Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4927

Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers07/00144
Statusgepubliceerd


Indicatie

Forensenbelasting. Aanslag forensenbelasting is voortijdig opgelegd.


Uitspraak

uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM Sector belasting nummer 07/00144 Uitspraakdatum: 5 november 2008 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Losser (hierna: de Ambtenaar) tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank) van 7 maart 2007, nummer AWB 06/908 FB AZ1 A, in het geding tussen de Ambtenaar en X te Z (hierna: belanghebbende). 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 ter zake van de recreatiewoning aan de a-weg 1 te Q, bij beschikking van 23 mei 2005 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd van € 3.000. 1.2. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende bij brief van 8 juni 2005 bezwaar gemaakt. 1.3. Bij uitspraak van de Ambtenaar van 6 juli 2006 is het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. 1.4. Het beroep tegen de uitspraak van de Ambtenaar is door de Rechtbank bij uitspraak van 7 maart 2007, nr. AWB 06/908 FB AZ1 A, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de aanslag herroepen. 1.5. De Ambtenaar heeft tegen de hiervoor genoemde uitspraak van de Rechtbank bij brief van 2 april 2007, bij het Hof ingekomen op 6 april 2007, hoger beroep aangetekend. De gronden van het beroep zijn door de Ambtenaar aangevuld bij brief van 7 juni 2007, bij het Hof ingekomen op 12 juni 2007. 1.6. Tot de stukken van het geding behoren voorts het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen, alsmede de conclusies van re en dupliek. 1.7. Bij het onderzoek ter zitting op 27 augustus 2008 te Arnhem zijn partijen gehoord. Verschenen zijn A, de gemachtigde van de Ambtenaar, alsmede belanghebbende, vergezeld van B en C als zijn gemachtigden. 1.8. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. 1.9. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. 2. Vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is eigenaar van een recreatiewoning in het park R te Q. De WOZ-waarde van deze woning bedraagt voor het onderhavige jaar 2005 € 139.500. Op basis van die waarde is de in geding zijnde aanslag forensenbelasting berekend op € 3000. Voor het jaar 2004 was aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting opgelegd van € 232,80. 2.2. De raad van de gemeente Losser heeft op 16 december 2004 de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting 2005 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is bekend gemaakt in het Losser Journaal van 21 december 2004. 2.3. Voor zover voor dit geding van belang is luidt de Verordening als volgt: “(…) Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder woning: een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet. Artikel 2 Belastingplicht en belastbaar feit 1. Onder de naam “forensenbelasting” wordt een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. 2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Artikel 3 Maatstaf van heffing 1. De belasting wordt berekend naar de heffingsgrondslag voor de onroerende-zaakbelastingen, zoals die voor het desbetreffende belastingobject, waarvan de woning deel uitmaakt, voor het belastingjaar is vastgesteld; 2. In geval voor de woning geen heffingsgrondslag voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting berekend naar de waarde in het economisch verkeer van die woning; 3. Voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer als bedoeld in het tweede lid geschiedt overeenkomstig de regels voor de in de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet bedoelde belastingen. Artikel 4 Belastingtarief De belasting bedraagt per woning: met een economische waarde tot € 40.000 € 250,-- met een economische waarde van € 40.000 tot € 80.000 € 750,-- met een economische waarde van € 80.000 tot € 120.000 € 1.500,-- met een economische waarde van € 120.000 tot € 160.000 € 3.000,-- met een economische waarde van € 160.000 tot € 200.000 € 4.000,-- met een economische waarde van € 200.000 en hoger € 5.000,-- Artikel 5 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 6 Wijze van heffing De belasting wordt geheven