Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4501

Datum uitspraak2008-10-31
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers07/2058
Statusgepubliceerd


Indicatie

In deze zaak heeft de rechtbank beoordeeld of verweerder het aan eiser toegekende voorschot zorgtoeslag terecht heeft herzien en stopgezet, omdat de echtgenote en toeslagpartner van eiser in 2006 onrechtmatig verbleef in Nederland.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Sector Bestuursrecht Zaaknummer: 07/2058 ZORG Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [naam], wonende te [plaatsnaam], eiser, gemachtigde mr. H.M. Brink, tegen Belastingdienst/Toeslagen, verweerder. Ontstaan en loop van de zaak Bij besluit van 30 januari 2007 heeft verweerder de zorgtoeslag die eiser ontving voor 2006 stopgezet omdat eiser in 2006 geen verblijfsstatus had die recht geeft op toeslag. Het tegen het besluit van 30 januari 2007 door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 19 juli 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het besluit van 19 juli 2007 bij brief van 31 juli 2007 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak ter zitting van 26 september 2008 gevoegd behandeld met de zaak onder nummer 07/2101 HUUR. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde de heer A. Büchly. Na de zitting heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst. Motivering 1. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht dat aan eiser op 23 juni 2006 een voorschot zorgtoeslag is toegekend, dat bij besluit van 30 januari 2007 is herzien en stopgezet. In geschil is de vraag of verweerder hiertoe terecht is overgegaan, omdat de echtgenote en toeslagpartner van eiser, mevrouw [n[echtgenote] (hierna: [echtgenote]), in 2006 onrechtmatig verbleef in Nederland. 2. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regeling (Awir) heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval de partner van belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir, zoals dit artikel luidde ten tijde in geding, verleent de Belastingdienst/Toeslagen indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Ingevolge het derde lid van dit artikel 16 kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien. 3. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser over 2006 geen recht heeft op zorgtoeslag omdat uit gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) is gebleken dat [echtgenote] niet beschikt over een geldige verblijfsstatus die recht geeft op een toeslag. Eiser heeft niet bewezen dat de gegevens van de IND onjuist zijn. 4. Eiser wijst er op dat hij een echte [plaatsnaam]mer is en zijn hele leven lang al de Nederlandse nationaliteit heeft, zodat de motivering van het primaire besluit van 30 januari 2007, waarin staat dat eiser zelf in 2006 geen verblijfsstatus had die recht geeft op toeslag, ondeugdelijk is. Eiser heeft hier ook op gewezen in zijn bezwaarschrift. Desondanks is dit bezwaarschrift – zonder voorafgaande hoorzitting – ongegrond verklaard, waarbij eerst als reden voor de afwijzing wordt genoemd dat eisers partner geen geldige verblijfsstatus heeft. Deze handelwijze van verweerder is in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Eisers bezwaar had gegrond verklaard moeten worden, waarna verweerder zonodig een nieuw, aangepast besluit had kunnen nemen. Eiser voert verder aan dat zijn partner in 2005 uitgeprocedeerd is geraakt en dat zij sindsdien niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat verweerder reeds bij het toekennen van de zorgtoeslag op de hoogte had behoren te zijn van deze omstandigheid. Volgens eiser maakt het controleren van de GBA-gegevens en – codes deel uit van de zorgvuldige besluitvorming omtrent de toekenning van een toeslag. Eiser mocht er om die reden van uit gaan dat hij recht had op de zorgtoeslag die hem was toegekend. Het zal in strijd zijn met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, indien verweerder zal overgaan tot de aangekondigde terugvordering, terwijl de toekenning is te wijten aan de onzorgvuldige beoordeling door verweerder. Tot slot stelt eiser dat hij ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Wet op de Zorgtoeslag nog altijd recht heeft op 50% van de toeslag die normaliter aan (echt)paren wordt toegekend. Eisers partner is ook daadwerkelijk verzekerd en was dat ook de afgelopen jaren. In de aanvullende gronden van zijn beroep wijst eiser er hiernaast nog op dat verweerder in het kader van de behandeling van de aanvraag zorgtoeslag geen vragen heeft gesteld over de verblijfsstatus van [echtgenote]. Ook heeft verweerder niet op een voldoende duidelijke manier gewezen op de omstandigheid dat die verblijfsstatus voor die aanvraag van belang was. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BA8419, en de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 januari 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AZ9772. Van eiser kan niet worden verwacht dat hij zelfstandig beoordeelt of er misschien toch geen aanspraak bestaat op zorgtoeslag, op grond van gegevens waar verweerder niet naar heeft gevraagd. 5. De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot terugvordering van de zorgtoeslag (nog) niet is genomen. Een zodanig besluit ligt thans dan ook niet ter beoordeling voor. 6. Voorts blijkt uit de stukken dat verweerder bij brief van 1 november 2007 heeft aangegeven dat er aanleiding is om de beslissing op bezwaar te herzien. Reden hiervoor is dat dit besluit is afgegeven, zonder eiser de gelegenheid te geven om tijdens een hoorzitting zijn zienswijze over het stopzetten van de zorgtoeslag naar voren te brengen. Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn bezwaarschrift aan te vullen, van welke gelegenheid namens eiser bij brief van 12 november 2007 gebruik is gemaakt. Eiser heeft er daarbij van afgezien alsnog gehoord te worden. Verweerder heeft echter vervolgens niet opnieuw op eisers bezwaar beslist. De rechtbank is van oordeel dat de beslissing op bezwaar van 19 juli 2007 reeds hierom niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Verweerder heeft het aanvullende bezwaarschrift immers niet bij de herbeoordeling betrokken. