Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4634

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/711209-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens het plegen van roofovervallen in Utrecht en Nieuwegein. Ook werd hij schuldig bevonden aan het bezit van cocaïne en een pistool met munitie.Volgens de advocaat van de overvaller moest het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het DNA-materiaal van de man onterecht in de databank was opgenomen. De rechtbank kwam echter tot de conclusie dat het DNA wél gebruikt mocht worden, omdat de man in mei 2005 werd veroordeeld voor een poging tot afpersing.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/711209-08 Datum uitspraak: 19 november 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [1969] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwegein. Raadsman: mr. R.P van der Graaf. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2008. De tenlastelegging Aan de verdachte is het volgende ten laste gelegd: 1. hij op of omstreeks 16 december 2007 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op en/of aan de [adres] aldaar, in elk geval op en/of aan een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 74.100 euro, althans een geldbedrag, en/of paspoorten en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer B], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en/of met het oogmerk zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] heeft gedwongen tot afgifte van 74.100 euro, althans een geldbedrag, en/of paspoorten en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medader(s), welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) - die [slachtoffer A] (meermalen) (met een gebalde vuist) tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft/hebben geslagen/gestompt en/of - die [slachtoffer B] (meermalen) heeft/hebben geslagen en/of geschopt (tengevolge waarvan die [slachtoffer B] is gevallen en/of een gebroken pink heeft opgelopen) en/of - die [slachtoffer A] bij zijn hoofd heeft/hebben vastgepakt en/of - die [slachtoffer A] heeft/hebben vastgehouden en/of (met duwen en trekken) heeft/hebben voorkomen dat die [slachtoffer A] weer in de auto kon stappen en/of - tegen die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer B] heeft/hebben gezegd "Heb je die handtas" of woorden van gelijke aard of strekking en/of - (met kracht) een (hand)tas van de schouder van die [slachtoffer B] heeft/hebben gerukt (tengevolge waarvan het hengsels van die (hand)tas brak); 2. hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 31 juli 2007 en 1 augustus 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de St. Eustasiusdreef aldaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 5.000 euro en/of 12.000 euro, althans (een) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer C] en/of K. [slachtoffer D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en/of met het oogmerk zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer C] heeft gedwongen tot afgifte van 5.000 euro en/of 12.000 euro, althans (een) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer C] en/of die [slachtoffer D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medader(s), welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) - die [slachtoffer C] (met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp)) heeft/hebben opgewacht en/of gevolgd en/of - die [slachtoffer C] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft/hebben getoond en/of - die [slachtoffer C] (meermalen) (met dat/een voorwerp) heeft/hebben geslagen en/of - die [slachtoffer C] de woning in heeft/hebben geduwd en/of heeft/hebben vastgebonden met tape en/of - (daarna) die [slachtoffer C] met zijn hoofd/gezicht tegen de grond aan heeft/hebben geslagen (tengevolge waarvan deze [slachtoffer C] het bewustzijn heeft verloren); 3. Primair hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 juni 2008 tot en met 22 juli 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MCPP en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, in elk geval (van) een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet, zijnde cocaïne en/of MCPP en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, (telkens) (een) middel(len) als vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; Subsidiair hij op of omstreeks 22 juli 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 4,08 gram cocaïne, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of 3821,03 gram MCPP en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, althans (van) een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MCPP en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, in elk geval (van) een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet, zijnde cocaïne en/of MCPP en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, (telkens) (een) middel(len) als vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 4. hij op of omstreeks 22 juli 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III (onder 1), te weten een pistool van het merk Glock (type 26, kaliber 9x9 mm), en/of munitie van categorie III, te weten 3 scherpe volmantelpatronen (kaliber 9x9 mm, fabrikaat S&B), voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; Het debat ter terechtzitting Voor de vraag of bewezen kan worden hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd is cruciaal of de ter plaatse van de hiervoor onder 1 