Jurisprudentie
BG4647
Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/770112-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/770112-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vrijspraak ter zake artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Uit het feitelijk rijgedrag van de verdachte volgt niet dat verdachte de wettelijk vereiste mate van schuld heeft om te komen tot een veroordeling van het primair ten laste gelegde. Verdachte wordt wel schuldig bevonden aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank veroordeelt hem tot een geldboete van € 500,= en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 maanden.
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/770112-08
STRAFVONNIS
Uitspraak: 18/11/2008.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats], op [1961],
wonende te [woonadres],
terechtstaande ter zake dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2007, in de gemeente Enschede,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de [A-straat] zich zodanig heeft gedragen dat een
aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
met die door hem bestuurde personenauto over die [A-straat] gereden en
(vervolgens) gekomen nabij en/of op/ter hoogte van de kruising met de
[B-straat] ((kennelijk) ter uitvoering van zijn voornemen om - gezien
verdachte's rijrichting - linksaf de [B-straat] in te rijden), met dat
door hem bestuurde motorrijtuig naar -gezien zijn rijrichting links is gegaan
of gekomen en vervolgens is gaan en/of blijven rijden op het weggedeelte
bestemd voor het hem, verdachte tegemoetkomende verkeer en/of zonder die door
hem bestuurde personenauto tot stilstand te brengen, die door hem bestuurde
personenauto naar links (naar/in de richting van die [B-straat] gestuurd
en/of (daarbij) een hem, over de [A-straat] tegemoetkomende en
rechtdoorgaande, door [slachtoffer] bestuurde, motorfiets geen voorrang verleend
en/althans niet is teruggekeerd naar de voor hem, verdachte, bestemde
weggedeelte, ten gevolge waarvan een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en voornoemde, door [slachtoffer] bestuurde, motorfiets, waardoor een ander (slachtoffer) werd gedood;
(parketnummer 770112/08)
art 6 Wegenverkeerswet 1994.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2007, in de gemeente Enschede,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
[A-straat],
niet behoorlijk het verloop van het voor hem bestemde weggedeelte van die weg
is blijven volgen doch met dat door hem bestuurde motorrijtuig naar -gezien
zijn rijrichting- links is gegaan of gekomen en vervolgens tegen een hem,
verdachte, tegemoetkomende, motorfiets is aangereden of gebotst,
en/of
gekomen ter hoogte van de kruising of splitsing van die weg en de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de [B-straat], met dat door hem
bestuurde motorrijtuig linksaf is geslagen teneinde de [B-straat] op te
rijden, juist op het moment dat een hem, verdachte, tegemoetkomende bestuurder
van een motorfiets tot op (vrij) korte afstand was genaderd, waarna een
aanrijding of botsing is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig en die bestuurder van die motorfiets en/of zijn motorfiets,door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(parketnummer 770112/08)
art 5 Wegenverkeerswet 1994.
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde:
In het primair ten laste gelegde feit wordt verdachte verweten zich te hebben schuldig gemaakt aan het misdrijf bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te weten het als verkeersdeelnemer aan zijn schuld te wijten zijn dat een verkeersongeval plaats vindt, waarbij een ander wordt gedood.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde; de raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak, nu het rijgedrag van de verdachte naar zijn mening niet, zoals door de officier van justitie verondersteld, als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend dient te worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorop dat voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, sprake moet zijn van aanmerkelijke schuld. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezen verklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Eveneens kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822 en HR 28 oktober 2008, LJN BE9800).
Naar het oordeel van de rechtbank staan in de onderhavige zaak de volgende feiten vast:
-Verdachte reed als bestuurder van een personenauto op de [A-straat] in de
gemeente Enschede en naderde de splitsing van die weg met de [B-straat];
-Verdachte was voornemens om linksaf laatstgenoemde weg in te rijden;
-Verdachte heeft niet gezien dat hem uit tegenovergestelde richting een motorrijder
tegemoet kwam rijden;
-Het uitzicht voor zowel verdachte als de motorrijder was, mede gelet op de
weersomstandigheden ter plaatse, goed; van obstakels welke het rijgedrag van
verdachte zouden kunnen hebben beïnvloed, is niet gebleken;
-De motorfiets is tegen de linker voorzijde van de door verdachte bestuurde auto
aangereden, waarbij beide voertuigen elkaar niet geheel rechtstandig hebben geraakt;
-Zowel de motorfiets als de personenauto functioneerden in technische zin naar
behoren.
