Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4169

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/630120-07 (Promis)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Groninger HIV-zaak. Verdachte M wordt veroordeeld tot 9 jaren gevangenisstraf vanwege – onder meer – een vijftal pogingen andere personen te besmetten met HIV door hen HIV-besmet bloed middels inspuiting of injectering toe te dienen. In het vonnis gaat de rechtbank in op de ten aanzien van de opzet en de causaliteit door de verdediging en het Openbaar Ministerie ingenomen standpunten.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht Parketnummer: 18/630120-07 (Promis) datum uitspraak: 12 november 2008 op tegenspraak raadsman: mr. J. Boksem V O N N I S van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte M], geboren te [Geboorteplaats en -datum], wonende te [Woonplaats], thans preventief gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 augustus 2007, 5 november 2007, 28 januari 2008, 21 april 2008, 16 juli 2008 en 13, 14, 15, 16, 17 en 31 oktober 2008. 1. TENLASTELEGGING 1.0 Aan verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter zitting van 21 april 2008 en na wijziging van de tenlastelegging ter zittingen van 13 oktober 2008 en 14 oktober 2008 - ten laste gelegd, dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 1], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 1], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 1], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 1], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 1], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 1], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 januari 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 2], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 2], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 2], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 januari 2006, in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 2], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 2], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 2], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3. hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2006 tot en met 31 maart 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 3], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 3], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 3], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2006 tot en met 31 maart 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland ter uitvoering van het door verdachte doorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 3], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 3], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 3], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 4. hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2006 tot en met 31 maart 2006, in de gemeente(n) Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 4], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 4], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 4], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2006 tot en met 31 maart 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 4], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 4], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 4], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 5. hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 5], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 5], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 5], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 5], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 5], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 5], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 6. hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 1 maart 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 6], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 6], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 6], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 1 maart 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 6], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 6], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 6], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 7. hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 januari 2007, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 7], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 7], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 7], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 januari 2007 in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 7], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 7], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 7], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 8. hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 16 oktober 2006, in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 8], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 8], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 8], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 16 oktober 2006 in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten, [Aangever 8] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 8], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 8], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 9. hij in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 31 december 2006, in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 9], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 9], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 9], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 31 december 2006 in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 9], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 9], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 9], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 10. hij in of omstreeks de periode van 26 tot en met 27 januari 2007, in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 10], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 10], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 10], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgend, dat hij in of omstreeks de periode van 26 tot en met 27 januari 2007 in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 10], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 10], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 10], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 11. hij op of omstreeks 8 februari 2007, in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 11], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 11], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 11], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgend, dat hij op of omstreeks 8 februari 2007, in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 11], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 11], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 11], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 12. hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 mei 2006 in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen en/of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 12], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen en/of een ander, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, - met die [Aangever 12], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans heeft getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 12], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 13. A. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007, in de gemeente Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] van wie hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde(n), tezamen en in vereniging met die ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) zijn/hun penis en/of zijn/hun vuist(en)/vinger(s) en/of voorwerp(en) in de anus van die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] geduwd/gedrukt/gestoten/gebracht, en/of die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] gepijpt en/of (zich) door die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] laten pijpen EN / OF B. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007, in de gemeente Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] van wie hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde(n), tezamen en in vereniging met die ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft/hebben gepleegd, hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) zijn/hun penis en/of zijn/hun vuist(en)/vinger(s) en/of voorwerp(en) in de anus van die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] geduwd/gedrukt/gestoten/gebracht en/of die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] gepijpt en/of (zich) door die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] laten pijpen, en/of die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] afgetrokken en/of laten aftrekken en/of zichzelf in de onmiddellijke nabijheid van die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14]en/of [Aangever 13] afgetrokken en/of laten aftrekken; 14. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk hoeveelheden en/of een hoeveelheid injectiespuiten en/of naalden en/of klisma's en/of plaspillen/medicijnen, in elk geval (telkens) enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan verpleeghuis [Verpleeghuis] en/of [Stichting], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als verpleegkundige/oproepkracht werkzaam in dat verpleeghuis, in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toege-eigend; 15. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente(n) Slochteren en/of Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; en/of hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente(n) Slochteren, en/of Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 16 hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren en/of (elders) in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; en/of hij op of omstreeks 12 mei 2007 in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 1.1 Geldigheid van de dagvaarding 1.1.0 Standpunt van de verdediging 1.1.1 Door de verdediging is geconcludeerd tot nietigheid van de dagvaarding. Volgens de raadsman van verdachte is de tenlastelegging telkens dermate onspecifiek voor wat betreft de pleegplaats, pleegperiode en feitelijke handelingen die verdachte zou hebben verricht, dat het voor de verdediging niet wel mogelijk is om tegen de aantijgingen verweer te voeren. 1.1.2 Met name is volgens de verdediging niet goed duidelijk op welk incident, op welk bezoek en/of op welk van de door verdachten georganiseerde seksfeesten zij hun verweer moeten inrichten. De dagvaarding voldoet derhalve niet aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen waardoor deze nietig moet worden verklaard. 1.1.3 Standpunt van het Openbaar Ministerie 1.1.4 Van de zijde van het Openbaar Ministerie is aangegeven dat de verdediging reeds gedurende geruime tijd over de tenlasteleggingstekst heeft beschikt. Ter gelegenheid van de pro-forma zitting van 16 juli 2008 is door de verdediging ook niet aangegeven dat hen niet duidelijk was waartegen zij zich moesten verdedigen. De officier van justitie stelt dat de tenlastelegging in samenhang met het strafdossier beschouwd, voldoende helder is en de verdediging in staat moet worden geacht om tegen de daarin vervatte aantijgingen verweer te kunnen voeren. 1.1.5 Beoordeling 1.1.6 In artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering wordt bepaald dat een dagvaarding opgave behelst van het feit waarvan verdachte wordt verdacht met vermelding van de tijd omstreeks welke en de plaats waar het zou zijn begaan. Opdat het de verdachte duidelijk is waartegen hij zich dient te verweren moet deze opgave duidelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk zijn, beschouwd tegen de achtergrond van het strafdossier. 1.1.7 De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat voor de verdediging niet duidelijk is tegen welk verwijt zij de verdediging dient te richten. Zeker beschouwd tegen de achtergrond van hetgeen in het strafdossier is vervat, biedt de tenlastelegging daarvoor voldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal het verweer strekkende tot nietigverklaring van de dagvaarding derhalve verwerpen. Overigens is de rechtbank tijdens de behandeling van de feiten noch ten tijde van de pro-forma zittingen gebleken dat het de verdediging niet duidelijk was waartegen zij zich moesten verweren. 2. BEWIJSVRAAG De rechtbank zal de feiten bespreken aan de hand van de ter zitting door het Openbaar Ministerie en de verdediging ingenomen standpunten terzake. Daarbij zal de rechtbank de onder feiten 1 tot en met 12 tenlastegelegde (pogingen tot) zware mishandeling met voorbedachten rade als eerste behandelen, waarbij eerst algemene beschouwingen aan bod komen, gevolgd door de bewijsoverwegingen per incident. Vervolgens zal de rechtbank de onder 13 A en B tenlastegelegde zedendelicten behandelen, gevolgd door de onder 14 tenlastegelegde verduistering en ten slotte de onder 15 en 16 tenlastegelegde Opiumwetdelicten. 2.0 Zware mishandeling met voorbedachten rade, algemene bewijsoverwegingen Onder feiten 1 tot en met 11 is - kort gezegd - aan verdachte primair tenlastegelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen een 11-tal bij name genoemde personen opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door deze personen te besmetten met het zogenoemde 'human immunodeficiency virus' (hierna: HIV). Subsidiair is telkens tenlastegelegd de poging hiertoe; onder feit 12 is alleen de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel tenlastegelegd. Ter zitting is (ondermeer) verweer gevoerd ten aanzien van het vereiste (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de causaliteit tussen de gedragingen van verdachte (en zijn medeverdachten) en het bij aangevers geconstateerde letsel. De rechtbank zal deze algemene verweren, welke op elk van de afzonderlijk tenlastegelegde delicten van toepassing zijn, hierna in het algemeen bespreken. 2.1 Opzet 2.1.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.1.1 Van de zijde van het Openbaar Ministerie is door de officier van justitie aangegeven dat de handelingen van verdachte en diens medeverdachten naar de uiterlijke verschijningsvorm, daar waar het virus is overgebracht middels injecteren of inspuiten van HIV besmet bloed, gericht is geweest op het teweegbrengen van een besmetting met HIV. Derhalve moet het bij verdachte en zijn medeverdachten [Medeverdachte J] en [Medeverdachte D] aanwezige opzet, in die zaken worden beschouwd als volledig of kwaad opzet. 2.1.2 Daar waar het overbrengen van het virus heeft plaatsgevonden door onbeschermd seksueel contact tussen verdachte, diens medeverdachten en de aangevers, is de officier van justitie van mening dat verdachte en diens medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans op de besmetting hebben aanvaard. De officier van justitie concludeert dat, gelet daarop, met het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is gehandeld. 2.1.3 Dat de kans welke verdachte en diens medeverdachten bewust hebben aanvaard een aanmerkelijke kans was, heeft de officier van justitie onderbouwd door te stellen dat er enerzijds sprake was van een zogenoemde hoge virale waarde bij medeverdachte [Medeverdachte J] en (na mei 2006) bij verdachte, waardoor zij 'hyperbesmettelijk' waren, en anderzijds dat de op de seksfeesten verrichte handelingen - zoals het 'dubbelfucken' en 'fistfucken' - een verhoogd risico voor laesies in de huid of het slijmvlies met zich brachten, waardoor het besmettingsrisico toenam. 2.1.4 Standpunt van de verdediging 2.1.5 Door de verdediging is aangevoerd dat er bij geen van de tenlastegelegde feiten sprake is geweest van volledig of kwaad opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals door de officier van justitie is betoogd. Er is bloed, dat is vrijgekomen bij een seksueel spel waarbij naalden door de tepel van medeverdachte [Medeverdachte J] werden gestoken, opgezogen met een spuitje en dit bloed is in of richting de anus van een tweetal betrokkenen gespoten. Dit geschiedde in het seksuele spel dat op dat moment werd gespeeld en verdachte had daarbij allerminst de intentie om de bewuste betrokkene te besmetten. Verdachte distantieert zich daarbij van de verklaringen van medeverdachte [Medeverdachte J] met een meeromvattende strekking. 2.1.6 Of verdachte door zo te handelen als hij heeft gedaan, bewust een aanmerkelijk risico op een besmetting heeft aanvaard dient volgens de verdediging ook ontkennend te worden beantwoord. Blijkens de rapportage van dr. S.A. Danner, internist, en diens verklaring als afgelegd ter terechtzitting levert het inspuiten van besmet bloed richting of in de anus een amper groter risico op besmetting op, dan het risico dat aanwezig is bij anale sex. Van dat risico heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat geen sprake is van een aanmerkelijke kans. 2.1.7 Ook overigens is geen sprake van een door verdachte bewust aanvaarde aanmerkelijke kans. Verdachte heeft juist risico's vermeden doordat hij nimmer een ejaculatie had bij de seksuele contacten - hij was hiertoe door het gebruik van ecstasy overigens ook niet in staat - en bloed-op-bloed contact vermeed. Bovendien kan niet worden gezegd dat verdachte met medeverdachte [Medeverdachte J] een gedeeld opzet op het overbrengen van HIV had, omdat deze [Medeverdachte J] immers hoofdzakelijk zogenoemd 'bottom' was (hij werd anaal gepenetreerd) en de kans op besmetting daarbij geringer is in vergelijking met een 'top' (diegene die anaal penetreert). Medeverdachte [Medeverdachte D] had een onmeetbaar lage virale waarde en gold als praktisch ongevaarlijk in relatie tot eventueel besmettingsgevaar, verdachte wist dit. Ten slotte hadden verdachte en medeverdachte [Medeverdachte J] in de tenlastegelegde periode blijkens het rapport van dr. Danner niet -zoals de officier van justitie aangeeft - een hoge virale waarde, maar een normale virale waarde. 