en 2 ten laste gelegde roofovervallen gevonden DNA-sporen vergeleken mochten worden met het zich in de DNA-databank bevindende DNA-profiel verkregen uit een referentiemonster wangslijmvlies van verdachte. Dat monster was in opdracht van de Officier van Justitie in het arrondissement ’s-Hertogenbosch afgenomen van verdachte in het kader van een tegen hem lopend strafrechtelijk onderzoek bij de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch. Ter terechtzitting is zowel door de raadsman als door de Officier van Justitie bij die vraag uitvoerig stil gestaan. Kort en zakelijk weergegeven heeft de raadsman met kracht van argumenten betoogd dat het in de databank opgenomen referentiemonster van verdachte ten onrechte niet was vernietigd vóórdat de ter plaatse van de hiervoor genoemde roofovervallen gevonden DNA-sporen een zogenaamde match opleverden met dat referentiemonster. Naar zijn oordeel diende dit te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging. Subsidiair, zo betoogde hij, mocht de “match” niet meewerken aan het bewijs en, aangezien er overigens geen of onvoldoende andere bewijsmiddelen zijn op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat het ten laste gelegde bewezen kan worden, moest dus vrijspraak volgen. De Officier van Justitie, de ten laste gelegde feiten bewezen achtend, heeft gemotiveerd dat en waarom naar zijn oordeel niet gesproken kon worden van een vormverzuim in deze zaak of hooguit van een herstelbaar vormverzuim. Ook naar zijn oordeel overigens had het hierboven genoemde referentiemonster al vernietigd moeten zijn. Het oordeel van de Rechtbank Voor het antwoord op de vraag of dat in de DNA-databank opgenomen referentiemonster had moeten zijn vernietigd, is het volgende van belang. Bij vonnis van deze Rechtbank van 17 mei 2005 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek onder meer wegens poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. Op 1 februari 2005 is de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in werking getreden voor een aantal in die wet genoemde misdrijven, waaronder die omschreven in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht . Ingevolge artikel 2 van die wet was de Officier van Justitie in het arrondissement Utrecht na de veroordeling van 17 mei 2005 verplicht celmateriaal van de veroordeelde [verdachte] te doen afnemen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. [verdachte] was immers op die datum veroordeeld wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering . Deze verplichting van de officier van justitie geldt niet in de gevallen dat er al een DNA profiel in de databank is opgenomen. Voor de verplichting is het niet relevant dat die veroordeling toen niet onherroepelijk was. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek (met het parketnummer 01-035196-04) tegen verdachte was in opdracht van de Officier van Justitie in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch celmateriaal van verdachte afgenomen en als referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] in de DNA-databank opgenomen op 7 februari 20054. Het van verdachte op 7 februari 2005 in de DNA-databank opgenomen profiel was dus in mei 2005 (toen [verdachte] werd veroordeeld door de Rechtbank Utrecht) daarin reeds opgenomen. Dat verdachte bij vonnis van 17 juni 2005 van de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch (die beslissing is op 9 juni 2006 onherroepelijk geworden) in de tegen hem aanhangige strafzaak met genoemd parketnummer is vrijgesproken, doet aan het voorgaande niet af. Het DNA-profiel van veroordeelde diende in de DNA-databank opgenomen te blijven op basis van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 17 mei 2005. Het bovenstaande leidt er toe dat de rechtbank van oordeel is dat het DNA profiel van de verdachte rechtmatig in de databank was opgenomen op het tijdstip van de match tussen het DNA profiel en de sporen in 2007. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede nog op dat op 21 oktober 2008 de veroordeling onherroepelijk is geworden, nu de Hoge Raad op die datum het door verdachte ingestelde cassatieberoep tegen het veroordelend arrest van het Gerechtshof Amsterdam heeft verworpen. Het DNA-profiel van de veroordeelde [verdachte] is derhalve nog steeds rechtmatig in de DNA-databank opgenomen. Het verweer van de raadsman wordt dus verworpen. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt als volgt: Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte heeft gehandeld in verdovende middelen. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld. Ten aanzien van feit 1: hij op 16 december 2007 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander, aan de [adres] aldaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag en paspoorten en sleutels, toebehorende aan [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer A] en die [slachtoffer B], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader - die [slachtoffer A] met een gebalde vuist tegen het hoofd hebben geslagen/gestompt en - die [slachtoffer B] meermalen hebben geslagen en geschopt tengevolge waarvan die [slachtoffer B] is gevallen en een gebroken pink heeft opgelopen en - die [slachtoffer A] bij zijn hoofd hebben vastgehouden en - die [slachtoffer A] hebben vastgehouden en hebben voorkomen dat die [slachtoffer A] weer in de auto kon stappen en - tegen die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer B] hebben gezegd "Heb je die handtas" en - met kracht een handtas van de schouder van die [slachtoffer B] hebben gerukt tengevolge waarvan een hengsel van die handtas brak; Ten aanzien van feit 2: hij in de periode gelegen tussen 31 juli 2007 en 1 augustus 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de St. Eustasiusdreef aldaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 5.000 euro en 12.