Jurisprudentie
BG4644
Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004735-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004735-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
milieustrafrecht, overtreding artikel 5 Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Verdachte is 'schipper' op binnenvaartschip.
Vervoer van containers gevaarlijke stoffen (furaldehydes).
1. vertegenwoordiging door bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde in eerste aanleg i.c. niet mogelijk
2. artikel 5 Wvgs richt zich tot een ieder
3. overtreding van een aantal voorschriften uit het ADNR (o.a. giftigheidsmeter, schriftelijke instructies en brutto massa overschreden)
verwerping van de ter zake gevoerde (bewijs)verweren
4. opzettelijk handelen door verdachte
5. strafbaarheid van een bewezen verklaard (deel)feit: uitzonderingsbepaling 7.1.4.10.1. onder a) van het ADNR doet zich voor: OVAR
6. veroordeling voor bewezen verklaarde (deel)feiten: volgt oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete.
Uitspraak
Parketnummer: 20-004735-06
Uitspraak : 18 november 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Breda van 4 december 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-994761-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Geldigheid van de behandeling in eerste aanleg
A1
Door de raadsman is ter gelegenheid van het onderzoek ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg nietig is. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de economische politierechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de heer [naam], die ter zitting in eerste aanleg d.d. 4 december 2006 heeft verklaard voorzitter te zijn van de organisatie waarbij verdachte is aangesloten en voorzien was van een bijzondere schriftelijke volmacht, niet als gemachtigde namens verdachte kan optreden. Volgens de raadsman kan door het gerechtshof worden volstaan met de constatering dat de behandeling in eerste aanleg nietig is en behoeft de zaak derhalve niet naar de rechtbank te worden teruggewezen.
Het hof overweegt als volgt.
A2
Artikel 48, eerste lid, van de Wet op de economische delicten luidt, voor zover van belang, als volgt.
1. Op het rechtgeding voor de economische politierechter zijn de artikelen 367 tot en met 381, alsmede 398, onder 2°, van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, (…)
A3
Artikel 398, onder 2°, van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover van belang, als volgt.
Op het rechtsgeding bij de kantonrechter zijn overigens de Vijfde Titel en de Zesde Titel van dit Boek van overeenkomstige toepassing, behoudens de navolgende uitzonderingen:
1°. (…)
2°. De verdachte kan, tenzij hij vervolgd wordt ter zake van misdrijf of de kantonrechter beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze aldaar verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of wel door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.
A4
Aan verdachte is ten laste gelegd overtreding van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De steller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen om in de tenlastelegging de woorden “al dan niet opzettelijk” op te nemen, waardoor primair een misdrijf is tenlastegelegd. Het hof is met de economische politierechter van oordeel dat tegen deze achtergrond verdachte zich niet kan doen vertegenwoordigen door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.
A5
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof geen sprake van een nietige behandeling in eerste aanleg en verwerpt het hof dit verweer.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof, opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een geldboete van EUR 5.000,-, subsidiair 100 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van EUR 2.000,-, subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2005 in de gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij toen daar met het samenstel van de duwboot [naam duwboot] en de duwbak [naam duwbak] gevaarlijke stoffen, te weten Furaldehydes (furfural), UN-nummer 1199, vervoerd over de Volkeraksluis terwijl niet was voldaan aan de bij of krachtens de Regeling vervoer over binnenwateren van gevaarlijke stoffen (hierna VBG) gestelde voorschriften, aangezien
* aan boord van het duwstel de brutomassa van de gevaarlijke stof Furaldehydes (UN-nummer 1199) werd overschreden, zijnde Furaldehydes een gevaarlijke stof vallende onder klasse 6.1 en behorende tot (een) goed/goederen met verpakkingsgroep II in 3.2, tabel A, kolom 4 (voorschrift 7.1.4.1.1 VBG) en/of