2.1.8 Beoordeling Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt. 2.1.9 Teneinde (volledig) opzet op de gedragingen van een verdachte aan te nemen dient sprake te zijn van een wilsbesluit aan de zijde van verdachte, er moet sprake zijn van gedrag waarop de wil gericht is geweest, ten aanzien van de daarmee beoogde gevolgen en ten aanzien van de omstandigheden en gevolgen die men zich als zeker ermee verbonden heeft voorgesteld. 2.1.10 Of verdachte vanuit het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehandeld moet worden beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm van diens gedragingen (en die van zijn medeverdachten voor zover sprake is van een gedeeld opzet). De rechtbank heeft bij het vormen van het oordeel aangaande de opzet, gelet op de volgende bewijsmiddelen. 2.1.11 Een schriftelijk stuk, te weten een brief, opgesteld door verdachte [Medeverdachte J] en gericht aan verdachte en aangetroffen in de woning van verdachte, opgenomen in het strafdossier in ordner 1 op pagina 248, gebruikt in samenhang met de navolgende verklaringen van verdachte en medeverdachte [Medeverdachte J]: Aan meester [Verdachte M], Ik, [Medeverdachte J], kick erop de poz-hoer te zijn van mijn meester. Nu heb ik de meest ongeremde geile en gore seks die ik voor mijn besmetting niet had. Ik kick op het ruige baregefuck, naalden poz-bloed en pis. Ik heb bewust mijn meester besmet en naast hem nog anderen zoals [Aangever 3], [Aangever 1],[Aangever 7],[Aangever 5], [Getuige 18], [Getuige 19] en maybe [Aangever 2]. De meeste gasten heb ik gedrogeerd met GHB en daarna een injectie gegeven met mijn eigen poz-bloed. De klootzakken hebben gekregen waar ze om vroegen! Yeah. 31-12-06 (Handtekening) 2.1.12 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 15 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 19 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: [Medeverdachte J] heeft deze brief geschreven. In die brief stond dat hij andere mensen zou hebben besmet met HIV, met injectienaalden. De brief was aan mij gericht misschien. De aanhef luidde [Verdachte M] of meester [Verdachte M]. [Medeverdachte J] kwam daartoe omdat we het daar wel over hebben gehad. Uiteindelijk heeft hij die brief op mijn verzoek geschreven. Ik wilde dat hij dat opschreef als bevestiging dat hij onderdanig was. Het was zijn kick om dat in onderdanigheid te schrijven.[Medeverdachte J] vertelde mij in die brief wat hij gedaan had. Hij heeft besmet bloed gespoten in andere mensen. (...) [Medeverdachte J] heeft besmet bloed gespoten in andere mensen.[Medeverdachte J] heeft dat in iemand gespoten. Ik was daarbij.[Medeverdachte J] injecteerde dat bloed, ik heb dit gezien. Hij stak zo'n dun naaldje in zijn arm en zoog het bloed op. Hij injecteerde het bloed in de bil, in de zijkant van de bil. Je spuit dat door de huid. 2.1.13 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met RC-nummer 07/339 d.d. 16 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 50 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: Het gaat om drie mensen. Er werd bloed ingespoten wat besmet was met HIV. Ik heb dit samen met[Medeverdachte J] gedaan. Wij hebben een even groot aandeel. 2.1.14 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 21 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 57 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: We hebben het gehad over het toedienen van HIV besmet bloed van[Medeverdachte J] bij [Aangever 1], [Aangever 3] en [Getuige 18]. Ik wil hieraan toevoegen dat je je bewust ben van wat je doet. 2.1.15 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 23 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 25 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: U zegt mij dat [Verdachte M] bij de Rechter-commissaris verklaard heeft dat hij mensen bewust geïnjecteerd heeft met besmet bloed. - Ja. Dat klopt, er zijn ongeveer 4 à 5 mensen onder invloed van alcohol en GHB bewust geïnjecteerd met besmet bloed. De eerste keer was bij [Aangever 1]. Verder is dat gebeurd bij [Aangever 3],[Aangever 7] en[Aangever 5]. Dit is begonnen anderhalf jaar geleden, begin 2006. [Verdachte M] heeft in die tijd bloed bij mij afgetapt. Ik was in die tijd al besmet met HIV. Het was [Verdachte M] zijn idee om bloed bij mij af te tappen en dan vervolgens bij iemand anders dat besmette bloed in te spuiten zodat deze persoon HIV besmet zou raken. [Verdachte M] vond dat een kick geven. 2.1.16 Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte J] in die incidenten waarin blijkt van een (poging tot) het inspuiten of injecteren van met HIV besmet bloed, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan gericht op het besmetten van die personen met HIV. De rechtbank overweegt daartoe dat de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte J] - het toedienen van een injectie met bloed waarvan bekend was dat dit was besmet met HIV - bezwaarlijk anders kan worden uitgelegd dan te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan diegene die werd geïnjecteerd dan wel ingespoten. 2.1.17 De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten voor zover het betreft het inspuiten of injecteren van met HIV-besmet bloed, heeft gehandeld vanuit het (volledig) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De per incident redengevende feiten en omstandigheden zullen hierna afzonderlijk worden besproken. 2.1.18 Met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet inzake de tenlastegelegde feiten waarbij sprake is geweest van een (poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel middels het hebben van onbeschermd seksueel contact, overweegt de rechtbank als volgt. 2.1.19 De stelling van de officier van justitie dat het aangaan van seksueel contact van verdachte en zijn medeverdachten - terwijl zij wisten dat één of meer van hen op dat moment HIV besmet was cq. waren - en bezien tegen de achtergrond dat zij bovendien bezoekers van die feesten zouden hebben gedrogeerd en enkele bezoekers mogelijk hebben geïnjecteerd met HIV-besmet bloed, ook moet worden geschaard onder het volledig opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Het doel van de feesten en het opzet van verdachte(n) lijkt immers gericht te zijn geweest op het hebben van seks (zo mogelijk onbeschermd) met een grote groep verschillende mannen en niet zo zeer op het besmetten op zich. Het feit dat uit het strafdossier ondermeer blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten in enkele gevallen zich wél van een voorbehoedsmiddel hebben bediend, staat haaks op de stelling dat het opzet in alle gevallen gericht was op het besmetten van de bezoekers van de seksfeesten. Voor zover de officier van justitie middels toepassing van een schakelbewijsconstructie het bewijs van volledig opzet op besmetting bij verdachte en zijn medeverdachten in die gevallen waarin sprake is van onbeschermd seksueel contact aanwezig acht, kan de rechtbank hem daarin dan ook niet volgen. 2.1.20 Bij arrest van 18 januari 2005 heeft de Hoge Raad ten aanzien van het beoordelingskader omtrent het voorwaardelijk opzet in het geval van onbeschermd seksueel contact door een met HIV-besmette verdachte, het navolgende overwogen: (...)Weliswaar kan uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte door de bewezenverklaarde gedragingen het gevaar in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer met het HIV-virus besmet zou raken, maar dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zodanige besmetting kan uit die bewijsmiddelen noch uit de nadere bewijsoverweging van het Hof volgen. 3.6. Dat het aangaan van onbeschermde seksuele contacten door iemand die met het HIV-virus is besmet gevaarzettend is, brengt op zichzelf nog niet mee dat door de desbetreffende seksuele gedragingen een zodanige kans op besmetting met het HIV-virus - en dus op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel - in het leven wordt geroepen dat deze bij beantwoording van de vraag of van voorwaardelijk opzet sprake is, naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Onder bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden kan dat anders zijn(...). 2.1.21 Gelet op het vorenstaande ligt allereerst ter beoordeling voor, de vraag of er bij de seksuele contacten tussen verdachte (en diens medeverdachten) en de aangevers, sprake is geweest van bijzondere risicovolle omstandigheden die maken dat de kans dat de aangevers met HIV zouden worden besmet - naar algemene ervaringsregels - als aanmerkelijk moet worden beschouwd. 2.1.22 Uit het rapport van dr. S.A. Danner, internist, d.d. 23 oktober 2007 blijkt dat een gemiddelde HIV-besmette persoon (die niet wordt behandeld) een virale waarde zal hebben van tussen 10.000 en 500.000 virusdeeltjes per milliliter bloed. In het algemeen gaat men er bij personen met dergelijke virale waarden vanuit, dat de kans op besmetting per seksueel contact tussen de 1 op 300 en 1 op 500 is gelegen. Bij verdachte is die virale waarde blijkens dat zelfde rapport gelegen tussen 37.000 en 124.000 in 2006. Bij medeverdachte [Medeverdachte J] wordt van april 2005 tot en met 2007 een virale waarde gemeten van tussen 59.000 en 99.000. Tot slot heeft medeverdachte [Medeverdachte D] sinds maart 2004 een virale waarde van onder de 40 virusdeeltjes per milliliter bloed; hij geldt derhalve als (zeer veel) minder besmettelijk. 2.1.23 Inzake het in overweging 2.1.20 genoemde arrest van de Hoge Raad, had het Gerechtshof te Arnhem geoordeeld dat een kans op besmetting van tussen de 1 op 200 en 1 op 300 als aanmerkelijk moest worden beschouwd. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze kans op besmetting weliswaar een gevaarzettend karakter kende, maar dat deze kans niet zonder meer als aanmerkelijk kon worden beschouwd. 2.1.24 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de virale waarde zoals deze bij verdachte en zijn medeverdachte is gemeten, op zichzelf beschouwd geen bijzondere risicoverhogende omstandigheid inhoudt die maakt dat de kans op besmetting in de onderhavige gevallen als aanmerkelijk moet worden beoordeeld. Er blijkt immers dat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte J] vanwege de bij hen gemeten virale waarden een voor onbehandelde, met HIV besmette personen, gemiddeld besmettingsrisico per seksueel contact liepen. 2.1.25 Uit het verhandelde ter terechtzitting en uit hetgeen uit het strafdossier naar voren komt, blijkt dat er op de seksfeesten veelvuldig sprake was van seksuele gedragingen waarbij een relatief hoog besmettingsrisico in het leven werd geroepen. In het in overweging 2.1.22 genoemde rapport overweegt dr. Danner dat het zogenoemde 'dubbelfucken' (waarbij twee mannen tegelijk een derde anaal penetreren) de kans op beschadigingen van de kringspier en het anaal weefsel doet toenemen, waardoor de kans op besmetting (bij een gelijke virale waarde) sterk stijgt. De rechtbank neemt, gelet op de aard van de gedraging, aan dat deze omstandigheid zich ook bij het zogenoemde 'fistfucken' (waarbij sprake is van anale penetratie met de gehele hand) zal voordoen. 2.1.26 Tegenover de seksuele gedragingen die als risicoverhogend moeten worden benoemd, staat dat verdachte heeft verklaard bij de seksuele contacten nimmer een zaadlozing te hebben gekregen, omdat hij daartoe na het innemen van ecstasy niet in staat was. Niet is gebleken dat deze verklaring onaannemelijk is. Bij het uitblijven van een zaadlozing neemt de kans op besmetting sterk af. Medeverdachte [Medeverdachte J] was bij de seksuele contacten meestal 'bottom' (hij werd anaal gepenetreerd). De kans op overdracht van de HIV-besmetting tussen twee sekspartners is lager wanneer de besmette persoon anaal wordt gepenetreerd, in vergelijking tot een situatie waarin de met HIV besmette persoon diegene is die penetreert. 2.1.27 Buiten de genoemde omstandigheden is de rechtbank in deze overigens niet gebleken van omstandigheden die moeten worden aangemerkt als bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden met betrekking tot de kans op besmetting per seksueel contact. 2.1.28 Gelet op het feit dat er derhalve naast omstandigheden die de kans op overdracht van de HIV-besmetting bij de seksuele contacten op de seksfeesten deden toenemen, ook sprake was van omstandigheden die deze kans deden afnemen, is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer kan worden gezegd dat het risico, naar algemene ervaringsregels in alle gevallen als aanmerkelijk moest worden beschouwd. Daarnaast is niet vast te stellen dat daarvan sprake is geweest bij een van de tenlastegelegde feiten. Nog daargelaten de vraag of verdachte en zijn medeverdachten eventueel aanwezige bijzondere, risicoverhogende omstandigheden in relatie tot de kans op overdracht van de HIV-besmetting bij de seksuele contacten, bewust hebben aanvaard. 2.1.29 Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in die zaken waarin niet blijkt van het infecteren middels het inspuiten of toedienen van een injectie, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat is gehandeld vanuit het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Reeds om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van die tenlastegelegde feiten waarin enkel sprake is van een (poging tot) besmetting middels onveilig seksueel contact. 2.2 Voorbedachten rade 2.2.0 Beoordeling Met betrekking tot de tenlastegelegde voorbedachten rade overweegt de rechtbank als volgt. 2.2.1 Van voorbedachten rade is sprake wanneer blijkt dat verdachte een moment heeft gehad om zich rekenschap te geven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen; er dient sprake te zijn van een na kalm beraad en rustig overleg gepleegd delict. De rechtbank heeft bij het vormen van het oordeel aangaande de voorbedachten rade, gelet op de volgende bewijsmiddelen. 2.2.2 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 5 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 48, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: In de maanden voorafgaande aan het injecteren zeurde [Verdachte M] er steeds over, hij vroeg dan of ik er moeite mee had om iemand te besmetten. Zijn fascinatie hiervoor kwam steeds meer op de voorgrond, hij was nogal drammerig hierover. En op die manier is het hele idee gerijpt. 2.2.3 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 6 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 54 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: Het was me van tevoren duidelijk wanneer de eerste besmetting zou plaatsvinden door het toedienen van bloed. [Verdachte M] heeft [Aangever 1] min of meer voor die reden uitgenodigd. [Verdachte M] had [Aangever 1] uitgenodigd voor een logeerweekend. Het zou dan gebeuren, dat wist ik wel. Er is wel over gesproken om [Aangever 1] onder invloed te brengen, maar ik kan me niet meer herinneren wat [Verdachte M] en ik daar verder over hebben afgesproken. [Aangever 1] heeft vervolgens een nacht in de [Adres] gelogeerd. Tijdens die overnachting is [Aangever 1] besmet. Tijdens die bewuste nacht waren in ieder geval wij drieën, dus [Aangever 1], [Verdachte M] en ik aanwezig. [Verdachte M] nam de spuiten dan mee. Door het gedram van [Verdachte M] dacht ik, dat deze besmetting een eenmalig incident is geweest. Tussen de eerste en volgende besmettingen lag naar ik denk een aantal maanden tot een half jaar. Ik weet niet precies op welke manier en hoe en waarom dat weer begonnen is. [Verdachte M] is er op een gegeven moment wel weer over begonnen. Ik bedoel daarmee met het besmetten in het algemeen. Dat was altijd een fascinatie van [Verdachte M], dat kwam heel vaak terug in gesprekken tussen ons. Het heeft hem altijd heel erg beziggehouden. 2.2.4 Het in 2.1.14 opgenomen bewijsmiddel. 2.2.5 Gelet op voormelde verklaringen van medeverdachte [Medeverdachte J], in samenhang met het feit dat de tenlastegelegde delicten in de periode van juli 2004 tot en met februari 2007 zijn gepleegd en verdachte derhalve ook tussen de delicten ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat deze delicten telkens zijn gepleegd na kalm beraad en rustig overleg. 2.3 Causaliteit 2.3.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.3.1 De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd dat hij aannemelijk acht dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachten in alle gevallen het bij de aangevers geconstateerde zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. De officier van justitie heeft aangegeven dat de gevolgen - het letsel - in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan verdachte en zijn medeverdachten. 2.3.2 Het bespreken van alle ontmoetingen acht de officier van justitie niet opportuun. Elk alternatief scenario (lees: elke alternatieve besmettingsroute) op zich kan niet met bewijsmiddelen worden afgedicht. Volgens de officier van justitie is dit ook niet nodig omdat maar één besmettingsroute het meest aannemelijk is. De officier van justitie heeft daarbij tevens gewezen op de conclusies als vervat in het rapport van dr. B. Berkhout, viroloog, d.d. 4 maart 2008. 