Jurisprudentie
BG4026
Datum uitspraak2008-05-07
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlmelo
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/47753
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlmelo
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/47753
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gezinsvorming / gezinshereniging / hoofdverblijf
Eiseres en (-) hebben elkaar via het chatten leren kennen in 1997. Op 22 december 1999 is (-) naar de VS (Philadelphia) gegaan, waar hij verbleef bij eiseres. Tot oktober 2005 hebben eiseres en (-) (samen) in de VS verbleven, met uitzondering van de maand maart, toen zij naar Nederland zijn gekomen, ten einde eiseres kennis te laten maken met de familie van (-). Op 1 juni 2000 zijn eiseres en (-) getrouwd. Ter beantwoording van de vraag of er het onderhavige geval sprake is van gezinsvorming dan wel gezinshereniging dient, gelet op de definitiebepaling van artikel 1, aanhef en onder r, Vb 2000, te worden beoordeeld wanneer de gezinsband tot stand is gekomen en waar (-) op dat moment zijn hoofdverblijf had. De rechtbank stelt vast dat in het Vb 2000 zelf niet is geregeld wat het begrip ‘hoofdverblijf’, in de zin van artikel 1, aanhef en onder r, Vb 2000, precies inhoudt en dat dit evenmin is te vinden in de van toepassing zijnde paragraaf uit de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000, paragraaf B2/1.1). Verder stelt de rechtbank vast dat in paragraaf B1/5.3.2 Vc 2000, dat handelt over (de gevolgen van) de verplaatsing van het hoofdverblijf (van vreemdelingen), wel is geregeld wat dat begrip inhoudt en, hiermee samenhangend, op welke wijze moet worden vastgesteld of (en zo ja, sinds wanneer) iemand - de vreemdeling - al dan niet zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. In deze paragraaf staat onder meer: “Hoofdverblijf en verplaatsing van hoofdverblijf zijn feitelijke begrippen. Een vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland, wanneer hij niet duurzaam in Nederland verblijft. Dit kan onder meer blijken uit het feit dat de vreemdeling is uitgeschreven uit de GBA van een Nederlandse gemeente of in Nederland geen adres heeft waar hij geregeld kan worden aangetroffen. Beoordeling van de vraag of er sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf vindt plaats aan de hand van factoren van feitelijke aard.” Vervolgens wordt een aantal aanwijzingen voor verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland opgesomd, waaraan wordt toegevoegd: “Deze factoren zijn niet limitatief. Ook op andere feitelijke gronden kan worden geconcludeerd dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft verplaatst.” De rechtbank ziet niet in dat dit anders zou moeten zijn voor de beoordeling van de vraag wanneer (-) zijn hoofdverblijf naar de VS heeft verplaatst, er vanuit gaande dat de vraag of het hoofdverblijf is verplaatst en zo ja, sinds wanneer, in alle gevallen op dezelfde wijze moet worden beantwoord. Voorts overweegt de rechtbank nog het volgende. Blijkens de nota van toelichting bij artikel 1, aanhef en onder r, Vb 2000 is het onderscheid tussen gezinshereniging en gezinsvorming in het leven geroepen om te “voorkomen dat ook ingeval van een tijdens een buitenlandse vakantie van een in Nederland gevestigde persoon gesloten huwelijk of relatie, om de enkele reden dat dat huwelijk of die relatie buiten Nederland tot stand is gekomen, sprake zou zijn van «gezinshereniging».” Naar het oordeel van de rechtbank kan moeilijk staande worden gehouden dat in het onderhavige geval het huwelijk, c.q. de relatie tussen eiseres en (-) tijdens een vakantie in VS tot stand is gekomen, nog geheel daargelaten dat (-) op het moment waarop het huwelijk werd voltrokken moeilijk meer kon worden beschouwd als een in Nederland gevestigde persoon. De rechtbank wijst er hierbij op dat - naar verweerder niet heeft weersproken - eiseres en (-) sinds december 1999 tot aan hun vertrek naar Nederland (oktober 2005) onafgebroken in de VS hebben gewoond. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat er ooit een ‘omslagpunt’ komt, in die zin dat in een situatie als die van eiseres niet meer wordt uitgegaan van gezinsvorming, maar dat dit punt in het onderhavige geval nog niet is bereikt. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden wanneer dat omslagpunt dan wel is bereikt, welke criteria daarbij worden gehanteerd, en om welke reden er in dit geval vanuit wordt gegaan dat er sprake is van gezinsvorming, ondanks een (gezamenlijk) verblijf buiten Nederland van meer dan vijf jaar. Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er in het onderhavige geval sprake is van gezinsvorming en, hiermee samenhangend, dat in dit geval de (hogere) inkomenseis van artikel 3.22, tweede lid, Vb 2000 van toepassing is.