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 7. Op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven. Om (zo mogelijk) tot een definitieve beslissing over het geschil tussen partijen te komen zal de rechtbank beoordelen of er in dit geval aanleiding is van deze bevoegdheid gebruik te maken. 8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers toeslagpartner op 1 januari 2006, de peildatum voor het recht op zorgtoeslag over 2006, niet rechtmatig in Nederland verbleef. Volgens eiser heeft hij ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Wet op de Zorgtoeslag evenwel recht op 50% van de toeslag die normaliter aan (echt)paren wordt toegekend. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen en sluit zich aan bij hetgeen verweerder hierover ter zitting heeft toegelicht, inhoudende dat voormeld artikel niet is geschreven voor verzekerden met een partner die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland, doch voor verzekerden met een partner die geen verzekerde is, omdat deze niet verzekeringsplichtig is. Deze situatie is hier niet aan de orde. 9. Vaststaat derhalve dat eiser geen recht had op zorgtoeslag over 2006 omdat zijn partner in 2006 geen rechtmatig verblijf had in Nederland, zodat ten onrechte een voorschot is verstrekt. De vraag is aan de orde of verweerder in het onderhavige geval in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om het verstrekte voorschot te herzien. 10. Eiser heeft met een met de hand ingevuld en op 20 januari 2006 ondertekend aanvraagformulier bij verweerder een aanvraag om zorgtoeslag over 2006 ingediend. In dit formulier wordt geen vraag gesteld over de verblijfsstatus van de aanvrager, diens toeslagpartner en medebewoners. Ook wordt in het formulier zelf niet genoemd dat deze verblijfsstatus een voorwaarde voor het recht op huurtoeslag is. 11. Verweerder voert aan dat eiser zelf een afweging had moeten maken of hij wel of niet in aanmerking komt voor een toeslag. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat eiser, door de aanvraag bij verweerder in te dienen, heeft aangegeven dat hij aan alle voorwaarden voldoet voor het recht op toeslag. En dat aanvrager en zijn toeslagpartner dus rechtmatig in Nederland verblijven. Verweerder stelt zich vervolgens op het standpunt dat hij in de voorschotfase op ieder willekeurig moment kan controleren of de gegevens juist zijn. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Zij overweegt daartoe als volgt. 12. Eiser heeft op 20 januari 2006, derhalve in de loop van het berekeningsjaar, zorgtoeslag aangevraagd. Artikel 16, eerste lid, van de Awir vermeldt dat indien de tegemoetkoming niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, een voorschot zal worden verleend tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Verder vermeldt het tweede lid van dit artikel dat, ingeval de belanghebbende voor het gehele berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming, het voorschot wordt verleend binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voortvloeit dat een besluit tot vaststelling van een voorschot zorgvuldig dient te worden voorbereid en dat alvorens tot toekenning van een voorschot wordt overgegaan dient te worden gecontroleerd of ook daadwerkelijk aanspraak bestaat op toeslag. Indien uit de gegevens blijkt dat er geen aanspraak bestaat op toeslag, wordt volgens dit artikel geen voorschot toegekend. Verweerder heeft toegelicht dat na ontvangst van de aanvraag wordt gecontroleerd of de daarin genoemde grondslagen inkomen, huur en burgerlijke staat recht geven op toeslag. De overige gegevens, waaronder het rechtmatig verblijf, worden pas in de voorschotfase gecontroleerd. Nu eiser in het aanvraagformulier niet is gevraagd naar de verblijfsstatus van zijn toeslagpartner, is de rechtbank echter van oordeel dat verweerder alvorens tot toekenning van een voorschot over te gaan, had moeten onderzoeken of eiser en zijn toeslagpartner rechtmatig verblijf in Nederland hadden. Verweerder heeft ter zitting ook toegelicht dat een dergelijke controle op eenvoudige wijze kan worden uitgevoerd, nu hij inzage heeft in de GBA-gegevens van de gemeenten en hij door middel van “een druk op de knop” kan controleren met welke code iemand daar geregistreerd staat. Door dit onderzoek eerst in de loop van de voorschotfase te verrichten, heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld jegens eiser. 13. Gelet op het voorgaande, en de omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, concludeert de rechtbank dat eiser er geen rekening mee behoefde te houden dat een besluit tot algehele herziening van het voorschot zorgtoeslag zou worden genomen. Verweerder heeft in het onderhavige geval dan ook in redelijkheid geen gebruik mogen maken van deze bevoegdheid. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Verweerder dient opnieuw op eisers bezwaarschrift te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 14. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 322,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Er is geen punt toegekend voor het verschijnen ter zitting, nu deze zaak ter zitting gevoegd is behandeld met de zaak onder nummer 07/3101 HUUR en in die procedure hiervoor reeds een vergoeding is toegekend. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322,00; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van € 322,00 dient te worden gedaan aan eiser; - bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 39,00 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2008 door mr. L. Boonstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, griffier. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.