2.3.3 Standpunt van de verdediging 2.3.4 De verdediging heeft met betrekking tot de causaliteit aangegeven dat er voor elke geconstateerde HIV-besmetting alternatieve besmettingsroutes denkbaar zijn, welke geen van alle onaannemelijk zijn en bovendien niet strijdig zijn met de inhoud van de in het strafdossier vervatte bewijsmiddelen, echter wel met een eventuele bewezenverklaring. De verdediging heeft derhalve geconcludeerd tot vrijspraak voor het telkens onder 1 tot en met 11 primair tenlastegelegde. 2.3.5 Met name is het allerminst uit te sluiten dat de aangevers en overige op de seksfeesten aanwezige personen elkaar over een weer hebben besmet. Nu is gebleken dat op de feesten veelvuldig onbeschermd seksueel contact plaatsvond waarbij niet alleen verdachte, maar ook derden afzagen van het gebruik van voorbehoedsmiddelen is dit scenario - volgens de verdediging - niet onaannemelijk. 2.3.6 Bovendien acht de verdediging het niet onaannemelijk dat aangevers naast het bezoeken van de door verdachte en zijn medeverdachten georganiseerde seksfeesten, ook op andere plaatsen seksuele contacten met homofiele mannen onderhielden zoals bijvoorbeeld in sauna's, ontmoetingsplaatsen in het Stadspark en clubs met darkroom gelegenheden. Volgens de verdediging is het een feit van algemene bekendheid dat bij deze gelegenheden veelvuldig onveilige seksuele contacten plaatshebben waarbij aangevers kunnen zijn besmet. 2.3.7 Beoordeling 2.3.8 Aan verdachte is onder 1 tot en met 11 telkens primair tenlastegelegd het voltooide delict van zware mishandeling met voorbedachten rade. Bij de bewijsvraag speelt daarom de vraag of het bij de aangevers geconstateerde zwaar lichamelijk letsel is teweeggebracht door de door verdachte gepleegde en in de tenlastelegging uitgewerkte feitelijke handelingen. 2.3.9 Ter beantwoording van deze vraag zijn de getuige-deskundigen dr. Berkhout en dr. A-M. Vandamme, virologen, gevraagd een onderzoek in te stellen naar de genetische verwantschap tussen de virusvarianten van verdachte en zijn medeverdachten en die van aangevers. Deze beide getuige-deskundigen zijn daarbij gevraagd of op basis van het door hen verrichte onderzoek uitspraken kunnen worden gedaan over de besmettingsroute cq. de besmettingsrichting. 2.3.10 Op 5 maart 2008 is door de rechter-commissaris een rapport ontvangen van dr. Berkhout d.d. 4 maart 2008 met daarin de verantwoording van het door hem verrichte onderzoek en de beantwoording van de vraagstelling. De in dit rapport vervatte conclusie - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - luidt als volgt: Het is mogelijk om door middel van moleculair biologische methoden een relatie tussen HIV varianten vast te stellen. Echter, slechts kan worden vastgesteld of twee HIV varianten zo op elkaar lijken dat directe virus overdracht zeer waarschijnlijk is. Dit kan niet met 100% zekerheid worden vastgesteld. Ook al zijn virussen nauw verwant, dan nog is het mogelijk dat in een kort tijdsbestek een overdracht via een derde uit dezelfde groep heeft plaatsgevonden. Verdachte [Medeverdachte J] heeft twee verschillende virusvarianten. Deze virussen hebben een relatie met alle slachtoffers, behalve[Aangever 14]en [Medeverdachte D] - die eerder zijn geïnfecteerd. Ook de virussen van verdachte [Verdachte M] zijn gerelateerd aan die van verdachte [Medeverdachte J]. De virussen van verdachte [Verdachte M] zouden gebruikt kunnen zijn voor het infecteren van[Aangever 10],[Aangever 11] en[Aangever 6]. Echter, omdat blijkt dat al deze personen een virusvariant hebben met een gemeenschappelijke voorouder die wordt gevonden bij verdachte [Medeverdachte J] wordt hier niet tot een rechtstreekse transmissie geconcludeerd. Rechtstreekse transmissie van de HIV-infectie tussen verdachte [Medeverdachte J] enerzijds en [Aangever 1], [Aangever 2],[Aangever 3],[Aangever 4],[Aangever 5],[Aangever 6],[Aangever 7],[Aangever 8],[Aangever 9],[Aangever 10] en[Aangever 11] anderzijds is aannemelijk. Rechtstreekse transmissie tussen verdachte [Medeverdachte J] enerzijds en[Aangever 4],[Aangever 5],[Aangever 7] en[Aangever 9] anderzijds, is gelet op het feit dat dezen allen een dubbel- of superinfectie hebben met twee dezelfde virusvarianten, hetgeen zeer weinig voorkomt, zeer waarschijnlijk te noemen. 2.3.11 Door de rechter-commissaris is voorts een rapport ontvangen van dr. Vandamme d.d. 7 oktober 2008 met daarin de verantwoording van het door haar verrichte onderzoek en de beantwoording van de vraagstelling. De in dit rapport vervatte conclusie - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - luidt als volgt: Er is een nauwe epidemiologische verwantschap tussen alle betrokkenen, behalve met[Aangever 14]en [Medeverdachte D]. Deze laatste twee behoren niet tot een mogelijke transmissieketen met enige andere betrokkenen. De verwantschap van de (virussen van) andere betrokkenen is heel moeilijk in kaart te brengen. Er kan geen sluitende uitspraak worden gedaan of de aangetroffen virusvarianten een nauwe transmissiecluster vormen of dat het een brede epidemiologische cluster betreft. Het verrichte fylogenetische onderzoek kan geen informatie geven over het moment van infectie. Op basis van het onderzoek kan niet worden uitgesloten dat aangevers of onbekende derden de bron van de onderzochte infecties zijn, slechts aangever[Aangever 14]kan niet als bron van de onderzochte infecties gelden. 2.3.12 Ter terechtzitting hebben beide getuige-deskundigen hun rapporten mondeling toegelicht. Daarbij is - onder meer - door beide deskundigen aangegeven dat een voor het te verrichten onderzoek juiste onderzoeksmethode is gebruikt en dat de onderzoeken ook correct zijn uitgevoerd. Dr. Vandamme heeft daarbij voorts opgemerkt dat het maximum haalbare met het verrichte onderzoek is, dat kan worden uitgesloten dat medeverdachte [Medeverdachte D] en[Aangever 14]een rol binnen een eventuele transmissieketen hebben gespeeld. Voorts is te concluderen dat de overige in het onderzoek betrokken personen virusvarianten dragen die alle in dezelfde epidemiologische cluster vallen, in die zin hebben de onderzoeksresultaten waarde als steunbewijs. Het is niet mogelijk een besmettingsrichting of -keten aan te wijzen op basis van het onderzoek. Ook over de vermoedelijke wijze van besmetten kan geen uitspraak worden gedaan. Dr. Berkhout heeft aangegeven dat het feit dat hij verderstrekkende conclusies aan de onderzoeksresultaten heeft verbonden dan dr. Vandamme met name is gelegen in het feit dat de zogenoemde superinfecties in de populatie van met HIV besmette individuen zeer zeldzaam zijn, terwijl in de onderzochte groep bij een relatief zeer groot percentage van de betrokkenen een dergelijke superinfectie is aangetroffen; daarenboven heeft dr. Berkhout de bevindingen gerelateerd aan de tijdslijn met betrekking tot de periode waarin de betrokkenen zijn geïnfecteerd. Op basis van deze factoren acht dr. Berkhout een rechtstreekse transmissie tussen met name [Medeverdachte J] en[Aangever 4],[Aangever 5],[Aangever 7] en[Aangever 9] zeer waarschijnlijk. Dr. Berkhout heeft daarbij het voorbehoud gemaakt dat deze waarschijnlijkheid niets zegt over de mogelijkheid dat andere besmettingsroutes tot de infectie hebben geleid. Dr. Berkhout acht echter de door hem benoemde mogelijke besmettingsroutes op basis van hetgeen thans als bekend moet worden verondersteld, de meest waarschijnlijke. Wanneer de genoemde tijdslijn niet in het onderzoek zou zijn betrokken of de foutmarge in deze tijdslijn een relatief grote zou zijn, dan zou dit de uitspraken over de waarschijnlijkheid van de besmettingsroutes sterk beïnvloeden. Tot slot heeft dr. Berkhout aangegeven dat hij in die zaken waarin een superinfectie is aangetroffen, hij een injectie een waarschijnlijke methode van transmissie acht. 2.3.13 Naast deze beide deskundigen is dr. R.A. Coutinho, viroloog, door het Openbaar Ministerie verzocht een briefrapport uit te brengen met betrekking tot de rapporten en conclusies van dr. Berkhout en dr. Vandamme. Op 7 oktober 2008 is dit briefrapport ontvangen en door de officier van justitie aan het strafdossier toegevoegd. Zeer kort gezegd komen de bevindingen van dr. Coutinho overeen met die van dr. Vandamme. 2.3.14 Bij de vraag naar de causaliteit tussen handelen van verdachte(n) enerzijds en het geconstateerde gevolg anderzijds, in het licht van alternatieve scenario's die het intreden van het gevolg eveneens kunnen verklaren, dient de rechtbank te beoordelen of deze alternatieve scenario's niet onaannemelijk zijn en niet strijdig zijn met de inhoud van voorhanden zijnde bewijsmiddelen. 2.3.15 Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen in het strafdossier is vervat, is de rechtbank van oordeel dat het bij de aangevers geconstateerde zwaar lichamelijk letsel - de HIV-besmetting - heel wel mogelijk kan zijn veroorzaakt door anderen dan verdachte en of zijn medeverdachten en op andere wijze dan door de in de tenlastelegging uitgewerkte feitelijkheden. De rechtbank heeft bij het vormen van dit oordeel gelet op de volgende feiten en omstandigheden. 2.3.16 Verdachte en diens medeverdachten alsook meerdere aangevers en getuigen hebben verklaard dat op de seksfeesten overwegend onveilige seksuele contacten plaatshadden, waarbij niet alleen verdachte(n) veelal afzag(en) van het gebruik van een condoom, maar ook aangevers en de overige op de seksfeesten aanwezige bezoekers. Het seksueel contact beperkte zich daarbij niet uitsluitend tot contacten tussen de verdachte(n) en aangevers, maar ook had het merendeel van de aangevers onderling en met de op de seksfeesten overige aanwezige bezoekers seksuele contacten. Niet valt uit te sluiten dat deze aangevers of overige bezoekers op het moment van de bewuste seksuele contacten drager waren van een virusvariant verwant aan die binnen de door de deskundigen onderzochte clusters van virusvarianten. 2.3.17 Bovendien blijkt uit de aangiften alsook uit de verklaringen van verdachte en diens medeverdachten dat een groot aantal contacten tussen verdachte(n) en aangevers tot stand kwam via ontmoetingen in het Stadspark, gay-sauna's en chatsites op het internet. Meerdere aangevers - zo blijkt uit de genoemde verklaringen - bezochten vaker deze gelegenheden met als doel seksuele contacten te hebben. Niet kan worden uitgesloten dat bij deze bezoeken een kans op besmetting met virusvarianten als aangetroffen in de door de deskundigen onderzochte clusters aanwezig was, terwijl een dergelijke kans gelet op de bevindingen van de deskundigen en de verklaringen van de aangevers en de verdachten niet als onaannemelijk beoordeelt. 2.3.18 De genoemde omstandigheden maken de situatie mogelijk dat op het moment dat de tenlastegelegde gedragingen werden gepleegd - bijvoorbeeld een aangever injecteren met HIV-besmet bloed - deze aangever reeds (enige tijd tevoren) was besmet met een virusvariant uit dezelfde cluster door een ander dan verdachte(n), dan wel kort daarna (nu ook een injectie niet in alle gevallen tot een besmetting hoeft te leiden). Deze situatie is strijdig met een bewezenverklaring voor het onder 1 tot en met 11 primair tenlastegelegde. 2.3.19 De voornoemde conclusies van de getuige-deskundigen omtrent de waarschijnlijkheid van besmettingsketens kunnen daarbij niet worden benut om bewijs voor de causaliteit te leveren. Beide deskundigen hebben te kennen hebben gegeven dat op basis van hun onderzoeken alternatieve scenario's voor de herkomst van het bij aangevers geconstateerde HIV niet kunnen worden uitgesloten. De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, deze alternatieve scenario's niet onaannemelijk of strijdig met de voorhanden zijnde bewijsmiddelen. 2.3.20 Dat de rechtbank de conclusie van dr. Berkhout waar hij rechtstreekse transmissie zeer waarschijnlijk acht niet overneemt, is gelegen in de volgende feiten en omstandigheden. Weliswaar heeft dr. Berkhout het waarschijnlijk of zelfs zeer waarschijnlijk genoemd dat sprake is geweest van rechtstreekse transmissie van de bij verdachte aangetroffen virusvariant maar dat ook hij niet kan uitsluiten dat de besmetting op één van de in 2.3.16 en 2.3.17 beschreven wijzen heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt bovendien vast dat dr. Berkhout zich bij deze conclusies heeft gebaseerd op een strikte tijdslijn die geen recht doet aan de door dr. Danner aangegeven ruime marges met betrekking tot het tijdstip van besmetting van elk van de aangevers. Verder overweegt de rechtbank dat dr. Berkhout in zijn rapport aanvankelijk aangeeft dat een rechtstreekse transmissie tussen medeverdachte [Medeverdachte J] en aangever[Aangever 11] aannemelijk is. Ermee geconfronteerd dat uit het strafdossier niet blijkt van aanwijzingen dat verdachte contact met[Aangever 11] heeft gehad, is de reactie van dr. Berkhout dat een rechtstreekse transmissie tussen verdachte en[Aangever 11] even waarschijnlijk is. Daar komt bij dat dr. Vandamme - zoals hiervoor aangegeven - dergelijke verstrekkende conclusies niet voor haar rekening neemt. 2.3.21 Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem telkens onder 1 tot en met 11 primair tenlastegelegde, voltooide delict van zware mishandeling met voorbedachten rade. 2.4 Voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof en zwaar lichamelijk letsel 2.4.0 Beoordeling 2.4.1 Nu het een feit van algemene bekendheid is dat HIV een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof betreft acht de rechtbank de strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 304 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht wettig en overtuigend bewezen. 2.4.2 Bovendien is de rechtbank van oordeel dat een besmetting met HIV moet worden gezien als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de verklaring van dr. Danner als afgelegd ter terechtzitting voor zover inhoudende dat de thans beschikbare medicatie niet afdoet aan de ernst van de ziekte HIV en het potentieel dodelijke verloop daarvan. Een met HIV besmette persoon dient zich zijn leven lang onder behandeling te stellen van specialisten om verergering van de ziekte zo mogelijk te voorkomen. Daarnaast zijn de bijwerkingen van de medicatie ernstig en de psychische gevolgen voor de patiënt niet zelden van dien aard dat deze blijvend arbeidsongeschikt is. 2.5 Pogingsvarianten 2.5.0 Beoordeling Onder feiten 1 tot en met 11 subsidiair en onder 12 is telkens tenlastegelegd de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade. 2.5.1 Van poging tot het plegen van een delict is sprake wanneer het voornemen van de dader zich heeft geopenbaard door een begin van uitvoering (waarbij het gebruikte middel in beginsel geschikt moet zijn om het delict te voltooien). 2.5.2 De rechtbank is van oordeel dat in die gevallen waarin hierna wordt bewezenverklaard dat sprake is van het inspuiten of injecteren van met HIV-besmet bloed - maar gelet op het vorenstaande de causaliteit tussen het inspuiten of injecteren en het geconstateerde letsel niet kan worden bewezen - er sprake is van een begin van uitvoering met een in beginsel voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel geschikt middel. 2.6 Feit 1, incident [Aangever 1] 2.6.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.6.1 De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, waarbij het zwaar lichamelijk letsel volgens hem is toegebracht door zowel het onveilig seksueel contact als het toedienen van een injectie met HIV-besmet bloed. 2.6.2 Standpunt van de verdediging 2.6.3 Zijdens de verdediging is geconcludeerd tot vrijspraak voor het aan verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde. Daarbij is gesteld dat verdachte niet handelde vanuit (voorwaardelijk) opzet op het besmetten van deze aangever en er blijkt van omstandigheden die niet onaannemelijk maken dat aangever, op het moment dat verdachte met hem seksuele contacten had en besmet bloed richting of in zijn anus spoot, reeds besmet was met HIV. 2.6.4 Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 2.6.5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-078641 d.d. 20 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 229 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 1], waaruit, zakelijk weergegeven: Eind 2005 was ik met alleen met [Verdachte M],[Medeverdachte J] en[Medeverdachte D] in de woning aan de [Straatnaam] in Groningen. 2.6.6 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 23 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 25 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: Het is begonnen op een sexfeestje. [Verdachte M] begon erover tegen mij. Hij wilde wel bloed van mij aftappen. Hij haalde het bloed uit mijn arm. [Verdachte M] had spuitjes. Hij prikte mij daar dus mee. Vervolgens tapte hij bloed af. Hoeveel dit was weet ik niet. Dit aftappen van mijn bloed deden wij in de keuken. [Aangever 1] was hier niet bij. Vervolgens gingen we weer naar de kamer waar [Aangever 1] ook was. [Verdachte M] had het bloed afgetapt en het spuitje aan mij gegeven. Ik zag dat [Aangever 1] op zijn buik lag. Vervolgens werd het gelijk in zijn anus gespoten. [Aangever 1] merkte dit niet. [Aangever 1] reageerde niet op het spuitje met bloed. Hij was bezig met seks. Volgens mij was hij met zichzelf bezig. We hebben allebei met het spuitje bloed in de anus gespoten van [Aangever 1]. We hebben dat samen gedaan, ik weet niet wie dat het eerst gedaan heeft en wie de tweede was. Ik weet dat het zonder injectienaald was. Voor de rest weet ik het niet meer. [Verdachte M] had eerst GHB in [Aangever 1] zijn drinken gedaan. Dit heb ik niet gezien maar dit vermoed ik. Ik zag namelijk dat [Aangever 1] veranderde in zijn doen en laten. Dit gebeurde aan de Boteringestraat. Volgens mij was er verder niemand anders bij dan [Verdachte M], [Aangever 1] en ik. 2.6.7 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 21 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 53 ev, houdende de vrijwel letterlijke weergave van de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: De eerste keer was met [Aangever 1]. [Aangever 1] is ongeveer 4 of 5 keer bij de seksfeesten geweest. Aan de Boteringestraat en aan de Colijnlaan. Hij logeerde dan bij[Medeverdachte J] of aan de Boteringestraat. Een van die nachten is [Aangever 1] geïnfecteerd door HIV bloed. Het was het bloed van[Medeverdachte J]. Op een gegeven moment zag ik dat[Medeverdachte J] een volle spuit van bloed van hem in de anus van [Aangever 1] spoot. Ik heb toen het spuitje van hem overgenomen en heb ook bloed van[Medeverdachte J] in de anus van [Aangever 1] gespoten. Ik wist dat [Aangever 1] toen nog HIV vrij was. 2.6.8 Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van dr. S.A. Danner, internist, d.d. 23 oktober 2007, opgenomen in het strafdossier in de tweede R-C ordner, gebruikt in samenhang met de overigens opgenomen bewijsmiddelen: In april 2005 is [Medeverdachte J] positief getest op HIV. 2.6.9 De in 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.1.15, 2.2.2 en 2.2.3 opgenomen bewijsmiddelen en de in 2.4 opgenomen overwegingen. 