Eiseres en (-) hebben elkaar via het chatten leren kennen in 1997. Op 22 december 1999 is (-) naar de VS (Philadelphia) gegaan, waar hij verbleef bij eiseres. Tot oktober 2005 hebben eiseres en (-) (samen) in de VS verbleven, met uitzondering van de maand maart, toen zij naar Nederland zijn gekomen, ten einde eiseres kennis te laten maken met de familie van (-). Op 1 juni 2000 zijn eiseres en (-) getrouwd. Ter beantwoording van de vraag of er het onderhavige geval sprake is van gezinsvorming dan wel gezinshereniging dient, gelet op de definitiebepaling van artikel 1, aanhef en onder r, Vb 2000, te worden beoordeeld wanneer de gezinsband tot stand is gekomen en waar (-) op dat moment zijn hoofdverblijf had. De rechtbank stelt vast dat in het Vb 2000 zelf niet is geregeld wat het begrip ‘hoofdverblijf’, in de zin van artikel 1, aanhef en onder r, Vb 2000, precies inhoudt en dat dit evenmin is te vinden in de van toepassing zijnde paragraaf uit de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000, paragraaf B2/1.1). Verder stelt de rechtbank vast dat in paragraaf B1/5.3.2 Vc 2000, dat handelt over (de gevolgen van) de verplaatsing van het hoofdverblijf (van vreemdelingen), wel is geregeld wat dat begrip inhoudt en, hiermee samenhangend, op welke wijze moet worden vastgesteld of (en zo ja, sinds wanneer) iemand - de vreemdeling - al dan niet zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. In deze paragraaf staat onder meer: “Hoofdverblijf en verplaatsing van hoofdverblijf zijn feitelijke begrippen. Een vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland, wanneer hij niet duurzaam in Nederland verblijft. Dit kan onder meer blijken uit het feit dat de vreemdeling is uitgeschreven uit de GBA van een Nederlandse gemeente of in Nederland geen adres heeft waar hij geregeld kan worden aangetroffen. Beoordeling van de vraag of er sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf vindt plaats aan de hand van factoren van feitelijke aard.” Vervolgens wordt een aantal aanwijzingen voor verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland opgesomd, waaraan wordt toegevoegd: “Deze factoren zijn niet limitatief. Ook op andere feitelijke gronden kan worden geconcludeerd dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft verplaatst.” De rechtbank ziet niet in dat dit anders zou moeten zijn voor de beoordeling van de vraag wanneer (-) zijn hoofdverblijf naar de VS heeft verplaatst, er vanuit gaande dat de vraag of het hoofdverblijf is verplaatst en zo ja, sinds wanneer, in alle gevallen op dezelfde wijze moet worden beantwoord. Voorts overweegt de rechtbank nog het volgende. Blijkens de nota van toelichting bij artikel 1, aanhef en onder r, Vb 2000 is het onderscheid tussen gezinshereniging en gezinsvorming in het leven geroepen om te “voorkomen dat ook ingeval van een tijdens een buitenlandse vakantie van een in Nederland gevestigde persoon gesloten huwelijk of relatie, om de enkele reden dat dat huwelijk of die relatie buiten Nederland tot stand is gekomen, sprake zou zijn van «gezinshereniging».” Naar het oordeel van de rechtbank kan moeilijk staande worden gehouden dat in het onderhavige geval het huwelijk, c.q. de relatie tussen eiseres en (-) tijdens een vakantie in VS tot stand is gekomen, nog geheel daargelaten dat (-) op het moment waarop het huwelijk werd voltrokken moeilijk meer kon worden beschouwd als een in Nederland gevestigde persoon. De rechtbank wijst er hierbij op dat - naar verweerder niet heeft weersproken - eiseres en (-) sinds december 1999 tot aan hun vertrek naar Nederland (oktober 2005) onafgebroken in de VS hebben gewoond. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat er ooit een ‘omslagpunt’ komt, in die zin dat in een situatie als die van eiseres niet meer wordt uitgegaan van gezinsvorming, maar dat dit punt in het onderhavige geval nog niet is bereikt. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden wanneer dat omslagpunt dan wel is bereikt, welke criteria daarbij worden gehanteerd, en om welke reden er in dit geval vanuit wordt gegaan dat er sprake is van gezinsvorming, ondanks een (gezamenlijk) verblijf buiten Nederland van meer dan vijf jaar. Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er in het onderhavige geval sprake is van gezinsvorming en, hiermee samenhangend, dat in dit geval de (hogere) inkomenseis van artikel 3.22, tweede lid, Vb 2000 van toepassing is.
Uitspraak
RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Almelo
regnr.: Awb 07/47753 BEPTDN/BE
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiseres],
geboren op [1967],
van Amerikaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0702.12.0198,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.L.M. Ruiter, advocaat te Enschede;
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.M. Luik, ambtenaar ten departemente.
1. Procesverloop
Op 6 februari 2007 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ”verblijf bij echtgenoot, de heer [echtgenoot]” ingediend. Bij besluit van 12 juli 2007 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 6 augustus 2007 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 23 november 2007 ongegrond verklaard. Bij brief van 21 december 2007 is daartegen beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 1 april 2008 behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door haar echtgenoot [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]). Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Toetsingskader
In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3. Standpunten
Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Gelet op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder r, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is in dit geval geen sprake van gezinshereniging, maar van gezinsvorming. Uit de door eiseres overgelegde bescheiden blijkt namelijk dat de referent ([echtgenoot]) zijn hoofdverblijf in Nederland had toen de gezinsband tot stand is gekomen, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden die gelden voor een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met gezinsvorming. [echtgenoot] heeft niet aangetoond dat hij over duurzame en voldoende middelen van bestaan beschikt gedurende een onafgebroken tijdvak van drie jaar. In het bijzonder wordt niet voldaan aan de in dit verband voor gezinsvorming geldende eis dat het netto inkomen van [echtgenoot] ten minste gelijk is aan 120% van het minimumloon als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag (Wet minimumloon).
In beroep heeft eiseres, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Eiseres en [echtgenoot] woonden voorafgaand aan de onderhavige aanvraag gedurende meerdere jaren als gehuwden op hetzelfde adres in de Verenigde Staten van Amerika (VS) en hebben daar dus gedurende die tijd hun hoofdverblijf gehad. Beoogd wordt om dit gezinsleven in Nederland voort te zetten. [echtgenoot] heeft zijn hoofdverblijf verplaatst naar de VS om aldaar te komen tot gezinsvorming. Nu er derhalve sprake is van gezinshereniging in Nederland, geldt als inkomenseis de 100%-norm voor gehuwden en samenwonenden. Het inkomen van [echtgenoot] voldoet hier aan en voldoet ook aan het duurzaamheidvereiste.