* in het stuwplan niet was aangegeven, welke goederen er in de afzonderlijke laadruimen en/of aan dek was/waren geplaatst, immers was/waren de container(s) voorzien van het nummer TIFU 121654 [9] en/of het nummer CLHU305895 [0] en/of het nummer GSTU774811 [3] niet op het stuwplan vermeld (voorschrift 7.1.4.11 VBG) en/of
* de conform (hoofdstuk) 3.2, Tabel A en/of C vereiste uitrusting, te weten een giftigheidsmeter (TOX) en/of een gebruiksaanwijzing voor dit apparaat, niet aan boord was (voorschrift 8.1.5.1. VBG) en/of
* de aan boord aanwezige personen niet op de hoogte was/waren gesteld van de schriftelijke instructies als bedoeld in 5.4.3. (voorschrift 5.4.3.6. VBG) en/of
* aangezien niet - terwijl bij de stof Furaldehydes in hoofdstuk 3.2., tabel A, kolom 6, het bijzondere voorschrift 802 was aangegeven – het/de (volgende) voorzorgsmaatregel(en) ten opzichte van levensmiddelen, genotmiddelen en voer voor dieren in acht werd(en) genomen, immers werden containers/colli met Furaldehydes, voorzien van etiketten volgens no. 6.1 in de laadruimte gestapeld en/of in de onmiddellijke nabijheid geladen van een container/colli (nummer CLHU3058950), waarvan bekend was dat deze container levensmiddelen, genotmiddelen of voer voor dieren bevatte, althans werden deze containers/colli met Furaldehydes, voorzien van voornoemd etiket, - zodanig – in de nabijheid geladen van de container/colli (nummer CLHU3058950), waarvan bekend was dat deze container levensmiddelen, genotmiddelen of voer voor dieren bevatte, dat zij niet gescheiden werden door een afstand van ten minste 0,80 meter (voorschrift 7.1.4.10 VBG).
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 september 2005 in de gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij toen daar met het samenstel van de duwboot [naam duwboot] en de duwbak [naam duwbak] gevaarlijke stoffen, te weten Furaldehydes (furfural), UN-nummer 1199, vervoerd over de Volkeraksluis terwijl niet was voldaan aan de bij of krachtens de Regeling vervoer over binnenwateren van gevaarlijke stoffen gestelde voorschriften, aangezien
* aan boord van het duwstel de brutomassa van de gevaarlijke stof Furaldehydes (UN-nummer 1199) werd overschreden, zijnde Furaldehydes een gevaarlijke stof vallende onder klasse 6.1 en behorende tot goederen met verpakkingsgroep II in 3.2, tabel A, kolom 4 en
* de conform (hoofdstuk) 3.2, Tabel A of C vereiste uitrusting, te weten een giftigheidsmeter (TOX) en een gebruiksaanwijzing voor dit apparaat, niet aan boord was en
* de aan boord aanwezige persoon niet op de hoogte was gesteld van de schriftelijke instructies als bedoeld in 5.4.3. en
* aangezien niet - terwijl bij de stof Furaldehydes in hoofdstuk 3.2., tabel A, kolom 6, het bijzondere voorschrift 802 was aangegeven – de volgende voorzorgsmaatregel ten opzichte van levensmiddelen, genotmiddelen en voer voor dieren in acht werd genomen, immers werden containers/colli met Furaldehydes, voorzien van etiketten volgens no. 6.1 in de laadruimte gestapeld en in de onmiddellijke nabijheid geladen van een container (nummer CLHU3058950), waarvan bekend was dat deze container levensmiddelen, genotmiddelen of voer voor dieren bevatte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman – op de gronden als verwoord in de schriftelijke pleitnotities - aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte “vervoerder” was in de zin van het Règlement pour le transport des matières dangereuses sur le Rhin (verder: ADNR). Onder dat begrip moet volgens het ADNR (het hof begrijpt: de definitiebepaling als bedoeld in hoofdstuk 1.2. ADNR) worden verstaan: “de onderneming, die het vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoert.” Verdachte is een schipper in loondienst en dus geen vervoerder in de zin van het ADNR, hetgeen volgens de raadsman dient te leiden tot vrijspraak.
B2
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
B3
Het hof overweegt dat het verweer van de raadsman op de onjuiste veronderstelling berust dat in het onderhavige geval bepalend is of verdachte kan worden aangemerkt als ‘vervoerder’ in de zin van de ADNR. Aan verdachte is ten laste gelegd overtreding van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
B4
Artikel 5 van deze wet luidt:
Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels.