2.6.10 De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte J] in de periode 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 in Groningen met HIV-besmet bloed in of richting de anus van [Aangever 1] heeft gespoten. Gelet op het onder paragrafen 2.1, 2.2 en 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade en vanuit het opzet om aan [Aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof toe te dienen. 2.6.11 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank daarbij van oordeel dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact tussen verdachte(n) en aangever niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 2.6.12 Met inachtneming van hetgeen onder paragraaf 2.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook in de onderhavige zaak blijkt de rechtbank van omstandigheden die maken dat niet kan worden uitgesloten dat aangever het bij hem geconstateerde letsel van een ander dan van (één van) verdachten heeft opgelopen. Het causaal verband tussen het inspuiten van het met HIV besmette bloed en het bij aangever geconstateerde letsel is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. Aangever geeft immers ook zelf aan dat hij aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij bij onbeschermde seksuele contacten in een sauna in Amsterdam in de periode waarin hij ook de seksfeesten van verdachten bezocht, besmet was geraakt. 2.6.13 De rechtbank is met inachtneming van het onder paragraaf 2.5 overwogene van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade middels toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring. 2.6.14 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, aan een persoon, te weten [Aangever 1], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet - die [Aangever 1], na kalm beraad en rustig overleg heeft ingespoten met het met HIV besmet bloed van een ander, zijnde dat met HIV besmet bloed een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 2.7 Feit 2, incident [Aangever 2] 2.7.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.7.1 Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot veroordeling voor het aan verdachte onder 2 primair tenlastegelegde, met dien verstande dat wordt bewezenverklaard dat verdachte middels het hebben van onbeschermde seksuele contacten aangever heeft besmet met HIV. 2.7.2 Standpunt van de verdediging 2.7.3 Nu niet te zeggen is dat verdachte handelde vanuit het (voorwaardelijk) opzet op de besmetting van aangever en bovendien niet buiten gerede twijfel blijkt van causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel, dient verdachte naar de mening van de verdediging te worden vrijgesproken van het hem onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.7.4 Beoordeling 2.7.5 Uit het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen in het strafdossier is vervat is de rechtbank niet gebleken van het wettig en overtuigend bewijs dat er in de zaak van aangever [Aangever 2] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.7.6 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.8 Feit 3, incident [Aangever 3] 2.8.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.8.1 Aan aangever[Aangever 3] is volgens de officier van justitie een injectie met HIV besmet bloed toegebracht. De officier van justitie is derhalve van mening dat verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte J] het volledig opzet op het besmetten van deze aangever hebben gehad. Aangever heeft bovendien verklaard bij overige seksuele contacten uitsluitend veilige seks te bedrijven. De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder 3 primair tenlastegelegde. 2.8.2 Standpunt van de verdediging 2.8.3 De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor het aan verdachte onder 3, primair en subsidiair tenlastegelegde. Daarbij is gesteld dat verdachte niet handelde vanuit (voorwaardelijk) opzet op het besmetten van deze aangever en er blijkt van omstandigheden die niet onaannemelijk maken dat aangever op het moment dat verdachte met hem seksuele contacten had, reeds met HIV besmet was. Het injecteren van met HIV-besmet bloed wordt ontkend door verdachte. 2.8.4 Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 2.8.5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-066213 d.d. 25 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 132 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 3], waaruit, zakelijk weergegeven: Het was ergens in het midden van de maand februari 2006. [Verdachte M] en[Medeverdachte J] waren aanwezig. Ik lag op mijn buik op het matras in de kamer. Ik lag alleen in de kamer. Ik bemerkte dat [Verdachte M] en[Medeverdachte J] binnenkwamen. Zij liepen naar mij toe en knielden bij mij. Ik voelde wat kouds bij mijn anus en heb duidelijk een prik gevoeld. Bij het opstaan van [Verdachte M] en[Medeverdachte J], zag ik dat 1 van hen iets achter zijn rug hield. Vervolgens liepen zij weg. Ik kon niet zien wat [Verdachte M] of[Medeverdachte J] achter zijn rug vasthield. Dit kon ik niet waarnemen. Ik realiseerde mij in een flits dat er iets gebeurde dat niet goed was. Verder was ik niet meer in staat om daarover na te denken. De prik deed mij pijn. Ik kan mij nog herinneren dat ik een keer een cadeautje van [Verdachte M] heb gekregen. Bij één van de uitnodigingen voor een partyavond heeft [Verdachte M]telefonisch of per sms aangegeven dat hij een cadeautje voor mij had. Ik was heel benieuwd wat het zou kunnen zijn. Ik had totaal geen idee. Ik dacht dat het een spannend setje zou kunnen zijn. Bij de party werd mij door [Verdachte M] een cadeautje overhandigd. Het bleek te gaan om een plastic spuit die nog vacuüm verpakt was. Het ging om een zelfde spuit die zij bij elke party ook in het toilet hadden liggen/ staan. Het was een spuit met een lengte van ongeveer 25 a 30 centimeter. Op het moment dat [Verdachte M] die spuit uitreikte, zei hij dat ik er nu helemaal bij hoorde. 2.8.6 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 23 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 25 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: De besmetting van [Aangever 3] was volgens mij begin 2006. [Aangever 3] was al vaker bij mij thuis geweest aan de [Straatnaam]. Het is ongeveer op dezelfde manier gegaan als met [Aangever 1]. Hij heeft volgens mij ook GHB gehad. Volgens mij wist hij niet dat hij GHB had gekregen. Ik weet niet hoeveel GHB [Aangever 3] had gekregen. [[Verdachte M] had dit volgens mij in zijn drinken gedaan. Ik heb dat niet gezien. [Verdachte M] verzorgde altijd de drankjes. Volgens mij had hij spuitjes voor het toedienen van GHB. [Verdachte M] nam de GHB meestal mee. Ik had het af en toe ook in huis. Ik zag aan [Aangever 3] dat hij ook heel wild werd. Hetzelfde als bij [Aangever 1]. Ook heel ongeremd en naderhand ook heel erg suffig. Toen hij heel suf was, heeft [Verdachte M] in de keuken weer bloed bij mij afgenomen. Nadat we weer terugkwamen in de kamer hebben we het bloed in de bil gespoten van [Aangever 3]. Dit keer deden we dat met een injectienaald. Ik weet niet meer hoe het inspuiten ging. Het bloed werd ook deze keer weer uit mijn arm gehaald. Het leek er niet op dat [Aangever 3] iets merkte van de injectie. 2.8.7 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 5 juli 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 111 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: Ik kan mij nog herinneren op welke plek [Aangever 3] lag ten tijde van het injecteren. Hij lag volgens mij rechtsboven. Hij lag op zijn buik. [Aangever 3] werd in zijn bil geïnjecteerd. 2.8.8 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 9 augustus 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 135 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: Bij [Aangever 3] weet ik nog dat [Verdachte M] op een gegeven moment aanwees waar ik moest injecteren. [Aangever 3] is op die manier door ons samen met bloed ingespoten in de bil. 2.8.9 De in 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.1.15, 2.2.2, 2.2.3 en 2.6.8 opgenomen bewijsmiddelen en de in 2.4 opgenomen overwegingen. 2.8.10 De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte J] in de periode 27 januari 2006 tot en met 31 maart 2006 in Groningen aangever[Aangever 3] met HIV-besmet bloed heeft geïnjecteerd. Gelet op het onder paragrafen 2.1, 2.2 en 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade en vanuit het opzet om aan [Aangever 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof toe te dienen. 2.8.11 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank daarbij van oordeel dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 2.8.12 Overeenkomstig hetgeen onder paragraaf 2.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook in de onderhavige zaak blijkt de rechtbank van omstandigheden die maken dat niet kan worden uitgesloten dat aangever het bij hem geconstateerde letsel door toedoen van een ander dan (één van) verdachten heeft opgelopen. Hoewel aangever zelf heeft verklaard buiten de feesten enkel veilige seksuele contacten te hebben gehad, en deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van aangevers [Aangever 12] en[Aangever 5], is naar het oordeel van de rechtbank op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet uit te sluiten of ondenkbaar dat op de door verdachten georganiseerde seksfeesten sprake is geweest van onveilige seksuele contacten tussen aangever[Aangever 3] en andere op de feesten aanwezige bezoekers (niet zijnde verdachten). Het causaal verband tussen het inspuiten van het met HIV besmette bloed en het bij aangever geconstateerde letsel is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. 2.8.13 De rechtbank is met inachtneming van het onder paragraaf 2.5 overwogene van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade middels toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring. 2.8.14 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 3 subsidiair tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 27 januari 2006 tot en met 31 maart 2006, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, aan een persoon, te weten [Aangever 3], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet - die [Aangever 3], na kalm beraad en rustig overleg heeft geïnjecteerd met het met HIV besmet bloed van een ander, zijnde dat met HIV besmet bloed een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffout hersteld, de verdediging is hierdoor niet in haar belang geschaad. 2.9 Feit 4, incident [Aangever 4] 2.9.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.9.1 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot veroordeling voor het aan verdachte onder 4 primair tenlastegelegde. Volgens de officier van justitie kan worden bewezenverklaard dat verdachte middels het hebben van onbeschermde seksuele contacten aangever heeft besmet met HIV; voor het toebrengen van met HIV-besmet bloed is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden. 2.9.2 Standpunt van de verdediging 2.9.3 De verdediging stelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan verdachte onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde nu niet te zeggen is dat verdachte handelde vanuit het (voorwaardelijk) opzet op de besmetting van aangever en bovendien niet buiten gerede twijfel blijkt van causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel. 2.9.4 Beoordeling 2.9.5 De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat er in de zaak van aangever[Aangever 4] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.9.6 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.10 Feit 5, incident [Aangever 5] 2.10.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.10.1 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte J] aangever[Aangever 5] een injectie met HIV-besmet bloed hebben toegediend. Hierbij hebben zij het volledig opzet op het besmetten van deze aangever gehad. De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder 5 primair tenlastegelegde. 2.10.2 Standpunt van de verdediging 2.10.3 Van de zijde van de verdediging is gesteld dat verdachte niet heeft gehandeld vanuit (voorwaardelijk) opzet op het besmetten van deze aangever en er blijkt van omstandigheden die niet onaannemelijk maken dat aangever op het moment dat verdachte met hem seksuele contacten had. Dat aangever is geïnjecteerd met HIV besmet bloed wordt door verdachte ontkend. De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor het onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.10.4 Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 2.10.5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-075236 d.d. 20 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 150 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 5], waaruit, zakelijk weergegeven: Begin maart 2006 ben ik voor de laatste keer bij een seksfeest aan de [Straatnaam] geweest. Ik weet nog maar heel weinig van deze avond. Dit komt omdat ik buiten bewustzijn ben geraakt. Toen ik aan de [Straatnaam] kwam, waren [Verdachte M] en[Medeverdachte J] er in elk geval. Wie er verder waren weet ik niet meer. Die avond heb ik twee of drie glazen bier gedronken. Ook deze keer schonk [Verdachte M] dit weer in de keuken in. Het bier smaakte weer bitter. Ik weet nog dat ik me draaierig voelde en op het matras in de woonkamer lag. [Verdachte M] en[Medeverdachte J] waren ook in de woonkamer en waren vlak bij mij op het matras. Ik was naakt en had geen kleding aan. [Verdachte M] en[Medeverdachte J] waren ook naakt. Ik weet niet wat ze deden en of ze iets gezegd hebben. Ik weet verder eigenlijk niets meer. Ik kan het gevoel omschrijven als dat je op een operatietafel ligt en langzaam wegglijdt. Ik had totaal geen controle over mijn lichaam en gleed zo als ik vertelde weg en raakte buiten bewustzijn. Ik ben in het verleden wel eens geopereerd en kan dus daarom dit gevoel omschrijven. Het eerste wat ik me weer kan herinneren is dat ik wakker word en aan het kotsen ben. Ik lag naakt op het matras. [Verdachte M] en[Medeverdachte J] waren ook in de woonkamer. Ik voelde op dat moment een pijnlijke plek in mijn rechter bil die ook stijf aanvoelde. Ik heb dit gevoel op dat moment niet thuis kunnen brengen omdat ik mij slecht voelde en mij nog in een soort roes bevond. Toen ik thuis was voelde ik opnieuw een pijnlijke stijve plek in mijn bil. Ik kan het omschrijven als dat je een injectie in je arm krijgt als je op vakantie gaat. Ik heb er verder toen geen aandacht aan geschonken. 2.10.6 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 23 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 25 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: Verder is er ene[Aangever 5] geweest. Dit was na [Aangever 3]. Ik weet niet meer precies wanneer.[Aangever 5] is iemand van buiten de stad. Hij is een aantal keren bij ons geweest. Hij is ongeveer 40 jaar oud. Ik weet niet wat hij doet voor werk.[Aangever 5] is mogelijk in contact gekomen via de chat door [Verdachte M] en[Medeverdachte D]. Ook deze keer ging het weer op dezelfde manier als bij [Aangever 3]. We, [Verdachte M] en ik, gingen weer naar de keuken nadat [Verdachte M] mogelijk weer GHB in het drankje had gedaan van[Aangever 5]. Hij werd hierdoor ongeremd en vervolgens suf. In de keuken tapte [Verdachte M] weer bloed af bij mij. Dit werd vervolgens weer met een injectienaald ingespoten in zijn bil. Ook[Aangever 5] merkte hier schijnbaar niets van. Volgens mij lag[Aangever 5] bij het inspuiten gewoon op de grond. 2.10.8 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 9 augustus 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 135 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: Bij[Aangever 5] weet ik zeker dat [Verdachte M] bloed heeft afgenomen uit mijn arm. We zijn toen naar de woonkamer gegaan. [Verdachte M] heeft de met HIV bloed besmette naald gezet. Ik bedoel daarmee dat [Verdachte M] de spuit met naald in de bil van hem heeft geprikt. Daarna moest ik van [Verdachte M] de spuit leegspuiten in de bil. Ik zie voor me hoe dat bij[Aangever 5] is gegaan.[Aangever 5] lag op zijn buik. [Verdachte M] wenkte mij en wees naar de spuit in de bil en ik moest hem leegmaken. 2.10.9 De in 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.1.15, 2.2.2, 2.2.3 en 2.6.8 opgenomen bewijsmiddelen en de in 2.4 opgenomen overwegingen. 2.10.10 De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte J] in de periode 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006 in Groningen aangever[Aangever 5] met HIV-besmet bloed heeft geïnjecteerd. Gelet op het onder paragrafen 2.1, 2.2 en 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade en vanuit het opzet om aan [Aangever 5] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof toe te dienen. 