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer C] en/of K. [slachtoffer D], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader -die [slachtoffer C] met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) hebben opgewacht en - die [slachtoffer C] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) hebben getoond en - die [slachtoffer C] met een voorwerp hebben geslagen en - die [slachtoffer C] de woning in hebben geduwd en hebben vastgebonden met tape en - daarna die [slachtoffer C] met zijn gezicht tegen de grond aan hebben geslagen tengevolge waarvan deze [slachtoffer C] het bewustzijn heeft verloren; Ten aanzien van feit 3 subsidiair: hij op 22 juli 2008 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 4,08 gram cocaïne, een middel als vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet; Ten aanzien van feit 4: hij op 22 juli 2008 te Utrecht, een wapen van categorie III onder 1, te weten een pistool van het merk Glock type 26, kaliber 9x9 mm en munitie van categorie III, te weten 3 scherpe volmantelpatronen kaliber 9x9 mm, fabrikaat S&B, voorhanden heeft gehad; Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op grond van de bewijsmiddelen vermeld in de ambtsedige processen-verbaal nrs. PL0960/08-011569, PL0960/08-011569A en PL0960/08-011569B. Ten aanzien van feit 1: 1. Aangever [slachtoffer A]5 heeft verklaard dat hij op 16 december 2007 zijn auto op de oprit van zijn woning gelegen aan de [adres] te Nieuwegein parkeerde. Hij zat met zijn vrouw [slachtoffer B] in de auto. Op het moment dat hij het portier van zijn auto opende, voelde hij dat hij direct een harde vuistslag op zijn hoofd kreeg. Hij zag een man staan met een bivakmuts op. Aangever probeerde direct weer terug te gaan zijn auto in. Deze man pakte aangever bij zijn hoofd vast en probeerde hem uit de auto te slepen. Aangever hoorde de man die hem belaagde zeggen “heb je die handtasch”. De in de auto aangetroffen handschoenen waren niet van aangever of aangeefster. In de auto stond een tas met daarin een bedrag van ongeveer € 57.000,-. 2. Aangeefster [slachtoffer B]6 heeft verklaard dat haar portier werd geopend door een man met een bivakmuts op. De man trok aan haar handtas, die zij aan haar schouder had. Hij trok zo hard dat een hengsel van de tas afbrak. In de handtas zaten paspoorten en sleutels. Vervolgens pakte de man de tas met geld uit de auto. Vervolgens sloeg hij aangeefster en schopte haar. Zij viel hierbij op de grond en brak haar pink. De overvallers hebben zowel de tas met geld als de handtas van aangeefster meegenomen. 3. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) is gebleken dat aan de binnenzijde van een in de auto aangetroffen zwarte Thinsula handschoen een biologisch contactspoor is aangetroffen. Het DNA-profiel van het celmateriaal dat is aangetroffen in de handschoen is opgenomen in de DNA-databank. Bij vergelijking is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering van de handschoen. Dit DNA-profiel kan afkomstig zijn van [verdachte]. De kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Die kans is zo klein dat voor de rechtbank vaststaat dat dit in de handschoen aangetroffen spoor van verdachte is. 4. Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte is een nota voor onder andere een plasmascherm aangetroffen voor een bedrag van in totaal € 3.751,85. De factuurdatum van de nota is 18 december 2007. De nota is op naam van verdachte gesteld en contant voldaan. 5. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij geen werk en geen uitkering heeft en dat hij van zijn familie leeft. Alle hiervoor onder 1 t/m 5 genoemde feiten en omstandigheden zijn in onderlinge samenhang en verband beschouwd naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor de conclusie dat het verdachte moet zijn geweest die tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte, ondanks herhaalde vragen, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. Ten aanzien van feit 2: 1. Aangever [slachtoffer C] heeft verklaard dat hij op 31 juli 2007 omstreeks 23.10 uur naar de woning van zijn broer op de [adres] te Utrecht is gegaan. In de woning lag € 5.000,-. Op het moment dat hij de deur wilde openen, zag hij twee gemaskerde mannen. De zwarte man had een vuurwapen in zijn hand. Aangever werd gelijk met een voorwerp op zijn hoofd geslagen. Vervolgens werd hij de woning in geduwd en in de woonkamer vastgebonden met tape. Daarna werd aangever met zijn gezicht tegen de grond geslagen, waarna hij het bewustzijn verloor. Op een later moment heeft aangever verklaard dat hij, via de gaten bij de ogen van de bivakmuts, kon zien dat de man met het wapen een negroïde man was en dat deze man het wapen tegen zijn rug had gezet. 2. Aangeefster [slachtoffer D] heeft verklaard dat zij woonachtig is op de [adres] te Utrecht. Haar zwager, [slachtoffer C], is in deze woning overvallen. Aangeefster had op het moment van de overval een bedrag van € 12.000,- in haar woning liggen. Zowel voornoemd bedrag als de € 5.000,- die haar zwager in de woning had liggen zijn weggenomen. 