ook geen onderdeel van mijn beweegredenen. Het gaat mij om de kwaliteit van de uitvoering van de bewindvoerderstaak. Deze acht ik in gevaar te komen. (…) 2.10. Vervolgens heeft mr. Koets bij brief van 29 september 2008 namens SBBS mr. [rechter] onder meer gevraagd om nader overleg. Mr. [rechter] heeft dat in een e mail van 30 september 2008 afgewezen en daaraan onder meer het volgende toegevoegd: (…) Gedurende de afgelopen maanden heb ik reeds verschillende malen op mijn uitnodiging overleg met bet bestuur gevoerd en het bestuur tenslotte gehoord op mijn voornemen om ambtshalve de stichting als bewindvoerder te ontslaan op grond van gewichtige redenen. Daarbij heb ik de aard van de redenen medegedeeld en toegelicht. Tijdens het laatste overleg met de voorzitter van het bestuur op 12 september 2008 heb ik aangegeven dat ik over voldoende informatie beschik om een beslissing te kunnen nemen. (...) Uw mailbericht vormt voor mij evenwel aanleiding om voor een iets andere aanpak te kiezen, dan ik aanvankelijk voor ogen had. Ik stel mij voor om in één of enkele (maximaal 3 of 4) zaken een beschikking te nemen nadat ik voorafgaand de belanghebbenden heb gehoord. De daarmee voorzienbare onrust in de zorginstelling blijft op die manier beperkt en in die zaken kan SBBS desgewenst appèl instellen. Ten aanzien van de andere zaken maak ik pas op de plaats totdat het gerechtshof uitspraak heeft gedaan. (…) Een afschrift van deze e-mail heeft hij gestuurd aan de Gelderse Stichting, met de vraag aan deze om suggesties voor de selectie van zaken voor die proefprocedures. 2.11. In een brief van 2 oktober 2008 heeft SBBS Siza Dorp gelast om de dossiers over te dragen aan IPA-ACON. Op 6 oktober 2008 heeft mr. [rechter] in een telefoongesprek met de heer Hoogma kennis gekregen van de inhoud van deze brief. Daarop heeft hij op 7 oktober 2008 een voorlopige voorziening gegeven als bedoeld in artikel 1:448, tweede lid, laatste volzin BW. Daarin heeft hij SBBS (onder meer) gelast zich te onthouden van elke gedraging die kan leiden tot de overdracht van dossiers, totdat de kantonrechter heeft beslist over het al dan niet ontslaan van SBBS als bewindvoerder. In een begeleidende brief (of e mail) van dezelfde datum aan SBBS heeft mr. [rechter] zijn voorstel voor een aantal proefprocedures ingetrokken. 2.12. SBBS heeft daarop op 10 oktober 2008 gereageerd met een brief (per fax en per e mail) van een kantoorgenoot van mr. Koets. In deze brief wordt onder meer gevraagd naar de mogelijkheid van intrekking van de voorlopige voorziening en van nader overleg. SBBS wijst erop dat Siza Dorp al een personeelsreductie heeft doorgevoerd en dat de feitelijke overdracht enkele maanden in beslag dreigt te nemen. Verder wordt gevraagd waarom mr. [rechter] SBBS niet heeft gehoord alvorens een voorlopige voorziening te geven. 2.13. Daarop heeft mr. [rechter] op dezelfde dag per e mail onder meer het volgende geantwoord: (…) In dit stadium van de procedure die moet leiden tot mijn beslissing inzake ontslag van SBBS als bewindvoerder, heb ik geen behoefte aan nadere informatie van de zijde van SBBS. Ik heb SBBS reeds over mijn voornemen gehoord. Mijn volgende stap is om de rechthebbenden te horen inzake hun voorkeur ten aanzien van een eventueel door mij te benoemen nieuwe bewindvoerder, zoals de wet voorschrijft. Vervolgens neem ik de beslissing. Zoals u al opmerkt, zijn mijn beslissingen vervolgens vatbaar voor hoger beroep. (…) 3. De beoordeling 3.1. De gronden die SBBS voor het wrakingsverzoek aanvoert zijn, kort samengevat, de volgende: • Het resultaat van de besluitvorming van mr. [rechter] staat al geruime tijd vast, in ieder geval sinds 29 augustus 2008, terwijl de argumenten die aan de voorgenomen beslissing ten grondslag liggen aan verandering onderhevig zijn. • Het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, doordat mr. [rechter] de inhoud van e-mails en brieven van SBBS naast zich neerlegt, hij naar aanleiding van een brief van SBBS aan Siza Dorp een voorlopige voorziening heeft gegeven zonder SBBS daarover te horen en hij de toezegging om enkele proefprocedures te voeren zonder overleg vooraf heeft ingetrokken. • Mr. [rechter] heeft een brief gericht aan het bestuur van SBBS en niet aan de advocaat en hij heeft een kopie van de e mail van 30 september 2008 gestuurd heeft aan de Gelderse Stichting, de beoogd opvolgend bewindvoerder, die in dezen als buitenstaander heeft te gelden en niet in de vertrouwelijke correspondentie had mogen worden betrokken. 