B5
Artikel 2 van deze wet luidt, voor zover van belang:
1. Deze wet is van toepassing op:
a. het vervoeren van gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren;
b. het ten behoeve van vervoer met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren aanbieden en aannemen van gevaarlijke stoffen;
c. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden;
d. het ten behoeve van het vervoer beladen van een container of vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit;
e. het nederleggen van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer;
f. het verpakken van gevaarlijke stoffen ten behoeve van het vervoer daarvan;
g. het ten behoeve van het vervoer vullen van een daarvoor bestemde container, tank, verpakking of vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit;
h. het exploiteren van een container, tank, verpakking of vervoermiddel ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen;
i. het ontvangen van gevaarlijke stoffen tijdens of aansluitend op het vervoer;
j. de overige met het vervoer van gevaarlijke stoffen rechtstreeks samenhangende handelingen, waaronder de beveiliging van de vervoersketen, voor zover daaromtrent bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 3, regels zijn gesteld.
B6
Naar het oordeel van het hof richt, gelet op de werkingssfeer van de wet zoals neergelegd in artikel 2 voornoemd, het in artikel 5 neergelegde verbod zich niet alleen tot de onderneming die het vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoert maar tot een ieder die feitelijk bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is betrokken, derhalve ook tot verdachte.
Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
C1
De verdediging heeft zich voorts – op gronden als vermeld in de schriftelijke pleitnotities – op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de duwbak Libra niet dubbelwandig was. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het schip voldeed aan de eisen die het ADNR stelt. In het bijzonder aan randnummer 7.1.4.1.1. is voldaan. De duwbak Libra voldeed aan de constructievoorschriften die daarin worden gesteld. Dat een certificaat nodig zou zijn, blijkt niet uit dat randnummer bij de ADNR. Derhalve kan op dit punt geen veroordeling volgen, aldus de raadsman.
C2
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
C3
Voorschrift 7.1.4.1.1. van het ADNR luidt, voor zover van belang:
Aan boord van een schip mogen de volgende bruto massa’s niet worden overschreden. Bij duwstellen en gekoppelde samenstellen geldt deze bruto massa per eenheid.
De beperking van de te vervoeren hoeveelheden gevaarlijke stoffen van de Klassen (…) 6.1 volgens onderstaande tabel (…), is niet van toepassing op dubbelwandige schepen die aan de aanvullende constructievoorschriften van 9.1.0.80 tot en met 9.1.0.95 of 9.2.0.80 tot en met 9.2.0.95 voldoen
Klasse 6.1
(…)
Alle goederen met verpakkingsgroep II 300 000 kg
C4
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2006 van het Korps landelijke politiediensten, Waterpolitie, unit TMC-water, proces-verbaalnummer 2005022536-1, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier bij het Korps landelijke politiediensten, is de duwbak Libra op 23 september 2005 door voornoemde verbalisanten gecontroleerd. Tijdens die controle namen zij waar dat 17 tankcontainers aan boord waren die elk waren geladen met Furaldehydes, productnaam: Furfural, UN nummer: 1199, Klasse: 6.1, verpakkingsgroep: II, netto gewicht per container: 25.000 kg. De totale brutomassa in het laadruim van de duwbak Libra voor de Klasse 6.1, PG II, bedroeg 425.000 kilogram.
C5
Het hof overweegt allereerst dat de verdediging de voornoemde waarnemingen van de verbalisanten met betrekking tot de brutomassa op zichzelf niet betwist.
C6
Het hof constateert voorts dat deze bevindingen, die het hof tot het bewijs bezigt, – in beginsel - een overtreding opleveren van voorschrift 7.1.4.1.1. voornoemd, tenzij de duwbak Libra kan worden aangemerkt als dubbelwandig schip dat aan de aanvullende constructievoorschriften van 9.1.0.80 tot en met 9.1.0.95 (of voor zeeschepen: 9.2.0.80 tot en met 9.2.0.95) voldoet.
C7
Artikel 2, eerste lid, en artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen luidden ten tijde van het tenlastegelegde zoals hierboven onder B4 en B5 opgenomen.
C8
Artikel 3, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen luidde ten tijde van het tenlastegelegde:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen:
a. niet is toegestaan; of
b. is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake gestelde regels in acht zijn genomen.
C9
Artikel 1 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen luidde ten tijde van het tenlastegelegde, voor zover van belang:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wet: Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
(…)
c. ADNR: Règlement pour le transport des matières dangereuses sur le Rhin;
(…)
Artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen luidde ten tijde van het tenlastegelegde:
1. Overeenkomstig (…) het ADNR (…) dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, worden bij ministeriële regeling gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen ten aanzien waarvan het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet met daarbij aangewezen vervoermiddelen:
a. niet is toegestaan; of
b. is toegestaan mits daarbij gestelde regels in acht zijn genomen.