3. Uit het proces-verbaal van de technische recherche is gebleken dat bij sporenonderzoek in de woning gelegen aan de [adres] te Utrecht op de deurgreep van een gangkast bloed is aangetroffen. 4. Uit het rapport van het NFI is gebleken dat het DNA-profiel van het bloed aangetroffen op de deurgreep van de gangkast is opgenomen in de DNA-databank. Bij vergelijking is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van het bloed van de deurgreep. Dit DNA-profiel kan afkomstig zijn van D.R. Groeneveld. De kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Zoals reeds overwogen is die kans zo klein dat voor de rechtbank vaststaat dat dit in de handschoen aangetroffen spoor van verdachte is. Alle hiervoor onder 1 t/m 4 genoemde feiten en omstandigheden zijn in onderlinge samenhang en verband beschouwd naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor de conclusie dat het verdachte moet zijn geweest die tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte, ondanks herhaalde vragen, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. Ten aanzien van feit 3 subsidiair: Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 22 juli 2008 werd 4,08 gram wit poeder aangetroffen. Blijkens het rapport van het NFI bevat de 4, 08 gram wit poeder cocaïne. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Ook hierbij laat de rechtbank meewegen dat verdachte, ondanks herhaalde vragen, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. Ten aanzien van feit 4: Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 22 juli 2008 werd een pistool van het merk Glock, type 26, kaliber 9x19 mm aangetroffen en 3 scherpe volmantelpatronen, kaliber 9x19 mm van het fabricaat S&B. Bij de politie heeft de verdachte verkaard dat het wapen van hem is. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van feit 1: diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen Ten aanzien van feit 2: diefstal voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gepleegd door twee of meer verenigde personen Ten aanzien van feit 3 subsidiair: handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod Ten aanzien van feit 4: handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 3 primair wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie toewijzing gevorderd van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer A], [slachtoffer B], [slachtoffer D] en [slachtoffer C] met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen vermeld onder nummer 18, 19, 33, 44, 56, 57, 58, 65 en 66 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (bijlage I ) worden onttrokken aan het verkeer, het inbeslaggenomen voorwerp vermeld onder nummer 45 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende en de inbeslaggenomen voorwerpen vermeld onder de nummers 1 tot en met 17, 20 tot en met 32, 34 tot en met 43, 54, 55, 59 tot en met 64 en 68 tot en met 70 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Hoe strafwaardig het bezit van cocaïne en een vuurwapen ook is, doorslaggevend voor de vraag hoe lang de onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet zijn die verdachte moet worden opgelegd, zijn de gepleegde roofovervallen. In het bijzonder heeft de rechtbank daarbij het volgende in aanmerking genomen. De heer [slachtoffer C], die op vakantie bij zijn broer en schoonzus logeerde, kwam de avond van de 31e juli 2007 kennelijk niets vermoedend thuis. Voordat hij de woning waar hij verbleef kon binnengaan werd hij al geslagen bovenop zijn hoofd. De klap was zo hard dat hij deze heeft ervaren alsof hij onder narcose werd gebracht. Daarna is hij in de woning vastgebonden met tape. Geboeid, bloedend en kennelijk bewusteloos is hij vervolgens achtergelaten nadat de overvallers de hele woning overhoop hadden gehaald . Volgens zijn schoonzus wil [slachtoffer C] niet meer naar Nederland komen en is hij een ander mens geworden. Van een aardige, lieve zachte man die veel met kinderen speelde is hij volgens haar veranderd in een gesloten agressieve man . De aangeefster [slachtoffer D], schoonzus van [slachtoffer C], voelt zich niet meer veilig in haar eigen huis. Vooral het in- en uitgaan van haar huis vindt zij doodeng. Ook haar kinderen zijn bang geworden. Zij hoopt snel te verhuizen en wil het liefst uit Utrecht weg . Ook [slachtoffer A en B] zijn kennelijk thuis opgewacht en in het donker plotseling besprongen, waarna een vechtpartij is ontstaan met voor mevrouw [slachtoffer A] zelfs een gebroken pink als gevolg. [slachtoffer A en B] zijn sedertdien niet meer happy geweest op hun bedrijf. Volgens hen moet er een tipgever rondlopen. “Mijn credo was altijd dat ik mijn werknemers op voorhand 100% vertrouwen gaf, maar dat vertrouwen is nu ernstig geschaad”, aldus de heer [slachtoffer A]. Hij heeft als gevolg van de overval ook lichamelijke klachten gekregen. En bovendien hebben zijn vrouw en hij daardoor besloten hun met hard werken opgebouwde bedrijf aanzienlijk eerder te verkopen dan zij van plan waren. Voor hun dochter is de overval op haar ouders het laatste duwtje geweest om het bedrijf van haar ouders maar niet over te nemen . Deze verklaringen illustreren naar het oordeel van de rechtbank treffend hoezeer het leven van een mens ontregeld kan raken na een misdrijf. De gevolgen die deze overvallen voor de slachtoffers hebben gehad, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan . Extra schrijnend is het voor hen