Verdachte wordt blijkens de tekst van de tenlastelegging -kort gezegd- verweten dat hij naar links is gegaan en is blijven rijden op het weggedeelte bestemd voor tegemoetkomend verkeer.
De officier van justitie heeft zich daarbij kennelijk gebaseerd op het door de [verbalisanten 1 en 2] opgemaakte proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, bevattende een verslag van het door hen verrichte onderzoek naar de toedracht van het onderhavige verkeersongeval.
Deze VerkeersOngevalsAnalyse vermeldt in hoofdstuk 1.2 “Beknopte ongevalsbeschrijving” onder meer:
“Ruim voordat hij linksaf sloeg reed de VW bestuurder de linker weghelft op, kennelijk met de bedoeling het hem achterop komende verkeer ongehinderde doorgang te verlenen” en in hoofdstuk 5.2 “Oorzaak, toedracht en gevolg”: “De VW bestuurder reed voor de botsing, gezien de ligging van de botsplaats, geheel op de voor de Honda bestuurder bestemde weghelft”.
De ter terechtzitting als getuige-deskundige gehoorde [verbalisant 1] voornoemd, heeft op de hem door de rechtbank gestelde vraag naar de wetenschap met betrekking tot hetgeen in het hoofdstuk “Beknopte ongevalsbeschrijving”staat vermeld, met name ook de daarin opgenomen zinsnede: “gezien vanuit de rijrichting van de Honda bestuurder kon deze geen uitwijkmanoeuvre maken naar links om een botsing te voorkomen omdat er tegemoetkomend verkeer naderde” -zakelijk weergegeven- geantwoord dat een en ander niet berust op eigen bevindingen, maar in het verslag is opgenomen aan de hand van hetgeen collega’s van de BPZ (BasisPolitieZorg) hem, [verbalisant 1], hebben verteld. Genoemde collega’s zouden verklaringen met de hiervoor vermelde strekking ter ore zijn gekomen, welke verklaringen zij vervolgens aan hem, [verbalisant 1], mondeling hebben doorgegeven. Verklaringen op schrift heeft de getuige-deskundige in dit verband niet gezien.
De rechtbank stelt met betrekking tot de opgemaakte VerkeersOngevalsAnalyse voorts vast dat het rapport met betrekking tot de aangetroffen sporen op het wegdek tegenstrijdig, althans onduidelijk is voor wat betreft de vastgestelde blokkeersporen van de motorfiets, immers wordt daarin enerzijds op bladzijde 6 van 20 melding gemaakt van een blokkeerspoor van 22,10 meter, terwijl anderzijds op bladzijde 11 van 20 wordt gesproken over een gemeten blokkeerspoor met een lengte van 18,1 meter. Desgevraagd heeft de getuige-deskundige ter terechtzitting verklaard niet aan te kunnen geven waarin dit verschil zit.
Voorts vermeldt het rapport op bladzijde 11 van 20 een berekende minimumsnelheid van de motorrijder van 68 km/u en een maximumsnelheid van 76 km/u, terwijl op bladzijde 14 van 20 als zodanige snelheden staan vermeld 41 km/u en 53 km/u.
Van laatstgenoemde snelheden heeft de getuige-deskundige ter terechtzitting verklaard dat deze onjuist zijn.
Tot slot staat in het rapport dat de VW bestuurder rechtuit reed en niet bezig was met afslaan (pagina 16), terwijl anderzijds wordt gesteld dat de bestuurder een afslaande manoeuvre maakte, hetgeen wordt ondersteund door de eindpositie van het voertuig, de schade aan de (linker) voorzijde en de omstandigheid dat de voertuigen elkaar niet geheel rechtstandig hebben geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de onderzoeksbevindingen van de verbalisanten zoals neergelegd in de VerkeersOngevalsAnalyse niet, althans in onvoldoende mate is komen vast te staan dat verdachte volledig reed op de, gezien zijn rijrichting, linker weghelft op het moment dat het ongeval plaats vond. Doorslaggevend hierbij is voor de rechtbank dat die stelling enerzijds niet wordt onderbouwd door de uitkomsten van het door de politie verrichte technisch onderzoek en dat zij anderzijds ook niet is gestoeld op eigen bevindingen van de verbalisanten, maar op kennelijk niet op schrift gestelde en zich ook niet in het onderhavige procesdossier bevindende verklaringen “van horen zeggen” van collega-politieambtenaren.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat niet uit te sluiten valt dat verdachte, rijdende op genoemde [A-straat] en gekomen ter hoogte van de [B-straat], in één vloeiende beweging de weg schuin naar links is overgestoken/afgeslagen, mede ook gezien de eindstand van de beide voertuigen, zoals deze op de desbetreffende foto’s in de VerkeersOngevalsAnalyse is weergegeven.