2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid kan aanvullende voorschriften bevatten.
C10
Artikel 2 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen luidde ten tijde van het tenlastegelegde:
1. Bij deze regeling behoren vier bijlagen:
a. bijlage 1: voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nederlandse binnenwateren, zijnde de Nederlandse vertaling van het ADNR en de daarvan deel uitmakende bijlagen;
b. bijlage 2: Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen;
c. bijlage 3: voorschriften in afwijking van of in aanvulling op bijlage 1;
d. bijlage 4: erkende instanties, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, 2°.
2. Bijlage 1 is van toepassing op de Nederlandse binnenwateren, voorzover bijlage 2 niet van toepassing is.
3. (…) .
C11
Artikel 1, eerste lid, van het Binnenschepenbesluit luidde, voor zover van belang, ten tijde van het tenlastegelegde:
1. In dit besluit en de daarbij behorende bijlagen wordt verstaan onder:
(…)
g. binnenwateren: wateren als gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van de Binnenschepenwet en voorts de overige wateren, opgenomen in bijlage 1 van dit besluit;
Bijlage 1 van het Binnenschepenbesluit luidde, voor zover van belang, ten tijde van het tenlastegelegde:
Nederland
Zone 2:
(…)
- Volkerak,
C12
Voorschrift 7.2.2.19.3 van het ADNR luidt, voor zover van belang:
Schepen, die voor de voortbeweging worden gebruikt, moeten voldoen aan de volgende nummers van het ADNR:
(…) 8.1.8 (…)
C13
8.1.8.1. van het ADNR luidt, voor zover van belang:
(…) schepen als bedoeld in 7.2.2.19.3, moeten van een op hen afgegeven Certificaat van Goedkeuring zijn voorzien.
8.1.8.2. van het ADNR luidt, voor zover van belang:
Het Certificaat van Goedkeuring verklaart dat het schip is onderzocht en dat constructie en uitrusting in overeenstemming zijn met de desbetreffende voorschriften van het ADNR.
8.1.8.3. van het ADNR luidt, voor zover van belang:
Het Certificaat van Goedkeuring wordt afgegeven door de bevoegde autoriteit van één der Rijnoeverstaten of België op grond van een inspectie door een door deze autoriteit aangewezen deskundige.
Het moet overeenkomen met het model als bedoeld in 8.6.1.1 of 8.6.1.3
De bevoegde autoriteit kan van een inspectie van een schip afzien, indien uit een verklaring, afgegeven door een erkend classificatiebureau, blijkt dat de constructie en de uitrusting van het schip in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van het ADNR.
8.1.8.9. van het ADNR luidt, voor zover van belang:
In het Certificaat van Goedkeuring van dubbelwandige schepen, die aan de aanvullende constructievoorschriften van 9.1.0.80 tot en met 9.1.0.95 (…) voldoen, moet door de bevoegde autoriteit de volgende aantekening worden opgenomen:
‘Het schip voldoet aan de aanvullende voorschriften voor dubbelwandige schepen in 9.1.0.80 tot en met 9.1.0.95.’
(…)
Het hof maakt uit dit samenstel van bepalingen op dat het Certificaat van Goedkeuring verklaart dat op grond van een inspectie door een deskundige waarbij het schip is onderzocht, niet alleen de constructie maar ook de uitrusting van het schip waarop het certificaat betrekking heeft, in overeenstemming is met de voorschriften van het ADNR. Het voldoen aan de aanvullende constructievoorschriften als bedoeld in voorschrift 7.1.4.1.1 van de ADNR is derhalve - anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd - noodzakelijk, maar niet voldoende voor het verkrijgen van een Certificaat van Goedkeuring en aldus voor de vaststelling van dubbelwandigheid van een schip in de zin van het ADNR.
C14
Het hof stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de duwbak [naam duwbak] niet valt aan te merken als een zeeschip, zodat de aanvullende constructievoorschriften als bedoeld in de voorschriften 9.2.0.80 tot en met 9.2.0.95 niet van toepassing zijn. Voorts stelt het hof vast dat het schip heeft gevaren over de Volkeraksluis. De Volkeraksluis maakt deel uit van het Volkerak en valt naar het oordeel van het hof op grond van Bijlage 1 van het Binnenschepenbesluit aan te merken als een Nederlands binnenwater.