2.10.11 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 2.10.12 Overeenkomstig hetgeen onder paragraaf 2.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook in de onderhavige zaak blijkt de rechtbank van omstandigheden die maken dat niet kan worden uitgesloten dat aangever het bij hem geconstateerde letsel van een ander dan (één van) verdachten heeft opgelopen. Met name blijkt uit de aangifte dat aangever op de seksfeesten ook onveilige seks had met de daar aanwezige bezoekers niet zijnde verdachten. Daarenboven is aangever[Aangever 5] besmet met drie virusvarianten van HIV, twee nauw verwant aan die van verdachte [Medeverdachte J] en een variant die niet in de cluster van verdachten en aangevers voorkomt. Het causaal verband tussen het inspuiten van het met HIV besmette bloed en het bij aangever geconstateerde letsel is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. 2.10.13 De rechtbank is met inachtneming van het onder paragraaf 2.5 overwogene van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade middels toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring. 2.10.14 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 5 subsidiair tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, aan een persoon, te weten [Aangever 5], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet - die [Aangever 5], na kalm beraad en rustig overleg heeft geïnjecteerd met het met HIV besmet bloed van een ander, zijnde dat met HIV besmet bloed een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffout hersteld, de verdediging is hierdoor niet in haar belang geschaad. 2.11 Feit 6, incident [Aangever 6] 2.11.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.11.1 De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak met betrekking tot het aan verdachte onder 6 primair en subsidiair tenlastegelegde nu niet uit de bewijsmiddelen blijkt van een injectie met HIV-besmet bloed, noch van (risicovolle) seksuele contacten tussen aangever[Aangever 6] en medeverdachte [Medeverdachte J] (in de tenlastegelegde periode was verdachte nog niet drager van HIV). Derhalve kan noch causaliteit, noch de opzet worden bewezen volgens de officier van justitie. 2.11.2 Standpunt van de verdediging 2.11.3 De verdediging stelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan verdachte onder 6 primair en subsidiair tenlastegelegde nu niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte handelde vanuit het (voorwaardelijk) opzet op de besmetting van aangever en bovendien niet buiten gerede twijfel blijkt van causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel. 2.11.4 Beoordeling 2.11.5 De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat er in de zaak van aangever[Aangever 6] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.11.6 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 6 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.12 Feit 7, incident [Aangever 7] 2.12.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.12.1 De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder 7 primair tenlastegelegde. Verdachte en medeverdachte [Medeverdachte J] hebben bij aangever[Aangever 7] een injectie met HIV-besmet bloed toegebracht volgens de officier van justitie. Hieruit volgt dat hun handelen was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bovendien is het het meest waarschijnlijk volgens de officier van justitie dat het bij[Aangever 7] geconstateerde letsel door deze injectie is veroorzaakt. 2.12.2 Standpunt van de verdediging 2.12.3 Zijdens de verdediging is geconcludeerd tot vrijspraak voor het aan verdachte onder 7, primair en subsidiair tenlastegelegde. Daarbij is gesteld dat verdachte niet handelde vanuit het (voorwaardelijk) opzet op het besmetten van deze aangever. Bovendien blijkt volgens de verdediging van omstandigheden die niet onaannemelijk maken dat het seksuele contact tussen verdachte en aangever niet tot de HIV besmetting heeft geleid. Het injecteren met HIV-besmet bloed wordt ontkend door verdachte. 2.12.4 Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 7 primair en subsidiair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 2.12.5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-079766 d.d. 22 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 210 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 7], waaruit, zakelijk weergegeven: Van mei/juni 2006 tot en met augustus 2006 ben ik een aantal malen op een seksfeest bij[Medeverdachte J], [Verdachte M] en[Medeverdachte D] geweest. In september 2006 werd bij mij een acute HIV-infectie geconstateerd en ben ik behandeld voor een mogelijk daaraan gerelateerde hersenvlies- en hersenstamontsteking. Mijn vijfde bezoek aan de jongens is weer op dezelfde manier gegaan. Ik had sms-contact met [Verdachte M] en wij hebben een afspraak gemaakt dat ik weer naar de woning van[Medeverdachte J] zou gaan om een geile date te hebben. [Verdachte M],[Medeverdachte J] en[Medeverdachte D] waren aanwezig en ik kreeg weer een biertje. Ik weet niet meer van wie, maar het werd weer in de keuken ingeschonken. Al snel na dit biertje ging ik out en weet ik niets meer dan dat ik wakker werd op mijn badhanddoek op het naaktstrand aan de Hoornseplas. 2.12.6 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 5 juli 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 102 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: Ik weet dat[Aangever 7] rechtsboven op het matras lag. Ik weet dat[Aangever 7] op dat moment aardig out was. Hij lag op zijn buik. Hij is in zijn bil geprikt. 2.12.7 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 9 augustus 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 135 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: Ik heb erover nagedacht hoe dat nu exact is gegaan bij het injecteren van die jongens. Bij[Aangever 7] weet ik zeker dat [Verdachte M] bloed heeft afgenomen uit mijn arm. Daarna liepen we dan naar de woonkamer. [Verdachte M] zette dan de met HIV bloed besmette naald, ik bedoeld daarmee dat [Verdachte M] de spuit met de naald in de bil van hem heeft geprikt. Daarna moest ik van [Verdachte M] de spuit leegspuiten in de bil. Ik heb dat dan ook gedaan. 2.12.8 De in 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.1.15, 2.2.2, 2.2.3 en 2.6.8 opgenomen bewijsmiddelen en de in 2.4 opgenomen overwegingen. 2.12.9 De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte J] in de periode 1 mei 2006 tot en met 31 januari 2007 in Groningen aangever[Aangever 7] met HIV-besmet bloed heeft geïnjecteerd. Gelet op het onder paragrafen 2.1, 2.2 en 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade en vanuit het opzet om aan [Aangever 7] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof toe te dienen. 2.12.10 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank daarbij van oordeel dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 2.12.11 Overeenkomstig hetgeen onder paragraaf 2.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook in de onderhavige zaak blijkt de rechtbank van omstandigheden die maken dat niet kan worden uitgesloten dat aangever het bij hem geconstateerde letsel van een ander dan (één van) verdachten heeft opgelopen. Uit de aangifte van[Aangever 7] blijkt dat deze op de seksfeesten ook met anderen dan verdachten onveilige seksuele contacten heeft gehad. Het causaal verband tussen het inspuiten van het met HIV besmette bloed en het bij aangever geconstateerde letsel is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. 2.12.12 De rechtbank is met inachtneming van het onder paragraaf 2.5 overwogene van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade middels toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring. 2.12.13 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 7 subsidiair tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 januari 2007, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, aan een persoon, te weten [Aangever 7], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet - die [Aangever 7], na kalm beraad en rustig overleg heeft geïnjecteerd met het met HIV besmet bloed van een ander, zijnde dat met HIV besmet bloed een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffout hersteld, de verdediging is hierdoor niet in haar belang geschaad. 2.13 Feit 8, incident [Aangever 8] 2.13.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.13.1 Vanwege het Openbaar Ministerie is terzake aangever[Aangever 8] geconcludeerd tot vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. De officier van justitie acht niet bewezen dat er sprake is geweest van een injectie met HIV-besmet bloed en nu uit het proces-verbaal blijkt dat mogelijk bij de seksuele contacten tussen[Aangever 8], verdachte en de medeverdachten mogelijk gebruik is gemaakt van condooms, is ook (het opzet op) de besmetting via deze weg niet te bewijzen. 2.13.2 Standpunt van de verdediging 2.13.3 Zijdens de verdediging is eveneens geconcludeerd tot vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. Enerzijds omdat de causaliteit tussen de gedragingen van verdachten en het bij aangever geconstateerde letsel niet te bewijzen is, anderzijds omdat niet kan worden gezegd dat verdachte heeft gehandeld vanuit het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. 2.13.4 Beoordeling 2.13.5 De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er in de zaak van aangever[Aangever 8] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.13.6 Voorts is de rechtbank, gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit blijkt in casu temeer omdat mogelijk gebruik is gemaakt van een condoom en er derhalve sprake was van veilig seksueel contact. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 8 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.14 Feit 9, incident [Aangever 9] 2.14.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.14.1 Terzake aangever[Aangever 9] heeft de officier van justitie geconcludeerd dat bewezen kan worden dat aan[Aangever 9] door verdachte(n) GHB is toegediend. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat dit niet kan zijn geschied met een andere intentie dan om[Aangever 9] te injecteren met HIV-besmet bloed. Nu bovendien blijkt dat[Aangever 9] dezelfde zeldzame dubbelinfectie heeft als medeverdachte [Medeverdachte J], is de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte J] aan[Aangever 9] een injectie heeft toegediend. Derhalve concludeert de officier van justitie tot een veroordeling vanwege het primair tenlastegelegde. 2.14.2 Standpunt van de verdediging 2.14.3 Volgens de verdediging is niet wettig en overtuigend te bewijzen dat aangever[Aangever 9] op de seksfeesten door toedoen van verdachte en de medeverdachte is besmet met HIV. Alternatieve scenario's zijn immers niet onaannemelijk en kunnen het geconstateerde letsel ook verklaren. Daarnaast is volgens de verdediging niet te bewijzen dat verdachte heeft gehandeld vanuit het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever[Aangever 9]. 2.14.4 Beoordeling 2.14.5 De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat er in de zaak van aangever[Aangever 9] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. Bij aangever[Aangever 9] is een superinfectie aangetroffen van aan de virusvarianten van medeverdachte [Medeverdachte J] verwante virussen. Weliswaar heeft dr. Berkhout daarvan aangegeven dat een injectie bij het aantreffen van een dergelijke superinfectie een zeer waarschijnlijke vorm van transmissie is, maar de rechtbank acht het wettig en overtuigend bewijs niet enkel op basis van deze stelling geleverd. Dr. Vandamme heeft immers aangegeven dat het aantreffen van een dergelijke superinfectie ook op andere wijzen dan middels een injectie kan worden verklaard. Bovendien blijkt noch uit de verklaring van aangever[Aangever 9], noch uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachten terzake, dat in casu sprake moet zijn geweest van het toedienen van een injectie met HIV-besmet bloed. 2.14.6 De rechtbank is daarnaast, gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 9 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.15 Feit 10, incident [Aangever 10] 2.15.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.15.1 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot veroordeling voor het aan verdachte onder 10 primair tenlastegelegde, waarbij het letsel is toegebracht door het hebben van onbeschermd seksueel contact. De officier van justitie acht daarbij het voorwaardelijk opzet aanwezig en overweegt met betrekking tot de causaliteit dat het feit dat het handelen van verdachte(n) tot het letsel heeft geleid, het meest waarschijnlijk is. 2.15.2 Standpunt van de verdediging 2.15.3 De verdediging stelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem onder 10 primair en subsidiair tenlastegelegde nu niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte handelde vanuit het (voorwaardelijk) opzet op de besmetting van aangever en bovendien niet buiten gerede twijfel blijkt van causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel. 2.15.4 Beoordeling 2.15.5 De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er in de zaak van aangever[Aangever 10] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.15.6 Met inachtneming van hetgeen onder paragraaf 2.1 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van (onveilig) seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het aan hem onder 10 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.16 Feit 11, incident [Aangever 11] 2.16.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.16.1 Met betrekking tot aangever[Aangever 11] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat hij bewijsbaar acht dat GHB aan[Aangever 11] is toegediend door verdachte waarbij dit niet kan zijn geschied met een andere intentie dan om[Aangever 11] te injecteren met HIV-besmet bloed. Nu bovendien blijkt dat[Aangever 11] eenzelfde virusvariant heeft dan verdachte, is de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte aan[Aangever 11] een injectie heeft toegediend dan wel dat het HIV is overgebracht bij de seksuele contacten. Vanwege de gelijkenis met de andere aan verdachte tenlastegelegde feiten acht de officier van justitie door gebruik van een schakelbewijsconstructie met betrekking tot de modus operandi van verdachte, het primair tenlastegelegde bewijsbaar. 2.16.2 Standpunt van de verdediging 2.16.3 Door de verdediging is geconcludeerd tot vrijspraak met betrekking tot het aan verdachte onder 11 primair en subsidiair tenlastegelegde nu niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte handelde vanuit het (voorwaardelijk) opzet op de besmetting van aangever en bovendien niet buiten gerede twijfel blijkt van causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel. 2.16.4 Beoordeling 2.16.5 De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat er in de zaak van aangever[Aangever 11] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.16.6 De rechtbank is daarnaast, gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met name overweegt de rechtbank dienaangaande dat uit de verklaringen van verdachte alsook van medeverdachte [Medeverdachte D] volgt dat er door verdachte condooms zijn gebruikt bij de seksuele contacten tussen verdachte en aangever. Tevens neemt de rechtbank daarbij in ogenschouw dat verdachte blijk geeft van wetenschap waar in de woning van aangever de condooms werden bewaard. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 11 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.17 Feit 12, incident [Aangever 12] 2.17.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.17.1 Nu aangever [Aangever 12] gevrijwaard is gebleven van een infectie met HIV heeft het Openbaar Ministerie in deze zaak alleen de pogingsvariant tenlastegelegd. Gelet op de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J] en de verklaring van aangever terzake acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte J] hebben getracht om aangever [Aangever 12] een injectie met HIV-besmet bloed toe te dienen. De officier van justitie concludeert derhalve tot bewezenverklaring van het onder 12 tenlastegelegde. 2.17.2 Standpunt van de verdediging 2.17.3 De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de aangifte van [Aangever 12] ter discussie gesteld. Bovendien heeft verdachte zich - zoals reeds eerder overwogen - uitdrukkelijk gedistantieerd van de verklaringen van medeverdachte [Medeverdachte J]. De verdediging acht geen betrouwbaar bewijs voorhanden met behulp waarvan wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan het onder 12 tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt. 2.17.4 Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 12 tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 2.17.5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-082357 d.d. 27 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 237 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 12], waaruit, zakelijk weergegeven: Rond april 2006 heb ik een tweetal bezoeken gebracht aan de seksfeesten aan de [Straatnaam]. De tweede keer dat ik daar was, had ik met[Medeverdachte J] en [Verdachte M] seks. We hadden veilige seks, we hebben niet geneukt. Ik had wel het idee dat [Verdachte M] een poging deed om mij te neuken. [Verdachte M] vroeg n.l. aan mij of ik mij om wilde draaien. Ik draaide mij vervolgens om en ging op mijn buik liggen. Ik kon hen vanuit die positie niet meer zien. Zij zaten nog wel bij mij op de matras. Op een gegeven moment voelde en zag ik dat [Verdachte M] met zijn vingers met een koude gel bij mijn anus zat. [Verdachte M] zei dat dit glijgel kouder was dan de andere. Ik dacht achteraf dat het een soort verdovingsspul was. Op dat moment had ik echter geen argwaan. Af en toe keek ik even op en kon op die manier vanuit mijn ooghoeken [Verdachte M] en[Medeverdachte J] zien. Zodoende wist ik dat [Verdachte M] met zijn vingers bij mijn anus zat. Vervolgens heb ik nog gezegd tegen [Verdachte M] dat ik mij niet wilde laten neuken door hem en dat hij zich daar dus niet op voor hoefde te bereiden. Ik hoorde dat [Verdachte M] hierop zei dat hij dit wel wist en dat dit geen probleem was. Op het moment dat [Verdachte M] één van zijn vingers in mijn anus had gestoken, voelde ik een scherpe prik bij mijn anus. Ik voelde die prik tegen het randje van mijn anus. Op dat moment schrok ik en maakte een schrikbeweging door te gaan staan. Ik schrok van de situatie en ging eigenlijk direct daarop staan. Ik ging staan vanuit de positie dat ik op mijn buik lag en stond hierbij midden op het matras.