Deze onduidelijkheid dient in het voordeel van verdachte te worden uitgelegd, hetgeen er toe leidt dat in dit geval niet vastgesteld kan worden dat de verkeersfout die verdachte heeft gemaakt door bij het naar links gaan geen voorrang te verlenen aan de motorrijder, hem dusdanig te verwijten valt dat er sprake is van schuld in de zin van het misdrijf bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank is daarentegen wel van oordeel dat uit de omstandigheid dat de verdachte -in de hiervoor door de rechtbank vastgestelde omstandigheden van het geval- de motorrijder aan wie hij voorrang had dienen te verlenen niet heeft gezien, hoewel deze voor hem waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, een gedraging van verdachte kan worden afgeleid waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt en het verkeer werd gehinderd, zoals omschreven in de overtreding bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De stelling van de raadsman dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging omdat het opsporingsonderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu dat onderzoek is gebaseerd op aannames en veronderstellingen, welke niet door feiten worden onderbouwd, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het recht.
Niet-ontvankelijkheidsverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim of de vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging belasten ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarvan is echter in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Door de verdediging is voorts betoogd dat het slachtoffer aanmerkelijk te hard heeft gereden en dat, indien het slachtoffer zich zou hebben gehouden aan de maximumsnelheid, de aanrijding wellicht niet zou hebben plaatsgevonden.
De rechtbank vat dit verweer in het licht van de bewezen verklaarde overtreding op als een beroep op afwezigheid van alle schuld.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, schuld aan de zijde van de verdachte niet opheft. Dit kan in extreme situaties anders zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat zich een dergelijke situatie niet voordoet. Wat er ook zij van de snelheid van het slachtoffer, naar het oordeel van de rechtbank staat -gelet ook op de in de VerkeersOngevalAnalyse opgenomen snelheidsberekeningen- vast dat het slachtoffer niet met een dermate (te) hoge snelheid heeft gereden dat verdachte daar als verkeersdeelnemer geen rekening mee heeft hoeven houden, in die zin dat dit hem volledig zou disculperen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen en door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 augustus 2007, in de gemeente Enschede,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
[A-straat], en gekomen ter hoogte van de splitsing van die weg en de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de [B-straat], met dat door hem
bestuurde motorrijtuig linksaf is geslagen teneinde de [B-straat] op te
rijden, juist op het moment dat een hem, verdachte, tegemoetkomende bestuurder
van een motorfiets tot op korte afstand was genaderd, waarna een
aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig en die bestuurder van die motorfiets en zijn motorfiets,door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
"Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994",
strafbaar gesteld bij artikel 177, lid 1 van die wet;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot het verrichten van taak(werk)straf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf en de bijkomende straf behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte is in zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer tekort geschoten door bij het linksaf slaan geen voorrang te verlenen aan een hem tegemoetkomende motorrijder. Deze verkeersfout van verdachte levert een overtreding op, waardoor een ongeval is ontstaan en dat heeft een leven geëist. Daardoor is de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen de rest van hun leven het slachtoffer moeten missen.
Zoekend naar een strafrechtelijke reactie die recht kan doen enerzijds aan de ernst van het feit, de mate van schuld en de gevolgen daarvan, met name voor de nabestaanden van het slachtoffer en anderzijds aan de persoon en de omstandigheden van de verdachte, neemt de rechtbank naast het bovenstaande het volgende in aanmerking. Verdachte die 47 jaar oud is en geen strafblad heeft, zal ook moeten leven met zijn aandeel in het ongeval en de gevolgen daarvan.
Hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat geen enkele straf de nabestaanden met het aangerichte leed zal kunnen verzoenen, zal er in het kader van de strafafdoening gezocht moeten worden naar een evenwicht dat recht kan doen aan de mate van schuld aan het ongeval en het dientengevolge aangerichte onheil.
Alles tegen elkaar afwegende, is de rechtbank van oordeel dat voor de bewezen verklaarde overtreding oplegging van een geldboete alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur als hierna te melden, in het onderhavige geval een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de na te melden geldboete heeft de rechtbank gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden straf en bijkomende straf zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 14a,14b,14c,23,24,24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994..
R E C H T D O E N D E:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat het subsidiair ten laste gelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot betaling van een geldboete ten bedrage van vijfhonderd euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
tien dagen hechtenis.
Ontzegt veroordeelde tevens de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Wentink, voorzitter, mrs. Stoové en Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 november 2008.