C15
In het dossier bevindt zich een Certificaat van Goedkeuring d.d. 8 maart 2001 (geldig tot 31 maart 2006) betreffende de duwbak [naam duwbak]. Op dat Certificaat van Goedkeuring staat géén vermelding dat het schip voldoet aan de aanvullende voorschriften voor dubbelwandige schepen in 9.1.0.80 tot en met 9.1.0.95.
C16
Aangezien in het Certificaat van Goedkeuring met betrekking tot de duwbak [naam duwbak] een dergelijke vermelding ontbreekt, is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat deze duwbak kan worden aangemerkt als dubbelwandig schip dat aan de aanvullende constructievoorschriften van 9.1.0.80 tot en met 9.1.0.95 voldoet.
C17
Het hof heeft ter zake bij zijn tussenarrest van 10 juni 2008 een onderzoek gelast naar de dubbelwandigheid van de duwbak Libra, dat evenwel niet is uitgevoerd. Wat hier van zij, blijkens de toelichting ter zitting van het hof van 4 november 2008 heeft [getuige/verbalisant 2]voornoemd verklaard dat een dergelijk onderzoek tijdrovend is, voorts - zo al technisch mogelijk - wellicht schadelijk voor de duwbak omdat een dergelijk onderzoek kan leiden tot een verzwakking van de constructie en tenslotte – zo begrijpt het hof – een buiten verhouding staand bedrag aan kosten meebrengt. Blijkens de toelichting ter zitting van het hof van 4 november 2008 heeft [getuige/verbalisant 2] voornoemd tevens verklaard dat in de praktijk een onderzoek ter certificering slechts plaatsvindt en ook slechts plaats kan vinden tijdens de bouw of verbouw van het schip. Voorts heeft hij met betrekking tot de door de raadsman overgelegde tekening van de duwbak verklaard dat die, voorzover zijn wetenschap strekt, bij lange na niet genoeg is om de door het hof gewenste beoordeling te verrichten, laat staan om bovengenoemd Certificaat te verkrijgen. Namens verdachte is tussentijds niet gezorgd voor verkrijging van een dergelijk Certificaat.
Gelet op een en ander is het hof van oordeel dat de noodzaak tot het verrichten van het gelaste onderzoek is komen te vervallen. De slotsom blijft derhalve staan dat de totale bruto massa van de gevaarlijke stof van de klasse 6.1, Furaldehydes, aan boord van het onderhavige schip is overschreden, terwijl niet is gebleken dat de uitzondering op deze norm, zoals opgenomen in voorschrift 7.1.4.1.1 van de ADNR, zich voordoet. Het hof verwerpt het verweer.
D
Hetgeen de raadsman als bewijsverweer over het stuwplan heeft aangevoerd behoeft, gelet op de gegeven vrijspraak op dit punt, geen bespreking.
E1
Voorts heeft de raadsman - op de gronden als verwoord in de schriftelijke pleitnotities - aangevoerd dat de giftigheidsmeter (TOX) wel aan boord aanwezig was. De verbalisanten hebben de aanwezigheid van een meter geconstateerd. Ze stellen echter dat de bijbehorende meetbuisjes ontbraken. Als er een meter aanwezig is dan voldoet verdachte op dit punt aan de eisen van het ADNR. Dit dient tot vrijspraak te leiden, aldus de raadsman.
E2
Het hof overweegt als volgt.
E3
Conform hoofdstuk 3.2, Tabel A of C, is voor “Furaldehyden (furfural)” met nummer 1199 - onder meer - als uitrusting vereist: “TOX”. Op grond van voorschrift 8.1.5.1. van het ADNR dient onder deze beschrijving “TOX” te worden verstaan: “een giftigheidsmeter, evenals een gebruiksaanwijzing voor dit apparaat”.
E4
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2006 van het Korps landelijke politiediensten, Waterpolitie, unit TMC-water, proces-verbaalnummer 2005022536-1, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier bij het Korps landelijke politiediensten, werd door voornoemde verbalisanten waargenomen dat aan boord van de duwbak [naam duwbak] een Dräger, Accuro, pomp aanwezig was. Echter, de bijbehorende giftigheidsmeetbuisjes ontbraken.