bij wege van aanslag. Artikel 7 Termijnen van betaling (…) Artikel 8 Continuering van belastingheffing Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie over het vorige belastingjaar een aanslag werd opgelegd, wordt de belasting geheven over dezelfde gemeubileerde woning als waarvoor hij voor het laatst aangifte heeft gedaan, tenzij blijkt dat er wijzigingen zijn opgetreden of dat de belastingplicht voor aanvang van het belastingjaar is beëindigd. Artikel 9 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders (…) Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening woonforensenbelasting 2004” van 18 december 2003 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2005. 4. (…)” 3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag uit kracht van een verbindende verordening is vastgesteld. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is vervolgens in geschil of de aanslag voortijdig is vastgesteld. 3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 3.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting. 3.4. De Ambtenaar concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. 3.5. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. In het geding voor de Rechtbank concentreerde de rechtsstrijd van partijen zich op de tariefstelling in de Verordening. Belanghebbende voerde aan dat de forensenbelasting met ingang van 2005 extreem is verhoogd en dat de eigenaren van recreatiewoningen in het park R het slachtoffer zijn geworden van politieke strijd. De Rechtbank heeft in de bestreden uitspraak overwogen dat de in artikel 4 van de Verordening opgenomen tariefstelling leidt tot een heffing die willekeurig of onredelijk is of die anderszins door de wetgever niet kan zijn bedoeld. De Rechtbank is van oordeel dat deze bepaling om die reden niet verbindend is. Tegen dit oordeel van de Rechtbank en de daarop gegronde beslissing richt zich het hoger beroep van de Ambtenaar. 4.2. Voor het geval het Hof - anders dan de Rechtbank - van oordeel zou zijn dat de aanslag wel krachtens een verbindende verordening is vastgesteld, zoals door het Hof is beslist in de bij partijen bekende zaak met kenmerk 07/00499, heeft belanghebbende in hoger beroep als aanvullend argument in verweer aangevoerd dat de aanslag te vroeg is vastgesteld. In de pleitnotitie van gemachtigde B is ter zake het volgende opgemerkt: “(…) De aanslag van de ambtenaar is gedateerd mei 2005. Deze is naar mijn oordeel te vroeg opgelegd. Nog daargelaten het feit dat het belastingjaar het kalenderjaar is volgens de verordening, dienen de bewoners van R ook voor een gebruikersvergunning aan de gemeente Losser te betalen. Deze vergunning kent als voorwaarde dat men slechts van 1 april tot en met 15 oktober van enig jaar in het eigen recreatiehuisje mag verblijven. De ambtenaar dient dus naar mijn oordeel minstens te wachten tot de 16e oktober om vast te kunnen stellen, respectievelijk er van uit te kunnen gaan dat men het huisje 90 dagen voor zichzelf ter beschikking heeft gehad. Alleen om deze redenen al dient naar mijn mening de aanslag vernietigd te worden.(…)” 4.3. De Ambtenaar heeft hiertegenover aangevoerd dat er vroeger inderdaad een regel was dat men in de winter niet in het eigen huisje mocht verblijven, maar dat men er tegenwoordig het hele jaar mag komen. Daardoor kan inmiddels de vraag rijzen of 365 dagen per jaar wordt gerecreëerd of gewoond. Naar aanleiding van de reactie van gemachtigde B dat de beperking van het toegestane verblijf wel degelijk nog steeds van kracht is, heeft de Ambtenaar ter zitting het nadere standpunt ingenomen dat de onderhavige regeling dat men een deel van het jaar niet in het huisje mag verblijven in 2005 formeel nog wel bestond, maar feitelijk niet werd gehandhaafd. In het licht daarvan is hij van mening dat de aanslag niet te vroeg is opgelegd. 4.4. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de Ambtenaar voorts nog het volgende aangevoerd. Het belastingjaar is blijkens de Verordening gelijk aan het kalenderjaar. De onderhavige aanslag heeft het karakter van een definitieve en niet van een voorlopige aanslag. Het systeem van de Algemene wet inzake rijksbelastingen brengt mee dat in een dergelijk geval in beginsel met het vaststellen van de aanslag moet worden gewacht tot het kalenderjaar is verstreken. In artikel 8 van de Verordening is echter een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt van dit uitgangspunt af te wijken. Artikel 8 handelt over de continuering van de belastingheffing in geval van voortgezet gebruik van een gemeubileerde woning. De Ambtenaar stelt zich op het standpunt dat het bepaalde in dit artikel het mogelijk maakt ten aanzien van belastingplichtigen die over het vorige belastingjaar ook reeds een aanslag hebben ontvangen, reeds in de loop van het kalenderjaar een aanslag op te leggen. 4.5. Nu het Hof in zijn eerder genoemde uitspraak met kenmerk 07/00499 reeds tot het oordeel is gekomen dat aan de Verordening in beginsel wel verbindende kracht toekomt, zal het hierna eerst de vraag behandelen of de aanslag voortijdig is opgelegd. Hiertoe overweegt het Hof het volgende. 4.6. Het belastbare feit van de onderhavige forensenbelasting bestaat blijkens het bepaalde in artikel 2 van de Verordening hierin, dat natuurlijke personen zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Kernbegrippen in deze omschrijving zijn “natuurlijke personen”, “hoofdverblijf”, “gemeubileerde woning”, “op meer dan 90 dagen” en “beschikbaar houden”. Uit de voorwaarden dat het moet gaan om natuurlijke personen die niet in de gemeente hoofdverblijf hebben en dat er een gemeubileerde woning beschikbaar moet worden gehouden, leidt het Hof af dat het beschikbaar houden van de woning dient te zijn gericht op de mogelijkheid om verblijf te houden. 4.7. In belanghebbendes recreatiewoning mag, naar het Hof op grond van hetgeen hiervoor is overwogen aannemelijk acht, ingevolge de voorwaarden die aan de gebruikersvergunning zijn verbonden in de periode van 16 oktober tot 1 april geen verblijf worden gehouden. In dat geval kan er naar het oordeel van het Hof in de bedoelde periode geen sprake zijn van beschikbaar houden in de zin van de Verordening. Dat er in de bedoelde periode wel onderhoudswerkzaamheden aan de woning en/of de tuin mogen worden verricht doet hieraan niet af [vgl. HR 16 februari 1972, nr. 16658, BNB 1972/73]. Het feit dat deze bepaling door de gemeente niet wordt gehandhaafd, wat hier verder van zij, doet hier evenmin aan af. 4.8. Het voorgaande leidt tot de gevolgtrekking dat de aanslag voor het belastingjaar 2005, zoals belanghebbende stelt, inderdaad voortijdig is vastgesteld. Jaarlijks kan er pas vanaf 1 april sprake zijn van beschikbaar houden van de woning in de zin van de Verordening, zodat niet reeds in de maand mei kan worden vastgesteld dat is voldaan aan het criterium “op meer dan 90 dagen”. Het bepaalde in artikel 8 van de Verordening kan niet tot een ander oordeel leiden. De aanslag kan niet in stand blijven. 4.9. In het licht van hetgeen in 4.8 is overwogen behoeft hetgeen door partijen in hoger beroep overigens is aangevoerd dan geen bespreking meer. 5. Slotsom Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep terecht gegrond verklaard. De uitspraak van de Ambtenaar alsmede de aanslag in de forensenbelasting kunnen niet in stand blijven, zij het op andere gronden dan de Rechtbank heeft gehanteerd. 6. Kosten Van door een derde in het kader van het hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand is niet gebleken. De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reis en verblijfkosten, begroot op € 40. 7. Beslissing Het Gerechtshof: – bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met verbetering van de gronden, – verstaat dat van de gemeente Losser ter zake van het onderhavige hoger beroep een griffierecht zal worden geheven van € 422, – veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 40, te vergoeden door de gemeente Losser. Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. D.J. van Dijk en mr. D.V.E.M van der Wiel-Rammeloo, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier. De beslissing is op 5 november 2008 in het openbaar uitgesproken. De griffier, De voorzitter, (A.W.M. van der Waerden) (J.A. Monsma) Afschriften van de uitspraak zijn aangetekend per post verzonden op 5 november 2008 Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Kazernestraat 52). Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.