Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4788

Datum uitspraak2009-01-06
Datum gepubliceerd2009-01-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers03450/05 II
Statusgepubliceerd


Indicatie

Duivencarrousel. Vervolg op HR LJN AZ0281. Het Benelux-Gerechtshof heeft n.a.v. prejudiciële vragen van de HR voor recht verklaard dat de in de tenlastelegging bedoelde duivencarrousel moet worden aangemerkt als een lokinstrument zoals bedoeld in art. 2 van de Beschikking inz. vaststelling van de middelen die toelaatbaar zijn bij de uitoefening van de jacht, van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie, getuigt het oordeel van het Hof dat "de hier bedoelde wijze van gebruik van lokduiven niet zonder meer ongeoorloofd is te achten" van een onjuiste rechtsopvatting.


Conclusie anoniem

Nr. 03450/05 II Mr. Machielse Zitting 11 november 2008 Aanvullende conclusie inzake: [verdachte] 1. Op 15 mei 2007 heeft de Hoge Raad in een tussenarrest overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof aan dat Gerechtshof vragen voorgelegd in verband met de uitleg van de Beschikking inzake de vaststelling van de middelen die toelaatbaar zijn bij de uitoefening van de jacht (Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 2 oktober 1996), (Trb. 1997, 252). 2. Deze vragen van uitleg zijn gerezen in een zaak waarin het Gerechtshof te 's-Gravenhage op 14 oktober 2005 verdachte had vrijgesproken van overtreding van art. 50 van de Flora- en faunawet, tegen welke vrijspraak het OM cassatie heeft ingesteld. 3. Het gaat in deze zaak om de vraag of het gebruikmaken van een zogenaamde elektronische duivencarrousel bij de jacht (ter verdelging) op houtduiven geoorloofd is. Het hof stelde zich op het standpunt dat in wezen gebruik werd gemaakt van een geoorloofd lokmiddel, te weten een lokduif. In mijn conclusie van 10 oktober 2006 stelde ik mij op het standpunt dat het gebruik van imitatievogels op een duivencarrousel een verboden wijze van jagen was en dat daarom de vrijspraak moest worden vernietigd. De Hoge Raad overwoog in zijn tussenarrest dat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat het gebruik van dode, opgezette of imitatieduiven bij de jacht ongeoorloofd was, maar dat de vraag hier was of de aanwending van een - electrisch voortgedreven - duivencarrousel moest worden gelijkgesteld met de inzet van een lokduif of van een ongeoorloofd lokinstrument. De Hoge Raad besloot daarop de volgende vragen te stellen aan het Benelux-Gerechtshof: "(a) Is de duivencarrousel, zoals hiervoor onder 5 omschreven, aan te merken als een al dan niet mechanisch of electronisch lokinstrument als bedoeld in art. 2 van de Beschikking inzake de vaststelling van de middelen die toelaatbaar zijn bij de uitoefening van de jacht van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 2 oktober 1996. (b) Indien vraag (a) bevestigend wordt beantwoord, is de onderhavige duivencarrousel een middel dat toelaatbaar is bij de jacht in de zin van de Beschikking, indien deze duivencarrousel wordt gebruikt tot het doden van de houtduif in het kader van de bestrijding van schade aan land- en tuinbouwgewassen en dus wordt gebruikt ter verdelging." 4. Op 9 november 2007 nam plaatsvervangend advocaat-generaal bij het Benelux-Gerechtshof mr. F.F. Langemeijer conclusie in deze zaak. Hij oordeelde dat een elektronisch aangedreven duivencarrousel een ongeoorloofd lokinstrument is als bedoeld in artikel 2, onder 3, van de Beschikking van het Comité van Ministers. Dat de duivencarrousel wordt gebruikt bij de verdelging van de houtduif in het kader van de bestrijding van schade aan land- en tuinbouwgewassen maakt dit niet anders. 5. Op 25 juni 2008 wees het Gerechtshof arrest. Daarin is opgenomen als verklaring voor recht: "Met betrekking tot de eerste vraag: 20. De duivencarrousel zoals beschreven in het arrest van de Hoge Raad moet aangemerkt worden als een lokinstrument zoals bedoeld in artikel 2 van de Beschikking. Met betrekking tot de tweede vraag: 21. Voor het antwoord op de vraag of de onderhavige duivencarrousel kan worden aangemerkt als een lokinstrument als bedoeld in artikel 2 van de Beschikking, is niet van belang dat deze wordt gebruikt tot het doden van de houtduif in het kader van de bestrijding van schade aan land- en tuinbouwgewassen en dus wordt gebruikt ter verdelging." 6. Nu het Benelux-Gerechtshof heeft beslist dat de duivencarrousel een lokinstrument is als bedoeld in artikel 2 van de Beschikking van het Comité van Ministers en nu bovendien feitelijk vaststaat dat de duivencarrousel elektronisch werd voortgedreven, getuigt het oordeel van het hof dat er slechts sprake was van het aanwenden van een geoorloofd lokmiddel, te weten een lokduif, zoals genoemd in artikel 50 lid 1, aanhef en onder e, Flora- en faunawet, van een onjuiste uitleg van deze beide bepalingen. 7. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de gegeven vrijspraak zal vernietigen en artikel 440 lid 2 Sv zal toepassen op een wijze als aan hem gepast voorkomt. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden


Uitspraak

6 januari 2009 Strafkamer nr. 03450/05 E Hoge Raad der Nederlanden Arrest ten vervolge op het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2007, waarbij aan het Benelux-Gerechtshof een prejudiciële beslissing is gevraagd met betrekking tot vragen, gerezen bij de beoordeling van het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 14 oktober 2005, nummer 22/007197-04, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats]. 1. Het verloop van het geding 1.1. Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 15 mei 2007 (LJN AZ0281). Bij dit arrest heeft de Hoge Raad alvorens verder te beslissen het Benelux-Gerechtshof verzocht uitspraak te doen over de in dat arrest onder 8 omschreven vragen van uitleg. 1.2. Bij arrest van 25 juni 2008 heeft het Benelux-Gerechtshof in de zaak A 2007/1/10, uitspraak doende op de bij genoemd arrest van de Hoge Raad gestelde vragen, voor recht verklaard: "De duivencarrousel zoals beschreven in het arrest van de Hoge Raad moet aangemerkt worden als een lokinstrument zoals bedoeld in artikel 2 van de Beschikking." en "Voor het antwoord op de vraag of de onderhavige duivencarrousel kan worden aangemerkt als een lokinstrument als bedoeld in artikel 2 van de Beschikking, is niet van belang dat deze wordt gebruikt tot het doden van de houtduif in het kader van de bestrijding van schade aan land- en tuinbouwgewassen en dus wordt gebruikt ter verdelging." 1.3. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de gegeven vrijspraak zal vernietigen en artikel 440, tweede lid, Sv zal toepassen op een wijze als aan hem gepast voorkomt. 2. Nadere beoordeling van het middel 2.1. In zijn arrest van 15 mei 2007 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen: "6.3. De vraag is evenwel of het onderhavige als "duivencarrousel" aangeduide voorwerp als de door het Hof bedoelde methode van gebruik van een lokduif moet worden aangemerkt of als een lokinstrument. Hoewel de Beschikking toelaat dat in de nationale wetgeving lokinstrumenten, mits niet mechanisch of electronisch, worden toegestaan, heeft de Nederlandse wetgever er van afgezien om in art. 50 Flora- en faunawet enig lokinstrument als toegelaten middel tot de jacht op te nemen, terwijl een dergelijk instrument ook niet is genoemd in art. 5 van het Besluit. Nu ervan moet worden uitgegaan dat de Nederlandse wetgever bij de beantwoording van de vraag naar de toelaatbare middelen tot de jacht het begrippenkader van de art. 2 en 3 van de Beschikking tot uitgangspunt heeft genomen, rijst de vraag of de duivencarrousel als een lokinstrument in de zin van art. 2 van de Beschikking moet worden aangemerkt. Zou dat het geval zijn, dan zou de carrousel, ongeacht of het als mechanisch of electronisch heeft te gelden, als middel tot de jacht niet zijn toegelaten nu art. 50 Flora- en faunawet en art. 5 van het Besluit lokinstrumenten niet noemen. De opvatting van het Hof zou dan getuigen van een onjuiste rechtsopvatting." 2.2. Nu het Benelux-Gerechtshof heeft geoordeeld dat de in de tenlastelegging bedoelde duivencarrousel moet worden aangemerkt als een lokinstrument zoals bedoeld in art. 2 van de Beschikking, getuigt het oordeel van het Hof dat "de hier bedoelde wijze van gebruik van lokduiven niet zonder meer ongeoorloofd is te achten" van een onjuiste rechtsopvatting. 2.3. Het middel slaagt dus. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 januari 2009.