E5
Het hof acht deze bevindingen betrouwbaar en zal deze tot het bewijs bezigen. Naar het oordeel van het hof voldoet, indien zoals gerelateerd de bijbehorende giftigheidsmeetbuisjes ontbreken, een giftigheidsmeter niet aan de vereiste uitrusting, zoals omschreven in voorschrift 8.1.5.1 van het ADNR. Deze buisjes maken naar het oordeel van het hof immers onderdeel uit van het gehele meetinstrument en zijn een essentieel onderdeel voor het (goed) functioneren van de giftigheidsmeter.
Het hof verwerpt het verweer.
F1
De raadsman heeft daarnaast - op de gronden als verwoord in de schriftelijke pleitnotities - aangevoerd dat de instructies in de stuurhut en voor een ieder raadpleegbaar waren. Door de verbalisanten is een aan boord zijnde matroos gehoord, maar niet duidelijk is wie dit is geweest. Van die matroos zelf is geen verklaring in het dossier te vinden. De verbalisanten relateren dat zij van die matroos hebben gehoord dat hij niet op de hoogte is van de inhoud van de schriftelijke instructies. Dit is echter geen eis die het ADNR stelt. De bemanning van een schip moet op de hoogte zijn van de schriftelijke instructies, en dat betekent (slechts) dat men moet weten waar deze te vinden en te raadplegen zijn. Dit alles dient tot vrijspraak te leiden, aldus de raadsman.
F2
Het hof overweegt als volgt.
F3
Voorschrift 5.4.3.6. van het ADNR luidt, voor zover van belang:
De schipper moet de aan boord aanwezige personen van deze instructies op de hoogte stellen, zodat zij in staat zijn de schriftelijke instructies te begrijpen en ze goed te gebruiken.
F4
Volgens hoofdstuk 1.2 ADNR moet onder “schipper” in de zin van de ADNR worden verstaan:
Schipper: een persoon als bedoeld in artikel 1.02 van het Reglement van politie voor de Rijnvaart.
F5
Artikel 1.02, eerste en tweede lid, van het Reglement van politie voor de Rijnvaart luidt, voor zover van belang:
1. Een schip alsmede een drijvend voorwerp moeten zijn gesteld onder het gezag van een persoon die de daartoe vereiste bekwaamheid bezit. Deze persoon wordt hierna aangeduid als «schipper». De schipper wordt geacht deze bekwaamheid te hebben, indien hij houder is van een Rijnpatent dan wel een ander bewijs van vaarbekwaamheid, erkend volgens het Reglement Rijnpatenten voor het riviergedeelte waarop hij vaart en voor het soort schip dat hij voert.
2. Een samenstel moet eveneens onder het gezag van een schipper zijn gesteld, die de daartoe vereiste bekwaamheid bezit.
F6
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2006 van het Korps landelijke politiediensten, Waterpolitie, unit TMC-water, proces-verbaalnummer 2005022536-1, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier bij het Korps landelijke politiediensten, is aan voornoemde verbalisanten op 23 september 2005 een verklaring door verdachte afgelegd, inhoudende dat hij op 23 september 2005 als schipper van de duwbak [naam duwbak]heeft gevaren. Derhalve had verdachte voorschrift 5.4.3.6. van het ADNR dienen na te leven.
F7
Uit voornoemd proces-verbaal is gebleken dat een aan boord aanwezige matroos aan voornoemde verbalisanten heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de schriftelijke instructies.
F8
Naar het oordeel van het hof is voorschrift 5.4.3.6. van het ADNR slechts voor één uitleg vatbaar. De bewoordingen van het voorschrift zijn in onderlinge samenhang bezien dusdanig helder, dat deze voor geen andere uitleg vatbaar zijn dan dat de schipper de aan boord aanwezige personen inhoudelijk van de schriftelijke instructies op de hoogte dient te stellen.
Het hof komt tot dit oordeel mede omdat het voorschrift spreekt over de term “begrijpen”. De slotsom is dat verdachte voorschrift 5.4.3.6. van het ADNR niet heeft nageleefd.
F9
De verweren van de raadsman zijn derhalve gebaseerd op een onjuiste lezing van het voorschrift. De omstandigheid dat de matroos die de verklaring tegen verbalisanten heeft afgelegd, onbekend is gebleven, zoals door de raadsman is betoogd, doet niet ter zake. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij de instructies niet zelf heeft gelezen en ook niet aan de bemanning kenbaar heeft gemaakt hetgeen de onderhavige waarneming van de verbalisanten ondersteunt.