4. Overwegingen
Tussen partijen is in geschil of in het onderhavige geval sprake is gezinsvorming, waar verweerder vanuit gaat, dan wel van gezinshereniging, zoals eiseres stelt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder r, Vb 2000, voor zover thans van belang, wordt onder gezinsvorming verstaan: gezinshereniging van de niet-geregistreerde partner, voor zover de gezinsband tot stand is gekomen op een tijdstip waarop de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had.
Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vb 2000.
In artikel 3.74, aanhef en onder a, Vb 2000 is bepaald dat de in artikel 16, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bedoelde middelen van bestaan voldoende zijn, indien het netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld.
Ingevolge het tweede lid van artikel 3.22 Vb 2000 wordt ingeval van gezinsvorming de verblijfsvergunning, in afwijking van het eerste lid, verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Op basis van de beschikbare gegevens, waarvan in het bijzonder een door eiseres in bezwaar overgelegde, ongedateerde brief, gaat de rechtbank uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde feiten.
Eiseres en [echtgenoot] hebben elkaar via het chatten leren kennen in 1997. Op 22 december 1999 is [echtgenoot] naar de VS (Philadelphia) gegaan, waar hij verbleef bij eiseres. Tot oktober 2005 hebben eiseres en [echtgenoot] (samen) in de VS verbleven, met uitzondering van de maand maart, toen zij naar Nederland zijn gekomen, ten einde eiseres kennis te laten maken met de familie van [echtgenoot]. Op 1 juni 2000 zijn eiseres en [echtgenoot] getrouwd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ter beantwoording van de vraag of er het onderhavige geval sprake is van gezinsvorming dan wel gezinshereniging dient, gelet op de definitiebepaling van artikel 1, aanhef en onder r, Vb 2000, te worden beoordeeld wanneer de gezinsband tot stand is gekomen en waar [echtgenoot] op dat moment zijn hoofdverblijf had.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het niet in de rede om uit te gaan van december 1999 als moment waarop de gezinsband tot stand is gekomen. Tot dat moment hadden eiseres en [echtgenoot] immers - onweersproken - uitsluitend chatcontact. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het in de rede om in dit geval te beschouwen als meest objectief bepaalbaar moment waarop de gezinsband geacht kan worden tot stand te zijn gekomen: het moment waarop eiseres en [echtgenoot] in het huwelijk zijn getreden (1 juni 2000).
Volgens verweerder had [echtgenoot] (ook) op dat moment zijn hoofdverblijf in Nederland, waarbij doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan de door eiseres in bezwaar overgelegde Amerikaanse ‘Permanent resident card’ van [echtgenoot], waarop staat ‘Resident Since 05/01/2001’, en aan het uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie (Gba) van de gemeente [...] d.d. 18/7/2007, waaruit blijkt dat [echtgenoot] vanaf 20 februari 2001 uit de Gba van die gemeente is uitgeschreven.
De rechtbank stelt vast dat in het Vb 2000 zelf niet is geregeld wat het begrip ‘hoofdverblijf’, in de zin van artikel 1, aanhef en onder r, Vb 2000, precies inhoudt en dat dit evenmin is te vinden in de van toepassing zijnde paragraaf uit de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000, paragraaf B2/1.1). Verder stelt de rechtbank vast dat in paragraaf B1/5.3.2, dat handelt over (de gevolgen van) de verplaatsing van het hoofdverblijf (van vreemdelingen), wel is geregeld wat dat begrip inhoudt en, hiermee samenhangend, op welke wijze moet worden vastgesteld of (en zo ja, sinds wanneer) iemand - de vreemdeling - al dan niet zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. In deze paragraaf staat onder meer: “Hoofdverblijf en verplaatsing van hoofdverblijf zijn feitelijke begrippen. Een vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland, wanneer hij niet duurzaam in Nederland verblijft. Dit kan onder meer blijken uit het feit dat de vreemdeling is uitgeschreven uit de GBA van een Nederlandse gemeente of in Nederland geen adres heeft waar hij geregeld kan worden aangetroffen. Beoordeling van de vraag of er sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf vindt plaats aan de hand van factoren van feitelijke aard.” Vervolgens wordt een aantal aanwijzingen voor verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland opgesomd, waaraan wordt toegevoegd: “Deze factoren zijn niet limitatief. Ook op andere feitelijke gronden kan worden geconcludeerd dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft verplaatst.”