[Medeverdachte J] en [Verdachte M] vroegen allebei: "Is er iets, is er iets?" Ik antwoordde dat hier iets niet klopte. Op dat moment zag ik duidelijk dat [Verdachte M] iets onder het matras stopte. Ik zag dat [Verdachte M] en[Medeverdachte J] allebei nog op het matras zaten. Ik kon niet zien wat [Verdachte M] onder het matras stopte. Op het moment dat ik zag dat [Verdachte M] iets onder het matras stopte, was ik er heel erg goed bij. Tegelijkertijd was ik ook heel bang. Ik was bang geworden door het prikje dat ik had gekregen. Ik dacht op dat moment dat ik een verdovingsprikje had gekregen. Bij het tweede bezoek, zoals ik zojuist hiervoor heb beschreven, was ik er steeds goed bij. Ik heb dus niets gemist. 2.17.6 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 6 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 54 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: V=En hoe zit het met de andere door jou genoemde [Aangever 12]? A=dat was de [Aangever 12] uit Emmen. Volgens mij werkt hij bij een benzinestation. Dat was ook weer een chatcontact van [Verdachte M] of[Medeverdachte D]. Hij is ook een paar keer, twee of drie keer, aan de [Straatnaam] geweest. Toen hij geïnjecteerd was, waren volgens mij [Verdachte M] en ik er alleen bij. V=Hoe ging dat toen? A=Ja, gewoon weer op dezelfde manier. Op het moment dat [Verdachte M] die naald in zijn bil zette schrok die [Aangever 12] er van. Daarna haalde [Verdachte M] die naald er weer uit. Volgens mij is er toen geen bloed geïnjecteerd. Nadat [Aangever 12] uit Emmen schrok verstopte [Verdachte M] die spuit met naald. V=lag die [Aangever 12] dan ook op zijn buik? A=Ja V=waar verstopte [Verdachte M] die spuit toen dan? A=Die heeft [Verdachte M] volgens mij onder het matras, waarop [Aangever 12] uit Emmen lag, verstopt. Ik weet vrijwel zeker dat [Verdachte M] die naald onder dat matras heeft verstopt. Kort daarna vertrok [Aangever 12] uit Emmen. Ik vermoedde dat hij vertrok omdat hij was geschrokken. V=was [Aangever 12] uit Emmen ook onder invloed? A=Ja, in elk geval had hij XTC gehad. Volgens mij verder niets. Hij wist volgens mij wel wat er gebeurde. V=heb je die naald later nog gezien? A=Het enige wat ik weet is dat [Verdachte M] die naald onder dat matras heeft gedaan. Ik kan me niet herinneren dat ik die naald later bij het opruimen weer heb gezien. 2.17.7 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 3 juli 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 184 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: U leest mij een passage uit de aangifte van [Aangever 12] voor en u vraagt mijn reactie. - Ja, dat kan ik mij wel herinneren. Dat hij wat scherps heeft gevoeld en dat het hem zeer deed. 2.17.8 De in 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.1.15, 2.2.2, 2.2.3 en 2.6.8 opgenomen bewijsmiddelen en de in 2.4 opgenomen overwegingen. 2.17.9 De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte J] in de periode 1 maart 2006 tot en met 30 mei 2006 in Groningen heeft gepoogd om aangever [Aangever 12] te infecteren middels het injecteren met HIV-besmet bloed. Gelet op het onder paragrafen 2.1, 2.2 en 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade en vanuit het opzet om aan [Aangever 12] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door (te trachten) hem een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof toe te dienen. 2.17.10 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van het hebben van (onveilig) seksueel contact met aangever niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 2.17.11 De rechtbank is met inachtneming van het onder paragraaf 2.5 overwogene van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade middels toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring. 2.17.12 Met betrekking tot hetgeen aangaande de betrouwbaarheid van de aangifte en de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J] door de verdediging alhier in het bijzonder is opgemerkt, verwijst de rechtbank naar hetgeen daaromtrent wordt overwogen en geoordeeld onder de navolgende rechtsoverweging 2.21. 2.17.13 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 12 tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 mei 2006 in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, aan een persoon, te weten [Aangever 12], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, - die [Aangever 12], na kalm beraad en rustig overleg, heeft getracht te injecteren met het met HIV besmet bloed van een ander, zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 2.18 Feit 13, Zedendelicten 2.18.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.18.1 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 13 A en B tenlastegelegde met dien verstande dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde met betrekking tot [Aangever 13]. 2.18.2 De officier van justitie heeft gewezen op het feit dat aangevers bijna allen melding maken van een staat van verminderd bewustzijn na het drinken van één of twee consumpties, het feit dat verdachte GHB in huis had en meenam naar de seksfeesten en het feit dat verdachte dit ook aan zijn medeverdachten heimelijk toediende. Gelet op deze omstandigheden gecombineerd met het feit dat de verschijnselen die aangevers beschrijven, volgens dr. R.J.M. Niesink, toxicoloog, passen bij het gebruik van GHB is de officier van justitie van mening dat met toepassing van een schakelbewijsconstructie kan worden bewezen dat in alle gevallen door verdachte GHB is toegediend. Derhalve wist verdachte dat de personen met wie hij seksueel contact had in een staat van verminderd bewustzijn verkeerden. 2.18.3 Standpunt van de verdediging 2.18.4 De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor het aan verdachte onder 13 A en B tenlastegelegde. Enerzijds is daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte heimelijk GHB toediende aan de bezoekers van de seksfeesten omdat verdachte dit ontkent, de medeverdachten dergelijk heimelijk toedienen nimmer hebben waargenomen en omdat de door aangevers beschreven staat van verminderd bewustzijn ook kan worden verklaard door het nuttigen van alcohol in combinatie met andere drugs en - gelet op het tijdstip waarop de seksfeesten veelal werden gehouden - de vermoeidheid. Verdachte en zijn medeverdachten hebben voorts verklaard zich niet te kunnen herinneren dat een van de bezoekers aan de seksfeesten ooit 'out' is gegaan. Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat de aangiften op dit punt onbetrouwbaar zijn. Meerdere aangevers hebben vóór het doen van aangifte, onderling contact gehad en over hun ervaringen met elkaar gesproken. Het is allerminst ondenkbaar dat wanneer een aangever bij dergelijke ontmoetingen melding maakte van een vermoeden dat er heimelijk GHB werd toegediend, dit vermoeden al snel een eigen leven is gaan leiden en dat meerdere aangevers hun ervaring in dit licht zijn gaan plaatsen. 2.18.5 Beoordeling Aangaande de tenlastegelegde zedendelicten en de daarover ingenomen standpunten overweegt de rechtbank als volgt. 2.18.6 Uit de processen-verbaal van aangifte blijkt dat meerdere aangevers spreken over een staat van verminderd bewustzijn, slaperigheid, bewustzijnsverlies, geheugenverlies en visuele hallucinaties ten tijde van hun bezoeken aan de door verdachte en de medeverdachten georganiseerde seksfeesten. Aangevers geven daarbij aan dat deze ervaringen aanvingen nadat zij één of twee consumpties hadden genuttigd. Deze consumpties werden overwegend door verdachte in de keuken ingeschonken waarbij toegang tot de keuken aan bezoekers werd ontzegd. Daarnaast maakt een enkele aangever melding van het feit dat de consumpties afwijkend (zout of bitter) smaakten. Verdachte heeft erkend dat hij GHB kocht en heeft gesteld dat op verzoek te hebben verstrekt aan de bezoekers van de seksfeesten. Hij gebruikte het zelf en heeft het middel alleen incidenteel aan de medeverdachten toegediend, zo verklaart verdachte. 2.18.7 Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat aan deze feiten en omstandigheden niet de conclusie kan worden verbonden dat verdachte stelselmatig aan alle op de seksfeesten aanwezige bezoekers (heimelijk) GHB heeft toegediend. De rechtbank overweegt daaromtrent dat de door aangevers beschreven ervaringen weliswaar volgens dr. Niesink passen bij het gebruik van GHB, maar volgens deze ook kunnen worden verklaard uit het gebruik van ecstasy en alcohol, waarbij ook de fysieke gesteldheid, gemoedstoestand en vermoeidheid van de gebruiker op de uitwerking van deze middelen een grote invloed heeft. De rechtbank kan derhalve niet elke keer wanneer een aangever melding maakt van verminderd bewustzijn of van de overige beschreven ervaringen, zonder meer de conclusie trekken dat sprake is geweest van het (heimelijk) toegediend hebben gekregen van GHB, zoals de officier van justitie voorstaat. 2.18.8 Daarbij komt dat de rechtbank, evenals de verdediging, niet kan uitsluiten dat de verklaringen van aangevers op dit punt beïnvloed zijn door onderlinge contacten of door de berichtgeving in de media. De rechtbank wijst in dit verband ook op de discrepantie tussen de verklaringen van aangever[Aangever 4] voor zover deze in zijn informatieve gesprek met de politie aangeeft niets aan zijn drinken gemerkt te hebben en bij het doen van aangifte maanden later verklaart dat er iets mis was met zijn drinken in die zin dat het na het drinken van één glas voelde alsof hij al meerdere glazen drank had genuttigd. 2.18.9 Ten aanzien van elke individuele aangever zal dan ook, gelet op het vorenstaande moeten worden vastgesteld of blijkt dat deze in een staat van verminderd bewustzijn is geraakt en zo ja, of er nadat deze toestand intrad nog seksuele handelingen met de betreffende aangever zijn verricht, waarbij het daarbij voor de verdachte kenbaar moet zijn geweest dat er bij de betreffende aangever sprake was van dergelijk verminderd bewustzijn of bewustzijnsverlies. 2.18.10 De rechtbank is van oordeel dat in alle zaken, behalve die van aangevers[Aangever 6],[Aangever 9] en [Aangever 14], niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verrichten van (ontuchtige) handelingen (mede bestaand uit het seksueel binnendringen van het lichaam) met iemand die in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. In al deze overige incidenten geldt dat voor zover al blijkt van de bedoelde staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht bij aangever, er in die gevallen niet wettig en overtuigend blijkt van seksueel contact tijdens die staat. Voor zover wel blijkt van seksuele contacten staat niet vast dat de daarbij betrokken aangever op dat moment in een voor verdachte(n) kenbare staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. 2.18.11 De rechtbank overweegt daarbij dat het bij de in artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde staat van verminderd bewustzijn gaat om die mate van verminderd bewustzijn waarin van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand kan bieden aan de seksuele verlangens van de ander. Het enkel in zekere mate verkeren onder invloed van alcohol en overige verdovende middelen - waardoor de normaal gehanteerde grenzen in enige mate plegen te vervagen - valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder de strekking van artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. Temeer wanneer daarvan sprake is bij vrijwillig bezochte seksfeesten, waarvan bekend is dat alcohol en verdovende middelen voorradig zijn en door alle aanwezigen genuttigd worden met het oog op de seksbeleving. Met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 13 A en B tenlastegelegde heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. Met betrekking tot aangever[Aangever 6]: 2.18.12 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-088602 d.d. 11 juli 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 262 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 6], waaruit, zakelijk weergegeven: Alles was geiler en ik voelde mij licht en draaierig. Op een gegeven moment stopte ik even, omdat ik behoorlijk draaierig en licht in mijn hoofd was. Ik voelde mij niet mijzelf op dat moment. Ik was passiever dan dat ik normaal zou zijn op zo'n moment. Normaal gesproken ben ik actiever. Op een gegeven moment zei [Verdachte M] dat ik met hem mee moest. Hij geleidde mij via een trap naar boven. Hierbij werd ik door [Verdachte M] ondersteund. Ik voelde mij draaierig het moment dat [Verdachte M] mij via de trap naar boven geleidde. Ik was blij dat [Verdachte M] mij ondersteunde, omdat ik bang was dat ik anders mijn evenwicht zou verliezen. Vervolgens gingen wij naar een slaapkamer op de bovenverdieping. In die slaapkamer stond een tweepersoonsbed. Ik werd door [Verdachte M] op dit bed gelegd. Ik voelde mij nog steeds draaierig, passief en slap. Ik was op dat moment geheel naakt. Beneden in de woonkamer had ik mijn kleren al uit gedaan. Ik kwam op mijn rug op het bed te liggen. Voor zover ik mij kan herinneren, begon [Verdachte M] mij snel hierop te neuken. Ik herinner mij het allemaal bij stukjes en beetjes. Ik kan mij niet goed herinneren hoe lang het neuken heeft geduurd. [Verdachte M] heeft mij niet gevraagd of hij mij mocht neuken. Hij neukte mij dus ongevraagd. Het is voor mij best heel bijzonder om door iemand geneukt te worden, omdat ik normaal gesproken nooit geneukt word. Ik word dus ook niet geneukt door mijn partner. Ik ben dus altijd top bij het neuken. Bij het neuken was ik angstig en het viel mij op dat het geen pijn deed. Ik liet het gebeuren en voelde mij willoos. Ik kan mij nog herinneren dat ik aan [Verdachte M] heb gevraagd of hij mij wel met een condoom neukte. Ik hoorde dat [Verdachte M] een paar keer antwoordde: "Only Safe." Ik denk dat als ik alles bij volle bewustzijn had meegemaakt, ik het neuken door [Verdachte M] in mijn anus als zeer pijnlijk had ervaren. (...) Op een gegeven moment ben ik weer beneden in de woonkamer terecht gekomen. Ik weet niet meer hoe dit gegaan is. Vervolgens gingen [Aangever 13] en ik op een matras in een slaapkamer op de bovenverdieping liggen. Ik kan mij niet herinneren hoe ik de tweede keer naar boven ben gekomen. Nadat ik op de matras was gaan liggen, viel ik als een blok in slaap. Op een gegeven moment werd ik wakker. Ik weet niet waardoor ik wakker werd. Vervolgens werd ik steeds even wakker en viel direct weer in slaap. Ik kan mij herinneren dat ik tijdens de korte periodes dat ik wakker werd om mij heen keek om na te gaan waar [Aangever 13] was. Ik zag [Aangever 13] hierbij niet. Ik bemerkte dat er mannen om mij heen stonden. Ik schat totaal 5 a 6 mannen. Een van die mannen was [Verdachte M]. Verder zag ik alleen naakte lijven. Bij vlagen kan ik mij herinneren dat [Verdachte M] mij neukte. Ik lag hierbij op mijn rug op de matras. Mijn benen lagen hierbij weer over zijn schouders. Voor zover ik mij kan herinneren ging [Verdachte M] behoorlijk te keer bij het neuken. Hij riep steeds: "Wie gaat er nu, wie gaat er nu." en "Only safe." en "Kom je morgen weer?" of woorden van gelijke strekking. Ik voelde mij op dat moment helemaal onzeker en onwerkelijk. Het leek wel alsof ik droomde. Ik vroeg mij af wat er allemaal gebeurde en waar [Aangever 13] was. Ik kan mij nog herinneren dat ik die vragen niet hardop stelde. Kennelijk was ik daartoe niet in staat op dat moment. Normaal gesproken zou ik die vragen in een dergelijke situatie wel hardop gesteld hebben. [Verdachte M] had het voortouw in alles. Ik kan mij niet herinneren of de andere mannen nog iets gedaan of gezegd hebben terwijl [Verdachte M] mij neukte. Terwijl [Verdachte M] mij neukte was ik bang dat een van de andere mannen mij zou gaan neuken omdat [Verdachte M] dit riep. Op een gegeven moment zag ik dat [Aangever 13] de slaapkamer binnen kwam lopen. Ik zag toen dat de mannen heel snel de slaapkamer uitliepen. 