Het verweer wordt verworpen.
G1
De raadsman heeft – op de gronden als verwoord in de schriftelijke pleitnotities – aangevoerd dat blijkens het ‘manifest dangerous goods’ de container met nummer CLHU3058950 “extracts flavouring, liquid” bevat. Volgens het proces-verbaal van bevindingen zijn dit grondstoffen die worden gebruikt bij de fabricage van voedingsaroma’s. Van deze grondstoffen kunnen ook andere middelen dan levensmiddelen worden gemaakt. Het gaat dus niet om levensmiddelen, zoals is tenlastegelegd, aldus de raadsman.
G2
Voorts heeft de raadsman gesteld dat niet is niet te bewijzen dat tussen deze container en de containers/colli met Furaldehydes een afstand van 0,80 meter of minder bevond. De daadwerkelijke afstand is sterk afhankelijk van de plaats waar de grondstoffen zich in de container bevonden. Aangezien hier geen onderzoek naar heeft plaatsgehad, dient vrijspraak te volgen.
G3
Het hof overweegt als volgt.
G4
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2006 van het Korps landelijke politiediensten, Waterpolitie, unit TMC-water, proces-verbaalnummer 2005022536-1, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier bij het Korps landelijke politiediensten, was de container met nummer CLHU3058950 geladen met 15.400 kilogram “extracts flavouring, liquid” (extracten, smaakstoffen, vloeibaar). Op het stuwplan namen de verbalisanten waar dat deze container in het laadruim van de Libra was geplaatst en aan alle zijden was omringd door tankcontainers met furaldehyden. Bij inspectie van het ruim werd door verbalisant [verbalisant 2] waargenomen dat de tankcontainers direct tegen de container met voedingsmiddelen (“extracts flavouring, liquid”) waren geplaatst.
G5
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de container met nummer CLHU3058950 “extracts flavouring, liquid” bevatte. Dit zijn grondstoffen die worden gebruikt bij de fabricage van voedingsaroma’s. Met in achtneming van het doel van de regeling is het hof - anders dan de raadsman - van oordeel dat deze grondstoffen voor levensmiddelen wel degelijk zijn te beschouwen als levensmiddelen als bedoeld in voorschrift 7.1.4.10.1 ADNR. Bij dit oordeel heeft het hof betrokken de omstandigheid dat in de (productie)keten levensmiddelen worden vervaardigd, o.a. met behulp van die grondstoffen.
G6
Op grond van de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 2] komt het hof tot het oordeel dat de containers met Furaldehydes, zodanig in de nabijheid waren geladen van de container met nummer CLHU3058950, waarvan bekend was dat deze container (grondstoffen voor) levensmiddelen bevatte, dat die direct tegen laatstbedoelde container aan stonden. Het hof acht overigens aannemelijk geworden dat alle containers (af)gesloten waren.
Derhalve kan naar het oordeel van het hof worden bewezen dat verdachte de norm uit 7.1.4.10.1 ADNR heeft overtreden.
Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen.
G7
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman onder G2 aldus, dat een beroep worden gedaan op de uitzonderingsbepaling op de norm, zoals weergegeven in 7.1.4.10.1, onder c) van het ADNR. Het hof zal dit verweer bespreken onder het kopje “strafbaarheid van het bewezen verklaarde”.
H1
Van de zijde van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep, zo begrijpt het hof, aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld.
H2
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
H3
Uit het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat het samenstel van de duwboot [naam duwboot] en de duwbak [naam duwbak] gevaarlijke stoffen, te weten Furaldehydes (furfural), UN-nummer 1199, heeft vervoerd over de Volkeraksluis, terwijl niet was voldaan aan de bij of krachtens de Regeling vervoer over binnenwateren van gevaarlijke stoffen gestelde voorschriften.
H4
Verdachte was – blijkens zijn eigen verklaring - ten tijde van het bewezen verklaarde handelen als schipper aan boord van de duwboot Orca en de duwbak Libra aanwezig. Verdachte is met deze combinatie gaan varen, terwijl hij wist dat die twee blauwe kegels voerde.
Verdachte moet derhalve hebben geweten dat er gevaarlijke stoffen aan boord waren. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte willens en wetens tenminste de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij handelingen zou verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen, terwijl niet was voldaan aan de bij of krachtens de Regeling vervoer over binnenwateren van gevaarlijke stoffen gestelde voorschriften.