als de dader of daders, zoals verdachte, geen verantwoordelijkheid voor hun verwijtbare daden willen nemen Daar komt bij dat verdachte herhaalde malen is veroordeeld voor soortgelijke delicten als de onderhavige . De zeer grove schending van de integriteit en het veiligheidsgevoel van de slachtoffers en de daardoor voor hen veroorzaakte gevolgen, het feit dat verdachte een recidivist is en geen enkele verantwoordelijkheid wil nemen, maken dat de eis van de officier van justitie, te weten 6 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf, nog te weinig recht doet aan de functie van de straf in deze zaak: bescherming van de maatschappij en leedtoevoeging. Nu verdachte niet heeft willen meewerken aan enige vorm van rapportage, ziet de rechtbank geen aanleiding bijzondere persoonlijke omstandigheden in zijn voordeel mee te wegen . De rechtbank acht daarom slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De in beslag genomen goederen: De inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 18, 19, 33, 56, 57, 58, 65 en 66 van de aan dit vonnis als bijlage I gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp onder nummer 45 van de aan dit vonnis als bijlage I gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen kan thans geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten. Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 1 tot en met 17, 20 tot en met 32, 34 tot en met 44, 54, 55, 59 tot en met 64 en 68 tot en met 70 van de aan dit vonnis als bijlage I gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan de verdachte. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 1.333,11 wegens materiële schade en een bedrag van € 1.550,- wegens immateriële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak, nu deze niet door de verdediging is betwist. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1.550,- en de materiële schade wordt begroot op € 1.333,11, derhalve in totaal € 2.883,11. De vordering zal worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachoffer B] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 411,- wegens materiële schade en een bedrag van € 1.550,- wegens immateriële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak, nu deze niet door de verdediging is betwist. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1.550,- en de materiële schade wordt begroot op € 411,-, derhalve in totaal € 1.961,-. De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 9.165,34 wegens materiële schade en een bedrag van € 2.750,- als voorschot, wegens immateriële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak, nu deze niet door de verdediging is betwist. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2 bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vooralsnog vastgesteld op € 2.750,- en de materiële schade wordt begroot op € 9.165,34, derhalve in totaal € 11.915,34. De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer D] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 12.250,- wegens materiële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak, nu deze niet door de verdediging is betwist. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2 bewezenverklaarde feit. De materiële schade wordt begroot op € 12.250,-. De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 8 (acht) JAREN. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 18, 19, 33, 56, 57, 58, 65 en 66 van de aan dit vonnis als bijlage I gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Gelast de bewaring van het inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 45 van de aan dit vonnis als bijlage I gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende. Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 1 tot en met 17, 20 tot en met 32, 34 tot en met 44, 54, 55, 59 tot en met 64 en 68 tot en met 70 van de aan dit vonnis als bijlage I gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A], wonende te Nieuwegein, toe tot een bedrag van € 2.883,11 (zegge tweeduizend achthonderddrieëntachtig euro en elf eurocent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.883,11 (zegge tweeduizend achthonderddrieëntachtig euro en elf cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 44 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B], wonende te Nieuwegein, toe tot een bedrag van € 1.961,- (zegge éénduizend negenhonderdeéénenzestig euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.961,- (zegge éénduizend negenhonderdeéénenzestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 39 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C], wonende te Utrecht, toe tot een bedrag van € 11.915,34 (zegge elfduizend negenhonderdvijftien euro en vierendertig eurocent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 11.915,34 (zegge elfduizend negenhonderdvijftien euro en vierendertig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 89 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer D], wonende te Utrecht, toe tot een bedrag van € 12.250,- (zegge twaalfduizend tweehonderdvijftig euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 12.250,- (zegge twaalfduizend tweehonderdvijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 91 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Dit vonnis is gewezen door mrs. M.P. Gerrits-Janssens, E.F. Bueno en Z.J. Oosting, bijgestaan door mr. S.L.D. Marx als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2008.