2.18.13 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-087992 d.d. 10 juli 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 255 ev, houdende de getuigenverklaring van [Aangever 13], waaruit, zakelijk weergegeven: Najaar 2005 was ik met [Aangever 6] op een seksfeest aan de [Straatnaam]. Op een bepaald moment trof ik [Aangever 6] en zei tegen hem dat ik naar huis wilde. Wat me opviel aan [Aangever 6] was dat hij erg afwezig was. Hij kwam duf op me over en reageerde nauwelijks op mijn aanspreken. Ik probeerde hem duidelijk te maken dat ik het wel genoeg vond zo en naar huis wilde. Kennelijk hoorde [Verdachte M] dat en zei tegen ons dat we zo, zoals we eraan toe waren, niet naar huis konden gaan. [Verdachte M] zei dat er in het huis wel ergens een matras lag en dat we daar konden slapen. Mogelijk dat ik nog even aangedrongen heb om naar huis te gaan maar maakte toch van dat aanbod gebruik. Ik merkte aan [Aangever 6] dat hij wel heel ver weg was. We gingen liggen en bij [Aangever 6] ging meteen de knop om; hij viel als een blok in slaap. Ik ging nog naar de auto om spullen op te halen. Ik heb nog geprobeerd [Aangever 6] wakker te krijgen om tegen hem te zeggen dat ik even naar de auto liep, maar dat lukte nauwelijks; ik kreeg hem niet wakker. Omdat ik nadat ik bij de auto was geweest, het huis niet meer in kwam ben ik al met al 20 of 30 minuten weggeweest. Toen ik uiteindelijk binnengelaten werd ben ik meteen naar de slaapkamer waar [Aangever 6] lag gegaan. Ik liep de slaapkamer in en zag [Aangever 6] op het matras liggen. Ik zag dat enkele mannen gehurkt bij [Aangever 6] zaten en enkele mannen stonden om hen heen. Ik denk dat er vier mannen, buiten [Aangever 6] om, in de slaapkamer aanwezig waren. Ik kon niet zien wat er op dat moment gebeurde. Wat er wel gebeurde was dat ze allemaal snel de slaapkamer uitliepen. Ik weet absoluut zeker dat [Verdachte M] ook in die slaapkamer aanwezig was. Alleen [Aangever 6] en ik bleven achter. Ik wilde naar huis. Ik heb [Aangever 6] met veel moeite in de kleren gekregen. Ik heb dat moeten doen want hij was daartoe nog steeds niet in staat. Hij was loom en het leek steeds weg te vallen. Ik kreeg hem echter wel weer op de been. Ik moest hem in het lopen ondersteunen. Ik merkte aan hem dat hij misselijk was. Hij tolde op z'n benen. 2.18.14 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 30 augustus 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 235 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: Ik weet wel wie [Aangever 6] is. Hij is met [Aangever 13] in de [Straatnaam] geweest. Die contacten waren eind 2005 of begin 2006. Het zou best kunnen dat ik [Aangever 6] daar op de slaapkamer geneukt heb en dat er mensen omheen gestaan hebben. Dat gebeurde wel vaker. 2.18.15 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 9 augustus 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 130 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: [Verdachte M] spreekt wel vaker Engels tijdens de seks. Met betrekking tot aangever[Aangever 9]: 2.18.16 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-058606 d.d. 7 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 87 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 9], waaruit, zakelijk weergegeven: De zaterdag voor Sinterklaas 2006 ging ik naar een seksfeest in Groningen, in de wijk Helpman of in ieder geval in het zuiden van de stad. Ik werd vanaf het station afgehaald door een man die zich "Dave" noemde, ik had later wel begrepen dat hij een andere naam had en dat "Dave" zijn echte naam niet is. Kort daarna gingen we naar de woning van [Verdachte M]. Toen ik daar was kreeg ik cola aangeboden. Nadat ik daar een slok van had gedronken vernam ik dat het wat zoutig smaakte. Ik heb [Verdachte M] hierop gevraagd of er mogelijk iets in mijn cola zat, waarop hij ontkennend antwoordde. Ik vond het toch wel een beetje erg zout en had de indruk dat er mogelijk wel wat GHB in kon zitten. Ik ken de smaak van GHB en ken de werking hiervan. Ik heb dit wel vaker gedronken, maar als je de juiste hoeveelheid gebruikt, is er niets aan de hand. In dit geval wilde ik er niet teveel van drinken. Omdat ik toch twijfelde heb ik op een gegeven moment mijn glas opzettelijk omgegooid. [Verdachte M] zag dit en gaf mij direct een nieuw vol glas cola. Ook hiervan had ik de indruk dat er wat in zat, het smaakte hetzelfde maar heb er toch wel weer wat van gedronken. Daarna hebben wij weer wat gepraat en heb ik mijn kleren, op mijn onderbroek na, uit gedaan. Korte tijd hierna werd ik enigszins lam en raakte een beetje in een roes. Ik vernam ook dat mijn bewustzijn steeds minder werd waarna ik ook volledig mijn bewustzijn verloor. Ik denk dat ik ongeveer 2 uur buiten bewustzijn ben geweest, waarop ik weer een beetje bij kwam. De reden hiervoor was ook, omdat ik vernam dat er wat met mij gebeurde. Op het moment dat ik mijn ogen opende zag ik dat ik op bed lag en dat er een man onder mij lag die zijn lul in mijn anus had. Ik lag half over die man heen en een andere man zat/lag weer bovenop mij. Ik voelde dat ik op dat moment een tweede lul in mijn anus had. Bovendien deed het op dat moment pijn in mijn anus omdat ik werd gepenetreerd door twee lullen. [Verdachte M] lag onder mij en de man die weer bovenop me lag was de man met die tatoeage op zijn buik. Ik heb de man die half bovenop me lag min of meer van me afgedrukt omdat het pijn deed. Ik zei dat het pijn deed en ben naar de wc gegaan. Toen ik terugkwam voelde ik me weer vager worden. Ik had een heel erg moe gevoel. Ik was kennelijk op dat moment nog dusdanig onder invloed van een of andere drug, dat ik mij niet wakker kon houden en ben weer weggezakt in een diepe slaap. Op het moment dat ik vervolgens weer wakker werd zag ik dat ik naakt op bed lag en dat er een katheter in de plasbuis was ingebracht waaraan een zakje zat. Het was een slangetje in mijn urinebuis en aan dat buisje zat weer een zakje. 2.18.17 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer 2007-058606 d.d. 14 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 102 ev, houdende een proces-verbaal van een meervoudige fotoconfrontatie, waaruit, zakelijk weergegeven de relatering van verbalisant R.E.E. Hulshof: Aangever [Aangever 9] werd een foto getoond van meerdere mannen die een uiterlijke gelijkenis vertonen met verdachte [Medeverdachte D], wiens foto als derde foto in de selectie was opgenomen. Aangever herkende de man die afgebeeld is op foto drie als de man die de dader was van het feit waarvan hij getuige was geweest. 2.18.18 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-058606 d.d. 14 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 105 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 9], waaruit, zakelijk weergegeven: Degene die ik zojuist heb aangewezen was "Dave", de jongen die mij van het station haalde. Toen ik wakker werd nadat ik out was gegaan, lag ik bovenop deze Dave. Dave lag met zijn rug op bed en ik lag met mijn gezicht naar hem toe op hem. [Verdachte M] zat achter mij. Ik werd volgens mij wakker van de pijn omdat er twee lullen in mijn anus zaten. 2.18.19 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-018679 d.d. 20 augustus 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 293 ev, houdende de getuigenverklaring van [Getuige 20], waaruit, zakelijk weergegeven: Medio 2006 was ik op een seksfeest met [Verdachte M], [Medeverdachte D], een mij onbekende man en ene [Aangever 9] bij [Verdachte M] en[Medeverdachte D] thuis. Wij hadden seks met elkaar. [Aangever 9] maakte op mij de indruk dat hij heel erg onder invloed van drugs was. Hij was al vanaf het begin van het bezoek niet helemaal helder. Ondanks het feit dat hij niet helder was, was er toch seks met hem. 2.18.20 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 14 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 199 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte D], waaruit, zakelijk weergegeven: Het klopt dat ene [Aangever 9] bij ons in Scharmer is geweest. Met betrekking tot aangever [Aangever 14]: 2.18.21 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-077593 d.d. 18 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 162 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 14], waaruit, zakelijk weergegeven: Op een gegeven moment besloten we om met z'n allen naar boven te gaan omdat in de kamer geen handige meubels stonden om seks op te hebben. Toen ik naar boven liep voelde ik al dat er iets, zij het heel licht, met mij aan de hand was. Het leek wel of ik een beetje high was. Dit was denk ik ongeveer 20 minuten nadat ik mijn cola had opgedronken. Ik moet zeggen, ik had daarvoor wel eens GHB gehad, maar dit leek wel een agressieve GHB, ik weet niet hoe ik het anders zou moeten omschrijven, hetzelfde gevoel, maar heftiger, agressiever. Eenmaal boven zijn we op een matras gaan liggen en zijn daar verder gegaan met het hebben van seks. Dat gevoel van licht high zijn wijtte ik eerst nog aan de warmte, het was erg warm, ik had wat wijn gedronken voordat de andere waren gekomen en ik had ook wat poppers gebruikt. Daardoor had ik toen nog geen argwaan.[Medeverdachte J] moest mij op een gegeven moment ook neuken van [Verdachte M], en dat gebeurde dus ook.[Verdachte M] zei zoiets van:'Jij neukt hem.' Daarna ben ik op een gegeven moment op mijn buik gaan liggen en ik zag dat[Medeverdachte J] ook op zijn buik ging liggen nadat[Medeverdachte J] mij geneukt had. [Verdachte M] was toen degene die mij en[Medeverdachte J] ging neuken. Het kan nog wel dat[Medeverdachte D] ook is gaan neuken toen ik wat langer werd geneukt door [Verdachte M]. [Medeverdachte D] heeft geloof ik toen[Medeverdachte J] geneukt. Ik werd ineens een beetje onwel. Ik kan het omschrijven als een gevoel van lichamelijke machteloosheid. Ik had het gevoel dat er een steen op mijn maag lag, ik werd draaierig, misselijk. Ik wilde op dat moment stoppen met de seks. Ik heb iets gezegd van:'Time out, even pauze'. [Verdachte M] zei toen iets van: 'Geen pauze, nu stoppen we niet meer'. Ik voelde dat ik mij nog slechter begon te voelen. Ik kreeg het gevoel dat ik een dikke tong en het praten werd mij moeilijker. Ik probeerde mij onder [Verdachte M] weg te wurmen die mij toen nog steeds aan het neuken was. Dit lukte mij niet. [Verdachte M] bleef op mij liggen en bleef mij neuken. Ik dacht:'ik wil dit niet meer', maar ik merkte dat ik mijn lichaam niet meer onder controle had. [Verdachte M] zei:'I wanna fuck you, I wanna cum'. Hij zei ook zoiets als 'Slut'. Het viel mij op dat [Verdachte M] dit zei met een slechte Engelse uitspraak zei. Ik zei dit ook tegen hem. Ik voelde dat [Verdachte M] mij bleef neuken. Ik ben hierop weggezakt, ik voelde dat ik out ging, bewusteloos raakte. Ook toen voelde ik dat [Verdachte M] mij nog neukte. Ik voelde mij machteloos, ook omdat ik kenbaar had gemaakt dat ik wilde stoppen, maar ik voelde en hoorde [Verdachte M] zeggen dat hij door wilde gaan met mij neuken. Ik wilde dat toen niet meer. 2.18.22 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 27 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 144 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: We willen nu de aangifte van [Aangever 14]bespreken. Dit was in een woning aan de [Straatnaam]. Het was in 2005. Gaat je nu een lichtje branden? Ja, nu je het zegt. Dat was in een flat. Daar ben ik inderdaad geweest met[Medeverdachte J] en[Medeverdachte D]. Er is sex geweest. 2.18.23 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 27 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 73 ev, houdende de verklaring van medeverdachte J.T. [Medeverdachte J], waaruit, zakelijk weergegeven: Mei of juni 2005 zijn we bij ene [Aangever 14] op bezoek geweest met z'n drieën. [Aangever 14] was dirigent. We hebben in die woning geneukt met deze [Aangever 14]. Ik weet nog dat [Aangever 14] toen op een gegeven moment in slaap viel. 2.18.24 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 28 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 255 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte D], waaruit, zakelijk weergegeven: U houdt mij een aangifte voor van [Aangever 14]en vraagt mij of het daarin door de aangever beschreven seksgedrag van [Verdachte M] overeenkomst met mijn ervaringen. Ik zeg u dat dit zo is, het beeld dat deze[Aangever 14]schetst is niet onjuist. Wanneer ik seks had met [Verdachte M] en wilde stoppen, dan deed hij dat ook niet altijd, dan ging [Verdachte M] gewoon door. 2.18.25 Het in paragraaf 2.18.15 opgenomen bewijsmiddel. 2.18.26 De rechtbank overweegt terzake de voornoemde bewijsmiddelen dat daaruit blijkt dat aangevers melden dat zij geheel of gedeeltelijk het bewustzijn hebben verloren tijdens de seks met verdachte en/of medeverdachte [Medeverdachte D]. De mate van bewustzijnsverlies waarvan melding wordt gemaakt, is van dien aard dat de rechtbank van oordeel is dat deze mate van bewustzijnsverlies dient te worden gekwalificeerd als een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht in de zin van artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. 2.18.27 Dat de betreffende aangever het bewustzijn (geheel of ten dele) verloor en dat dit voor derden kenbaar moet zijn geweest blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat de aangiften op dat punt worden ondersteund door de verklaringen van respectievelijk [Aangever 13] inzake [Aangever 6], [Getuige 20] inzake [Aangever 9] en [Medeverdachte J] inzake [Aangever 14]. 2.18.28 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 13 A en B tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat A. I hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007, in de gemeente Groningen meermalen, met [Aangever 6] en [Aangever 14], van wie hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die [Aangever 6] en [Aangever 14]in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerden, telkens handelingen heeft/hebben gepleegd, die telkens bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Aangever 6] en [Aangever 14]hebbende verdachte telkens zijn penis in de anus van die [Aangever 6] en [Aangever 14]geduwd/gedrukt/gestoten/gebracht en A. II hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007, in de gemeente Slochteren, tezamen en in vereniging met een ander, met [Aangever 9], van wie hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die [Aangever 9] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, tezamen en in vereniging met die ander, telkens handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Aangever 9] hebbende verdachte en zijn mededader telkens hun penis in de anus van die [Aangever 9] geduwd/gedrukt/gestoten/gebracht EN B. I hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007, in de gemeente Groningen, meermalen, met [Aangever 6] en [Aangever 14]van wie hij, verdachte, wist dat die [Aangever 6] en [Aangever 14]in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerden, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte telkens zijn penis in de anus van die [Aangever 6] en [Aangever 14]geduwd/gedrukt/gestoten/gebracht B. II hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007, in de gemeente Slochteren, tezamen en in vereniging met een ander, met [Aangever 9] van wie hij, verdachte, en zijn mededader wist dat die [Aangever 9] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, tezamen en in vereniging met die ander, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte en zijn mededader telkens hun penis in de anus van die [Aangever 9] geduwd/gedrukt/gestoten/gebracht. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 2.19 Feit 14 Verduistering 2.19.0 Standpunten en beoordeling 2.19.1 Zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging hebben geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 14 tenlastgelegde. Daarbij is van de zijde van de verdediging de kanttekening gemaakt dat niet uit het strafdossier blijkt dat ook klisma's zijn verduisterd en dat de plaspillen/medicijnen door de werkgever zijn weggegooid en ten aanzien daarvan derhalve geen verduistering kan zijn gepleegd. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit laatste punt te kennen gegeven dat de plaspillen/medicatie door de werkgever van verdachte waren gedeponeerd in een container met de bedoeling deze naar de apotheker te retourneren, derhalve kan niet worden gesteld dat van deze plaspillen/medicatie afstand was gedaan. 2.19.2 De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor zover hem tenlastegelegd is klisma's te hebben verduisterd. Uit het strafdossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt de rechtbank dat deze zijn ontvreemd. Met betrekking tot de plaspillen/medicatie is de rechtbank met de officier van justitie van mening dat deze niet door de werkgever moeten worden geacht te zijn weggegooid, zodat ook in zoverre sprake is van wederrechtelijk handelen van verdachte. 2.19.3 Met inachtneming van het bepaalde in 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafrecht volstaat de rechtbank terzake het onder 14 tenlastegelegde voor het overige met te overwegen dat dit feit wettig en overtuigend bewezen wordt geacht op basis van de verklaring van verdachte als ter terechtzitting afgelegd, de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte D] dat verdachte van zijn werk spuiten, naalden en dergelijke meenam, het feit dat injectienaalden bij verdachte thuis zijn aangetroffen en de verklaring van getuige [Getuige 26] als afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris voor zover deze aangeeft dat [Verpleeghuis] gelijksoortige spuiten en injectienaalden gebruikt als die haar worden getoond (zijnde de bij verdachte aangetroffen spuiten en injectienaalden). 2.19.4 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 14 tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente Groningen, meermalen, op verschillende tijdstippen, telkens opzettelijk hoeveelheden injectiespuiten en/of naalden en/of plaspillen/medicijnen, telkens toebehoorde aan verpleeghuis [Verpleeghuis] en/of [Stichting], en welke goederen verdachte telkens uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als verpleegkundige/oproepkracht werkzaam in dat verpleeghuis onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffout hersteld, de verdediging is hierdoor niet in haar belang geschaad. 2.20 Feiten 15 en 16, Opiumwetdelicten 2.20.0 Standpunten en beoordeling 2.20.1 De officier van justitie alsook de raadsman van verdachte hebben geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 15 en 16 tenlastegelegde. 