3.2. Mr. [rechter] heeft in zijn verweerschrift onder meer gewezen op de bijzondere aard van de procedure in bewindzaken, de rol van de kantonrechter daarbij en op de betekenis van het begrip onpartijdigheid daarin. Op zijn standpunt zal, voor zover nodig, hierna worden ingegaan. 3.3. De voor de beoordeling van het wrakingsverzoek toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de betreffende rechter vooringenomen is jegens één van de bij de procedure betrokkenen, althans dat de vrees van die partij voor zulke vooringenomenheid gerechtvaardigd is. 3.4. In zijn verweerschrift wijst mr. [rechter] terecht op de bijzondere aard van de procedure. De rol van de rechter in een bewindzaak is een andere dan bijvoorbeeld in een dagvaardingsprocedure, waarbij partijen tegenover elkaar staan en de rechter in beginsel lijdelijk is. In een bewindzaak zijn twee ‘partijen’ betrokken, die een heel verschillende positie hebben. De ene partij (de bewindvoerder) heeft specifiek tot taak de bescherming van de belangen van de andere partij (de rechthebbende), die in deze verhouding te beschouwen is als de kwetsbare partij. In een bewindzaak staat het belang van de rechthebbende centraal; de bewindvoerder heeft dit belang te dienen. De rechter houdt daarbij toezicht op de taakvervulling van de bewindvoerder, ter bescherming van de rechthebbende. Daarbij kan het tot de verantwoordelijkheid van de rechter behoren om – indien daarvoor een gewichtige reden aanwezig is - zelf (ambtshalve) het initiatief te nemen tot ontslag van de bewindvoerder en om in het algemeen initiatieven te ontplooien in het belang van de rechthebbende. Deze meer actieve rol van de rechter in bewindzaken betekent echter niet dat hem niet zou kunnen worden verweten dat hij vooringenomen is. 3.5. De door SBBS aangevoerde gronden voor wraking moeten in het licht van het voorgaande worden beoordeeld. Daarbij zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. 3.6. Aanleiding voor de voorlopige voorziening van 7 oktober 2008 was de brief van SBBS aan Siza Dorp, waarover de directeur van Siza Dorp mr. [rechter] heeft ingelicht. In deze brief gelastte SBBS Siza Dorp om ‘de dossiers’ over te dragen. Mr. [rechter] heeft daarop een voorlopige voorziening gegeven (en het voorstel tot proefprocedures ingetrokken), zonder SBBS daarover eerst te horen. Op de zitting van 6 november 2008 heeft mr. [rechter] daarover verklaard dat de tekst van de brief eenduidig was en kennelijk betrekking had op alle 500 dossiers, en dat snelle maatregelen noodzakelijk waren om overdracht te voorkomen, zodat er geen tijd was om eerst een zitting te bepalen om SBBS te horen. SBBS heeft daarop bevestigd dat de brief betrekking had op alle 500 cliënten; de overdracht zou echter beginnen bij de dossiers van de 375 andere cliënten en geruime tijd in beslag nemen. Wanneer de 130 dossiers van de door de kantonrechter onder bewind gestelden aan de beurt zouden zijn, zou (naar verwachting van SBBS) de beslissing van de kantonrechter in hoger beroep zijn beoordeeld; zij zijn daarom niet expliciet uitgezonderd. 3.7. Hoewel er voor mr. [rechter] mogelijk aanleiding was om de situatie als spoedeisend in te schatten en snel een maatregel te treffen, zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden gebleken die rechtvaardigen dat mr. [rechter] aan SBBS niet de mogelijkheid heeft geboden om nader uitleg te geven en te reageren op zijn voornemen om een voorlopige voorziening te treffen. Gezien het frequente telefoon- en e-mailverkeer dat tussen mr. [rechter] en SBBS plaatsvond, had ook in deze kwestie snel en eenvoudig contact gelegd kunnen worden. De omstandigheid dat SBBS zelf kon vragen om intrekking van de voorlopige maatregel doet daaraan niet af. 3.8. Voorts moet beoordeeld worden of de beslissing om SBBS als bewindvoerder te ontslaan al in een zodanig vroeg stadium vaststond dat daardoor de schijn gewekt kon worden van vooringenomenheid. SBBS heeft in dit verband gewezen op de bewoordingen van door mr. [rechter] verzonden brieven en e mails en op de telkens wisselende argumentatie om haar als bewindvoerder te ontslaan. 