De rechtbank ziet niet in dat dit anders zou moeten zijn voor de beoordeling van de vraag wanneer [echtgenoot] zijn hoofdverblijf naar de VS heeft verplaatst, er vanuit gaande dat de vraag of het hoofdverblijf is verplaatst en zo ja, sinds wanneer, in alle gevallen op dezelfde wijze moet worden beantwoord. Gelet hierop ziet de rechtbank niet in dat in het onderhavige geval doorslaggevende betekenis zou moeten worden toegekend aan de op de Amerikaanse ‘Permanent resident card’ van [echtgenoot] vermelde verblijfdatum en/of aan de datum van diens uitschrijving uit de GBA van de gemeente [...], en waarom geen betekenis zou (kunnen) toekomen aan het feit dat [echtgenoot] sinds december 1999 onafgebroken in de VS heeft verbleven. De rechtbank tekent hierbij nog aan dat [echtgenoot] ter zitting heeft verklaard dat hij ten tijde van zijn vertrek naar de VS geen baan had en bij zijn ouders inwoonde.
Voorts overweegt de rechtbank nog het volgende.
Blijkens de nota van toelichting bij artikel 1, aanhef en onder r, Vb 2000 is het onderscheid tussen gezinshereniging en gezinsvorming in het leven geroepen om te “voorkomen dat ook ingeval van een tijdens een buitenlandse vakantie van een in Nederland gevestigde persoon gesloten huwelijk of relatie, om de enkele reden dat dat huwelijk of die relatie buiten Nederland tot stand is gekomen, sprake zou zijn van «gezinshereniging».” Naar het oordeel van de rechtbank kan moeilijk staande worden gehouden dat in het onderhavige geval het huwelijk, c.q. de relatie tussen eiseres en Desjardins tijdens een vakantie in VS tot stand is gekomen, nog geheel daargelaten dat [echtgenoot] op het moment waarop het huwelijk werd voltrokken moeilijk meer kon worden beschouwd als een in Nederland gevestigde persoon. De rechtbank wijst er hierbij op dat - naar verweerder niet heeft weersproken - eiseres en [echtgenoot] sinds december 1999 tot aan hun vertrek naar Nederland (oktober 2005) onafgebroken in de VS hebben gewoond. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat er ooit een ‘omslagpunt’ komt, in die zin dat in een situatie als die van eiseres niet meer wordt uitgegaan van gezinsvorming, maar dat dit punt in het onderhavige geval nog niet is bereikt. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden wanneer dat omslagpunt dan wel is bereikt, welke criteria daarbij worden gehanteerd, en om welke reden er in dit geval vanuit wordt gegaan dat er sprake is van gezinsvorming, ondanks een (gezamenlijk) verblijf buiten Nederland van meer dan vijf jaar.
Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er in het onderhavige geval sprake is van gezinsvorming en, hiermee samenhangend, dat in dit geval de (hogere) inkomenseis van artikel 3.22, tweede lid, Vb 2000 van toepassing is. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank ook verweerders in bezwaar gehandhaafde besluit tot afwijzing van de door eiseres gevraagde verblijfsvergunning niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het gaat om de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à
€ 322,-- per punt).
Beslist wordt derhalve als volgt:
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, die worden bepaald op € 644,--, door de Staat der Nederlanden te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- verstaat dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het griffierecht ad € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Claessens en in tegenwoordigheid mr. J.T.M. Nijboer als griffier in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage [geen hoger beroep in visum zaken].
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat.
Afschrift verzonden:7 mei 2008