Jurisprudentie
BG3675
Datum uitspraak2008-10-28
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4093 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4093 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verplichtingen tot arbeidsinschakeling. Geen vrijstelling meer. Urenbeperking van 20 uur per week en begeleiding bij de re-integratie naar betaald werk.
Uitspraak
07/4093 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 juni 2007, 06/2031 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem (hierna: College).
Datum uitspraak: 28 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2008. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G. Kelderman, werkzaam bij de gemeente Doetinchem.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds 1 juli 1993 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de toekenning van bijstand is haar voorlopig vrijstelling verleend van de (arbeids)verplichtingen, neergelegd in artikel 113 van de Algemene bijstandswet (Abw). Naar aanleiding van een medisch advies van 21 februari 1997 is appellante ontheven van deze verplichtingen. Na de inwerkingtreding van de WWB op 1 januari 2004 is deze ontheffing feitelijk voortgezet.
1.2. In het kader van de omzetting van de bijstand van de Abw naar de WWB heeft Hullen Advies op verzoek van het College medisch en arbeidskundig onderzoek verricht bij appellante ter vaststelling van haar arbeidsmogelijkheden. Op grond van het op 27 augustus 2005 uitgebrachte advies heeft het College bij besluit van 10 januari 2006 aan appellante verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB opgelegd voor maximaal 20 uur per week. Bij besluit van 25 juli 2006 heeft het College de bezwaren van appellante tegen het besluit van 10 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 25 juli 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het College de gezondheidstoestand van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsmogelijkheden niet onjuist heeft ingeschat en dat niet gezegd kan worden dat aan de besluitvorming van het College geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het College niet op goede gronden aan appellante een arbeidsverplichting van 20 uur per week heeft kunnen opleggen.
3. In hoger beroep heeft appellante onder meer aangevoerd dat zij al 30 jaar uit het arbeidsproces is en dat haar klachten niet zijn veranderd sinds zij wegens evenwichtsklachten is afgekeurd. Nu zij ouder is, is haar energie verminderd, zodat zij zich niet in staat acht naast haar huishouding 20 uur te werken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB is de bijstandsgerechtigde jonger dan 65 jaar verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden
(…);
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening,
waaronder begrepen sociale actiering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 9, tweede lid, van de WWB bepaalt voor zover van belang dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen ( zie de uitspraak van 26 april 2005, LJN AT5285) is bijstandsverlening erop gericht om degenen die daartoe in staat zijn te stimuleren om betaald werk te vinden en wordt voor degenen die dat nog niet kunnen, gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Mede gelet op de in artikel 13, eerste en tweede lid, van de Abw (te vergelijken met artikel 18, eerste en vierde lid, van de WWB) neergelegde opdracht aan het College tot afstemming van de aan de bijstand verbonden verplichtingen zal bij heronderzoeken dan ook periodiek bezien moeten worden of, en zo ja, in hoeverre er aanleiding is om tot arbeidsinschakeling strekkende verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffingen van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen. Een besluit om deze verplichtingen voorgoed niet aan een belanghebbende op te leggen of om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling in de arbeid zou daarmee in strijd zijn. De Raad ziet geen aanleiding om daarover inzake de toepassing van de WWB anders te oordelen.
4.3. Het College heeft zijn besluit om de ontheffing van de arbeidsverplichtingen in te trekken gebaseerd op het arbeidskundig en medisch advies van Hullen Advies van 27 augustus 2005. De verzekeringsarts is op grond van een huisbezoek aan appellante en lichamelijk onderzoek tot de conclusie gekomen dat appellante doof is aan haar linkeroor en evenwichtsproblemen heeft. Als gevolg hiervan en van haar huidafwijkingen heeft zij beperkingen voor arbeid in die zin dat zij maximaal 20 uur per week in arbeid kan functioneren en niet in een lawaaiige of vochtige werkomgeving kan functioneren. De arbeidsdeskundige heeft op basis van de door de verzekeringsarts opgestelde functionele mogelijkhedenlijst en een bij appellante afgelegd huisbezoek geconcludeerd dat zij als arbeidsgehandicapte kan worden aangemerkt, dat voor haar voldoende algemeen geaccepteerde beroepsrichtingen zijn te duiden voor maximaal 20 uur per week, en dat zij begeleiding nodig heeft bij de re-integratie naar betaald werk.
4.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het College zijn besluit op het advies van Hullen Advies heeft mogen baseren. Appellante heeft geen medische of andere gegevens overgelegd die twijfel doen ontstaan over de juistheid van het advies dan wel aan de zorgvuldige totstandkoming daarvan.
4.5. De Raad komt tot de slotsom dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van dringende redenen in de zin van het tweede lid van artikel 9 van de WWB die aanleiding geven om appellante tijdelijk te ontheffen van de verplichtingen bedoeld in het eerste lid van dat artikel. De door appellante aangevoerde omstandigheden, daaronder begrepen het feit dat zij al 30 jaar niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen, hebben de Raad niet tot een andersluidende conclusie kunnen brengen. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante begeleid wordt bij haar re-integratie naar betaald werk.
4.6. Op grond van het onder 4.5 gegeven oordeel kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.7. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2008.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
KR