2.20.2 Met inachtneming van het bepaalde in 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafrecht volstaat de rechtbank terzake het onder 15 en 16 tenlastegelegde dat dit feit wettig en overtuigend bewezen wordt geacht op basis van de bekennende verklaring van verdachte als ter terechtzitting afgelegd, de verklaringen van medeverdachten [Medeverdachte J] en [Medeverdachte D] dat verdachte ecstasy en GHB voorhanden had, dit kocht bij een dealer en verstrekte en verkocht op de seksfeesten en het feit dat bij de aanhouding van verdachte hoeveelheden ecstasy-pillen en GHB zijn aangetroffen en inbeslaggenomen. 2.20.3 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 15 A en B en 16 A en B tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat 15. A. hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 12 mei 2007 in de gemeenten Slochteren en Groningen en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht, verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; en B. hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 12 mei 2007 in de gemeenten Slochteren en Groningen en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 16. A. hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007 in de gemeenten Groningen en Slochteren en elders in Nederland meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht, verstrekt en vervoerd hoeveelheden 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; en B. hij op 12 mei 2007 in de gemeenten Groningen en Slochteren tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 2.21 Betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal 2.21.0 Standpunt van de verdediging 2.21.1 Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat de aangiften als onbetrouwbaar moeten worden beoordeeld en dat terughoudend moet worden omgegaan met het bezigen van de aangiften voor de bewijsvoering. 2.21.2 De onbetrouwbaarheid is volgens de verdediging met name daarin gelegen dat door aangevers op een relatief laat tijdstip aangifte is gedaan, aangever[Aangever 11] daargelaten. Voordat tot het doen van aangifte werd overgegaan, hadden reeds informatieve gesprekken met de politie plaatsgehad, was er sprake van (veelvuldig) contact tussen aangevers onderling en is een voorlichtingsbijeenkomst belegd door het Openbaar Ministerie waarbij op zijn minst sprake was van een situatie waarbij aangevers wederom in contact met elkaar kwamen. Gelet op deze omstandigheden is het allerminst ondenkbaar dat aangevers - gehoord elkaars verhalen - delen van hun verklaringen (onbewust) op elkaar hebben afgestemd. De verklaringen van aangevers komen immers ook voor een belangrijk deel overeen. 2.21.3 Bovendien zijn verdachten veelvuldig door de politie met de verklaringen van aangevers geconfronteerd geweest. Het is daarom niet telkens helder of verklaringen van verdachte en de medeverdachten [Medeverdachte J] en [Medeverdachte D] - op basis van de bij hun uit de aangiften bekende informatie - een verklaring uit eigen waarneming en wetenschap betreft, of dat verdachten conclusies hebben getrokken en hun verklaringen daarop hebben afgestemd. Ook met het bezigen van de verklaringen van verdachten voor het bewijs dient daarom terughoudend te worden omgegaan. 2.21.4 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.21.5 Van de zijde van het Openbaar Ministerie is aangegeven dat de informatieve gesprekken zoals deze tussen de politie en de aangevers, hebben plaatsgehad met inachtneming van de afspraken en regels daaromtrent. Er is bij deze informatieve gesprekken geen sprake geweest van sturende vragen of van impliciete informatieverstrekking. Bij de door het Openbaar Ministerie belegde voorlichtingsbijeenkomst is door de officier van justitie uiteengezet welke de consequenties van het doen van aangifte zouden zijn voor de aangevers. Er is bij deze voorlichtingsbijeenkomst niet inhoudelijk gesproken over de zaak, er zijn slechts mededelingen gedaan over de positie van de aangever in het strafproces. 2.21.6 Dat de verklaringen van aangevers in belangrijke mate overeenstemmen is niet veroorzaakt door de beïnvloeding van aangevers over en weer, maar door het feit dat de modus operandi van verdachten telkens langs geijkte paden liep. Er was sprake van een verdeling van taken en van een vast stramien waarbinnen de seksfeesten verliepen. 2.21.7 Beoordeling De rechtbank overweegt terzake de betrouwbaarheid van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende. 2.21.8 Uit de inhoud van een aantal van de aangiften zou kunnen blijken dat op onderdelen mogelijk sprake is geweest van een beïnvloeding van aangevers over en weer. De rechtbank verwijst in dat verband naar hetgeen is weergegeven in paragraaf 2.18.8. Terzake dat deel van de verklaringen van aangevers dat door de rechtbank voor het bewijs is gebezigd, heeft de rechtbank echter geen reden om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. 2.21.9 De verklaringen van aangevers [Aangever 1],[Aangever 3],[Aangever 7],[Aangever 5] en [Aangever 12], voor zover deze zien op die incidenten waarin sprake is geweest van inspuiting of een injectie met HIV-besmet bloed, worden immers in belangrijke mate ondersteund door de overigens gebezigde bewijsmiddelen. Met name de verklaringen van medeverdachte [Medeverdachte J] komen daarbij telkens in detail overeen met de inhoud van de aangiften. 2.21.10 De rechtbank acht het daarbij onaannemelijk dat voor de overeenkomst tussen de verklaringen van medeverdachte [Medeverdachte J] en de aangiften een verklaring moet worden gezocht in het feit dat [Medeverdachte J] veelvuldig met verklaringen van aangevers is geconfronteerd geweest. De in 2.1.11 genoemde brief is geschreven ruim voordat sprake was van een aangifte. Daar komt nog bij dat verdachte [Medeverdachte J] over zijn eigen aandeel bij de tenlastegelegde feiten volledig verklaart, wat eveneens aan de overtuigingskracht van zijn verklaringen bijdraagt. Bovendien, inzake aangever [Aangever 12] heeft [Medeverdachte J] een verklaring afgelegd alvorens door [Aangever 12] aangifte is gedaan. Terwijl ook in die zaak is sprake van een overeenkomst op detailniveau tussen beide verklaringen. 3. STRAFBAARHEID VAN HET FEIT 3.0 Kwalificatie Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op: 1 subsidiair Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voordachten rade terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van een voor het leven of de gezondheid schadelijke stof. 3 subsidiair Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voordachten rade terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van een voor het leven of de gezondheid schadelijke stof. 5 subsidiair Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voordachten rade terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van een voor het leven of de gezondheid schadelijke stof. 7 subsidiair Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voordachten rade terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van een voor het leven of de gezondheid schadelijke stof. 12 Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voordachten rade terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van een voor het leven of de gezondheid schadelijke stof. 13 A I en II (Medeplegen van) het met iemand van wie de dader weet dat hij in staat van lichamelijke onmacht verkeert handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam(, meermalen gepleegd). 13 B I en II (Medeplegen van) het met iemand die in staat van bewusteloosheid of onmacht verkeert buiten echt ontuchtige handelingen plegen(, meermalen gepleegd). 14 Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd. 15 A Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd. 15 B Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd. 16 A Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd. 16 B Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd. 4. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE 4.1 Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportages d.d. 21 juni 2007 en 15 januari 2008, opgemaakt door drs. B.T. Takkenkamp, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 25 januari 2008, opgemaakt door drs. G. de Bruin, psycholoog. 4.2 De in de rapporten van drs. Takkenkamp vervatte conclusie - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - luidt als volgt: Op grond van het onderzoek worden bij verdachte geen aanwijzingen voor een psychiatrische stoornis in engere zin of een persoonlijkheidsstoornis gevonden. Wel is sprake van een buitensporige submissieve/dominante relatie tussen verdachte en medeverdachte [Medeverdachte J] en van 'thrill-seeking' bij verdachte. In de persoonlijkheid van verdachte vallen narcistische trekken op, maar deze lijken niet zo ver te gaan dat van een narcistische persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken. Bij het vaststellen van een diagnose speelt het feit dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten ontkent een grote rol. Verdachte moet volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor het hem tenlastegelegde. 4.3 De in het rapport van drs. De Bruijn vervatte conclusie - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - luidt als volgt: Er is geen ziekelijke stoornis van de geestesvermogens aangetroffen. Er zijn wel aanwijzingen voor narcistische persoonlijkheidstrekken. Als de tenlastegelegde feiten bewezen worden geacht, dan is dat een aanwijzing voor het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis. Verdachte is volledig toerekeningsvatbaar voor de hem tenlastegelegde feiten. Mocht er wel sprake zijn van een persoonlijkheidsstoornis, dan is daarin zeker gevaar voor recidive gelegen. 4.4 De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte volledig kan worden toegerekend. 4.5 Nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde. 5. STRAFOPLEGGING 5.0 Vordering van de officier van justitie 5.0.1 De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte een gevangenisstraf van 15 jaren wordt opgelegd. Hij heeft bij het bepalen van de eis gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat verdachte, gelet op de bevindingen van de gedragskundigen, volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de rol van verdachte binnen de delicten ten opzichte van zijn medeverdachten. 5.0.2 Standpunt van de verdediging 5.0.3 De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor alle aan verdachte tenlastegelegde feiten behalve feiten 14, 15 A en B en 16 A en B. De verdediging heeft derhalve bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd conform de reeds door hem ondergane voorlopige hechtenis. De verdediging heeft in dat verband gewezen op het feit dat vanwege de duur van de voorlopige hechtenis, verdachte bovendien zijn huis en zijn werk is kwijtgeraakt. Deze omstandigheid dient bij de strafoplegging te worden meegewogen. 5.0.4 Oordeel van de rechtbank 5.0.5 Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie. 5.0.6 Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij en bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking. 5.0.7 Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een vijftal pogingen tot het met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof; het meermalen ten aanzien van drie personen verrichten van handelingen bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam met iemand die in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert; een vermogensdelict en een viertal Opiumwetdelicten. 5.0.8 Door het plegen van deze feiten heeft verdachte blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor een ieders recht op integriteit van het lichaam. Terwijl verdachte uit eigen ervaring wist welke verstrekkende gevolgen aan een besmetting met HIV verbonden zijn, heeft hij meerdere pogingen ondernomen om anderen ditzelfde letsel toe te brengen. 5.0.9 Dat het injecteren van of anderszins toedienen van met HIV-besmet bloed in het onderhavige geval als een poging tot het toebrengen van zwaar letsel dient te worden gekwalificeerd, heeft zoals aangegeven te maken met het feit dat het bij aangevers geconstateerde letsel niet met voldoende zekerheid aan het handelen van verdachte kan worden gekoppeld om een bewezenverklaring voor een voltooid delict te rechtvaardigen. Zijn handelen was op het gevolg gericht en geschikt om dat gevolg te bewerkstelligen. Aan de verwerpelijkheid van het handelen van verdachte doet het ontbreken van bewijsbaar causaal verband tussen dat handelen en het geconstateerde letsel niet af. 5.0.10 Verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte J] zijn gericht en berekenend tewerk gegaan met betrekking tot hun voornemen om aangevers [Aangever 1],[Aangever 3],[Aangever 5],[Aangever 7] en [Aangever 12] te besmetten met HIV. Bij [Aangever 1] staat vast dat hij is uitgenodigd met als doel hem te besmetten. Ook bij de overige bovengenoemde aangevers blijkt van een soortgelijke wijze van handelen. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij op een zo berekenende en verstrekkende wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat deze aangevers in hem en medeverdachte [Medeverdachte J] hadden gesteld. 5.0.11 Voor wat betreft de bewezenverklaarde zedendelicten overweegt de rechtbank dat aangevers weliswaar bijeenkwamen met verdachten en de medeverdachten met als doel om seksueel contact te hebben, maar dat de basis voor seksueel contact tussen gelijkwaardige deelnemers komt te verdwijnen wanneer een van beiden kenbaar in een toestand is geraakt waarin hij zijn grenzen met betrekking tot datgene wat door hem wordt gewenst niet langer kan aangeven. Verdachte heeft ook in deze situaties misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangevers in hem - als sekspartner - hadden gesteld. De rechtbank rekent ook deze omstandigheid verdachte aan. 5.0.12 Met betrekking tot de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd overweegt de rechtbank voorts dat is gebleken dat verdachte in deze een voortrekkersrol heeft gehad. Hij was degene van wie het initiatief tot de besmetting van anderen uitging en hij was degene die naalden en GHB in huis haalde om het delict mogelijk te maken. Ook ten opzichte van medeverdachte [Medeverdachte J] had verdachte een dominante positie. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij in belangrijke mate medeverdachte [Medeverdachte J] heeft betrokken bij het plegen van de onderhavige feiten. 5.0.13 Verdachte heeft met het plegen van het vermogensdelict getoond een gebrek aan respect voor het recht op ongestoord genot van eigendom te hebben. Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een periode van bijna anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben verstrekken, verkopen en vervoeren van verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs ernstige schade berokkenen aan hen die het gebruiken, zowel op fysiek als geestelijk vlak en aan het sociaal-maatschappelijk functioneren. De gebeurtenissen als bewezen tonen dat ook aan, nu verdachten immers verklaren door middelengebruik tot het plegen van de delicten te zijn gekomen. De rechtbank rekent verdachte ook deze feiten aan. 5.0.14 De onderhavige bewezenverklaarde feiten, met name de feiten tenlastegelegd onder nummer 1, 3, 5, 7 en 11, hebben grote publieke onrust veroorzaakt. Met name in de homofiele gemeenschap, maar ook daarbuiten. De berichtgeving over deze zaak heeft de publieke opinie over homofilie schade berokkend. 5.0.15 De rechtbank overweegt voorts dat verdachte overeenkomstig hetgeen in rechtsoverweging 4. is weergegeven, volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. 5.0.16 Verdachte is blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder terzake soortgelijke feiten met justitie in aanraking geweest. Daar staat tegenover dat de delicten zoals bewezen, zijn gepleegd over een langere periode en dat ook nadat van de GGD een waarschuwing is uitgegaan verdachte is doorgegaan met het pogen anderen te besmetten met HIV. Met name de poging ten aanzien van aangever [Aangever 12] is immers van latere datum. 5.0.17 De rechtbank overweegt tot slot dat terzake de feiten 13 A en B en 15 A en B en 16 A en B sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal ten aanzien van deze feiten slechts dat delict waar de zwaarste hoofdstraf op is gesteld toepassen. 5.0.18 Het vorenstaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van nagenoemde duur passend en geboden is. 5.0.19 Dat de straf zoals de rechtbank deze passend en geboden acht, lager is dan de straf zoals deze door de officier van justitie is geëist, is daarin gelegen dat de rechtbank - in tegenstelling tot de officier van justitie - voor de feiten 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 7 primair, 9, 10 en 11 tot vrijspraak oordeelt. 5.1 Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 243, 302, 303, 304 en 321 van het Wetboek van Strafrecht alsmede artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het onder 1, 3, 5, en 7 telkens primair tenlastegelegde en het onder 2, 4, 6, 8, 9, 10 en 11 telkens primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij; - verklaart het onder 1 subsidiair, 3 subsidiair, 5 subsidiair, 7 subsidiair, 12, 13 A en B, 14, 15 A en B en 16 A en B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar; - verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar; - verklaart het onder 1 subsidiair, 3 subsidiair, 5 subsidiair, 7 subsidiair, 12, 13 A en B, 14, 15 A en B en 16 A en B meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij; - veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren; beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht. Dit vonnis is aldus gewezen te Groningen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, mr. A.M.A.M. Kager en mr. J. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2008.