Mitsdien acht het hof bewezen dat verdachte met opzet heeft gehandeld en verwerpt het hof het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
I1
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman, zoals onder G2 weergegeven, aldus dat een beroep worden gedaan op de uitzonderingsbepaling van voorschrift 7.1.4.10.1, onder c) van het ADNR.
I2
Het hof overweegt als volgt.
I3
Voorschrift 7.1.4.10.1. van het ADNR luidt als volgt.
Indien in 3.2, Tabel A, Kolom 6 bij een stof of een voorwerp het bijzondere voorschrift 802 is aangegeven moeten de volgende voorzorgsmaatregelen ten opzichte van levensmiddelen,
genotmiddelen en voer voor dieren in acht worden genomen:
Op colli, alsmede ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van grote verpakkingen en
IBC's, die zijn voorzien van etiketten volgens model no. 6.1 of 6.2 of die welke zijn voorzien van
etiketten volgens model no. 9, voor zover deze goederen van de Klasse 9, UN 2212, 2315,
2590, 3151, 3152 en 3245 bevatten, mogen in laadruimen, in containers en op laad-, los- en
overslagplaatsen geen colli, waarvan bekend is dat zij levensmiddelen, genotmiddelen of voer
voor dieren bevatten, worden gestapeld of in de onmiddellijke nabijheid worden geladen.
Indien deze colli, voorzien van voornoemde etiketten, toch in de onmiddellijke nabijheid worden
geladen van colli waarvan bekend is dat zij levensmiddelen, genotmiddelen of voer voor dieren
bevatten, dan moeten zij hiervan zijn gescheiden:
a) door volwandige scheidingswanden. Deze scheidingswanden moeten even hoog zijn als de
colli voorzien van de voornoemde etiketten, of
b) door colli die niet zijn voorzien van etiketten volgens model no. 6.1, 6.2 of 9 of door colli die
zijn voorzien van etiketten volgens model no. 9 maar die geen goederen van de Klasse 9,
UN 2212, 2315, 2590, 3151, 3152 en 3245 bevatten, of
c) door een afstand van ten minste 0,8 meter,
tenzij de colli met voornoemde etiketten voorzien zijn van een aanvullende verpakking of
volledig afgedekt zijn (bijvoorbeeld door een folie, bedekking van karton of andere
maatregelen).
I4
Daargelaten of een beroep op de uitzonderingsbepaling, zoals opgenomen in voorschrift 7.1.4.10.1. onder c) van het ADNR slaagt, heeft het hof in overweging G6 reeds vastgesteld dat de gesloten containers met Furaldehydes direct tegen de gesloten container met nummer CLHU3058950 aan stonden. Hiermee is komen vast te staan dat de colli, welke waren voorzien van etiketten volgens model no. 6.1 of 6.2, van colli waarvan bekend is dat zij (grondstoffen voor) levensmiddelen, genotmiddelen of voer voor dieren bevatten, waren gescheiden door volwandige scheidingswanden, te weten de (volwandige) scheidingswanden van de containers.
Hieruit volgt dat de uitzondering uit voorschrift 7.1.4.10.1. onder a) van het ADNR zich voordoet. Het bewezen verklaard feit is derhalve niet strafbaar. Ten aanzien van het vijfde gedachtestreepje dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen juncto artikel 1a aanhef en onder 1° juncto artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1º van de Wet op de economische delicten juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ofschoon het hof komt tot een bewezenverklaring van minder dan waarvan in de vordering van de advocaat-generaal is uitgegaan, acht het hof toch een straf, gelijk aan die welke door de advocaat-generaal is gevorderd, geboden. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Voorts weegt het hof bij de strafoplegging mee dat het transport een aanzienlijke hoeveelheid gevaarlijke stoffen betrof met alle risico’s van dien bij niet-naleving van de toepasselijke voorschriften, waarbij ten opzichte van zich aan de regels houdende beroepsgenoten ten onrechte een economisch voordeel werd behaald.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder het tweede gedachtestreepje is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder het eerste, derde, vierde en vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte met betrekking tot het onder het vijfde gedachtestreepje bewezen verklaarde niet strafbaar.
Ontslaat verdachte met betrekking tot dat feit van alle rechtsvervolging.
Verklaart dat het onder het eerste, derde en vierde gedachtestreepje bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. F.L. Muskens,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier,
en op 18 november 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.