3.9. Mr. [rechter] heeft bestreden dat hij de beslissing al had genomen. Hij heeft erop gewezen dat het een voornemen tot ontslag betreft en dat hij voordat hij een bewindvoerder kan ontslaan de rechthebbenden moet horen ten aanzien van de persoon van de nieuwe bewindvoerder. Ter zitting heeft hij verklaard dat zijn beslissing nog niet definitief is en dat zijn oordeel nog zou kunnen veranderen door het horen van de rechthebbenden (en hun familie). Hoewel dit horen in beginsel alleen de vraag naar een opvolgend bewindvoerder betreft, zou daaruit mogelijk nieuwe informatie komen, die van invloed zou kunnen zijn op zijn beslissing. 3.10. Hoewel aanvaardbaar moet worden geacht dat mr. [rechter] de definitieve beslissing over het ontslag van de bewindvoerder niet geeft voordat enige zekerheid is verkregen over de opvolging, kan door de in de correspondentie met SBBS gekozen bewoordingen de indruk zijn gewekt dat het besluit feitelijk al vaststond. Deze indruk kan zijn versterkt door het verzenden van een kopie van de e mail van 30 september 2008 aan de Gelderse Stichting en het voorstel voor proefprocedures teneinde in hoger beroep een beslissing te verkrijgen. 3.11. De redenen die mr. [rechter] in de loop van de procedure gegeven heeft voor het voornemen tot ontslag zijn de volgende. In eerste instantie heeft hij opgegeven dat hij het niet wenselijk vindt wanneer er vier verschillende rechtspersonen (‘vier schijven’) betrokken zijn bij de uitvoering van het bewind; daarna dat hij het niet wenselijk vindt wanneer alle uitvoerende taken worden uitbesteed en tenslotte (in algemene termen) dat hij de kwaliteit van de bewindvoering in gevaar ziet komen. Hij heeft hierover zelf verklaard dat hij van SBBS wisselende informatie kreeg, en dat hij mede daardoor van standpunt veranderd is. 3.12. Mr. [rechter] heeft echter geen toelichting gegeven op de verhouding tussen de verschillende argumenten. SBBS heeft op het bezwaar van de ‘vier schijven’ een reactie gegeven die erop neerkomt dat deze zienswijze van mr. [rechter] op een misverstand berust. Niet is gebleken dat mr. [rechter] op deze uitleg heeft gereageerd, zodat niet duidelijk wordt of hij dat argument heeft laten vallen en welk verband er bestaat met het volgende argument. In een later stadium heeft hij ook geweigerd nog in te gaan op vragen en de redenen voor zijn voornemen tot ontslagverlening nader te motiveren. Daardoor kon bij SBBS het beeld ontstaan dat zijn beslissing al vaststond en de argumenten erbij gezocht werden. 3.13. Al het vorenstaande kan niet leiden tot de conclusie dat mr. [rechter] persoonlijk vooringenomen was. Dat neemt niet weg dat zowel door het niet horen van SBBS voorafgaande aan het geven van de voorlopige voorziening van 7 oktober 2008, als door de weigering om vragen te beantwoorden en nadere uitleg te geven bij de wisselende argumenten om SBBS als bewindvoerder te ontslaan, bij SBBS de gerechtvaardigde vrees kon ontstaan dat haar standpunt niet mede in aanmerking werd genomen en dat de beslissing reeds vaststond. Het wrakingsverzoek wordt daarom gegrond verklaard. 4. De beslissing De rechtbank: 4.1. verklaart het wrakingsverzoek gegrond; 4.2. draagt de griffier op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan mr. Koets, mr. [rechter], de sectorvoorzitter van de sector kanton van de rechtbank Arnhem en de president van de rechtbank Arnhem. Deze beslissing is gegeven door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, mr. G.A.M.E. van de Burg-van Geest en mr. D.A.J. Overdijk, allen rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Arnhem, in aanwezigheid van mr. N.I. Ganzevoort, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2008.?