Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3563

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-3341-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet ontvankelijkheid openbaar ministerie Ten tweede male dagvaarden te verschijnen voor de politierechter in dezelfde zaak en met een gelijkluidende tenlastelegging als waarop eerder al door de politierechter inhoudelijk was beslist, leidt in casu tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Beginselen van behoorlijke procesorde, in het bijzonder zuiverheid van oogmerk, is geschonden.


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-3341-07 datum uitspraak: 17 september 2008 tegenspraak ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-452899-06 van het openbaar ministerie tegen [de verdachte] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 15 mei 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2008. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvanke¬lijk moet worden verklaard in de strafvervolging op de grond dat in de zaak – naar het hof de raadsvrouw begrijpt – is gehandeld in strijd met beginselen van een be¬hoor¬lijke proces¬orde. De raadsvrouw heeft daartoe gesteld hetgeen in haar pleitnotities dienaangaande is opgenomen. Deze pleitnotities zijn bij de stukken van het dossier gevoegd en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt. De verdachte is gedagvaard onder parketnummer 13/452899-06 te verschijnen voor de politierechter te Amsterdam op 8 maart 2007. Aan de verdachte is tenlastegelegd – kort gezegd – dat hij op 8 december 2006 te Amsterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal. De aantekening mondeling vonnis van 8 maart 2007 houdt in als beslissing van de politierechter dat de dagvaarding nietig is omdat de in de tenlastelegging gebezigde term “binnendringen”, onvoldoende feitelijk is omschreven. Tegen deze beslissing van de politierechter, die op grond van het bepaalde in artikel 138 van het Wetboek van Strafvordering een einduitspraak is, is door het openbaar ministerie geen hoger beroep ingesteld. De verdachte is evenwel door het openbaar ministerie ten tweede male gedagvaard te verschijnen voor een andere politierechter te Amsterdam op 15 mei 2007 in dezelfde zaak (met hetzelfde parketnummer) en met een gelijkluidende tenlastelegging die eerder op 8 maart 2007 door de politierechter als onvoldoende feitelijk was beschouwd. Deze tweede vervolging heeft geleid tot een veroordeling door de politierechter in de onderhavige zaak. Door de verdachte met letterlijk dezelfde tenlastelegging te dagvaarden heeft de officier van justitie er blijk van gegeven het niet eens te zijn met de beslissing van de eerste politierechter. De advocaat-generaal heeft op grond hiervan gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte wegens handelen in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde Een van de uitgangspunten van het wettelijk systeem van strafvordering is dat in het geval één van de procespartijen zich niet kan vinden in een beslissing van de rechter, hij daartegen - in beginsel – bezwaar dan wel beroep kan instellen. Dit biedt voor procespartijen de mogelijkheid op te komen tegen hen onwelgevallige beslissingen van de strafrechter en de zaak voor te leggen aan een (andere) ‘hogere‘ rechter. Het is aan deze rechter voorbehouden beslissingen van de ‘lagere’ rechter te vernietigen of in stand te laten. Daar staat tegenover dat een nietigverklaring van de dagvaarding geen einduitspraak is in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, zodat door het openbaar ministerie in beginsel een nieuwe vervolging kan worden ingesteld terzake van hetzelfde feit in het geval de omstandigheid die aanleiding heeft gegeven tot de nietigverklaring van de dagvaarding is komen te vervallen of kan worden hersteld. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid is de officier van justitie evenwel gebonden aan voormeld uitgangspunt van het wettelijk systeem van strafvordering, hetgeen voortvloeit uit de wettelijk voorziene verdeling van taken en bevoegdheden tussen het openbaar ministerie en de rechter. Door de verdachte in de onderhavige zaak ten tweede male te dagvaarden voor de politierechter met een gelijkluidende tenlastelegging als waarover eerder door een andere politierechter was beslist, heeft hij er -zonder het oordeel van een hogere rechter in te roepen- blijk van gegeven zich niets gelegen te willen laten liggen aan de beslissing van de eerste politierechter en heeft hij zijn bevoegdheid tot het uitbrengen van een nieuwe dagvaarding aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het handelen van de officier van justitie een inbreuk is op de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder het beginsel van zuiverheid van oogmerk en dat deze inbreuk van zodanig fundamentele aard is, gelet op het belang dat is gediend met de inachtneming van voormelde bevoegdheidsverdeling, dat daarop moet worden gereageerd met niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte. Bij deze stand van zaken komt het hof niet meer toe aan de vraag of de officier van justitie doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort heeft gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van verdachtes zaak. Het verweer van de raadsvrouw treft mitsdien doel. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn strafvervolging ter zake van het tenlastegelegde. Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.C.P. Haentjens, mr. G.H. van Asperen en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 september 2008. Mr Van Asperen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.