Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3373

Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800453/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beemster (hierna: het college) aan de stichting Stichting Kerkvoogdij Protestantse gemeente Beemster (hierna: de Stichting) een vergunning verleend voor het verstoren of wijzigen van het beschermde rijksmonument de Nederlands Hervormde Kerk aan de Middenweg 148 te Middenbeemster.


Uitspraak

200800453/1. Datum uitspraak: 5 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het college van burgemeester en wethouders van Beemster 2. de stichting Stichting Kerkvoogdij Protestantse gemeente Beemster, gevestigd te Beemster, appellanten, tegen de uitspraak in zaak nr. 06/11410 van de rechtbank Haarlem van 6 december 2007 in het geding tussen: [wederpartijen], allen wonend te [woonplaats], gemeente Beemster, en het college van burgemeester en wethouders van Beemster. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beemster (hierna: het college) aan de stichting Stichting Kerkvoogdij Protestantse gemeente Beemster (hierna: de Stichting) een vergunning verleend voor het verstoren of wijzigen van het beschermde rijksmonument de Nederlands Hervormde Kerk aan de Middenweg 148 te Middenbeemster. Bij uitspraak van 6 december 2007, verzonden op 10 december 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, de door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en het besluit van 3 oktober 2006 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2008, en de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van de hoger beroepen zijn aangevuld bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op onderscheidenlijk 14 februari 2008 en 26 februari 2008. [wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend. Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het college opnieuw aan de Stichting vergunning verleend voor het verstoren of wijzigen van het beschermde rijksmonument de Nederlands Hervormde Kerk aan de Middenweg 148 te Middenbeemster. Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben Falger e.a een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door H.K. Pieters, werkzaam bij de gemeente Beemster, de Stichting, vertegenwoordigd door mr. J.M. Neefe, advocaat te Rotterdam, en [voorzitter] van de bouwcommissie van de Stichting, en [wederpartij] in persoon en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het betoog van de Stichting dat de rechtbank [wederpartijen] ten onrechte heeft aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit van 3 oktober 2006, slaagt niet. In de stukken en het verhandelde ter zitting is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat [wederpartijen] vanuit de woning dan wel de tuin enig zicht hebben op de nieuwbouw waarvoor de vergunning hier aan de orde is aangevraagd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het belang van [wederpartijen] zich aldus in voldoende mate onderscheidt van de belangen van andere omwonenden en zij daarom belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn. 2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 wordt bij de toepassing van deze wet rekening gehouden met het gebruik van het monument. Ingevolge het tweede lid wordt met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing genomen ingevolge deze wet dan na overleg met de eigenaar. Ingevolge artikel 11, tweede lid, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning: a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Ingevolge artikel 16, eerste lid, zendt het college in de gevallen dat hij over de aanvraag om vergunning beslist, onmiddellijk afschrift van de aanvraag aan de directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en, indien het beschermde monument ligt buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom, aan gedeputeerde staten. Ingevolge artikel 18, voor zover hier van belang, neemt het college met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing ingevolge artikel 16 dan in overeenstemming met de eigenaar, voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of de levensovertuiging in dat monument in het geding zijn. 2.3. Bij besluit van 3 oktober 2008 heeft het college aan de Stichting vergunning verleend voor het wijzigen van het beschermde monument de Nederlands Hervormde Kerk te Beemster door het realiseren van een gemeenschapscentrum dat door een glazen gang met die kerk is verbonden met. De rechtbank heeft dat besluit vernietigd. Daartoe heeft zij overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het advies van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris). Dat advies is weliswaar positief met betrekking tot het creëren van nieuwbouw op de desbetreffende locatie met een verbinding met de Nederlands Hervormde Kerk, maar negatief over de uitwerking van dit principe, omdat de nieuwbouw in de voorgestelde opzet te weinig ondergeschikt is aan de kerk vanwege het volume. Het college heeft niet onderbouwd waarom het volume van het gemeenschapscentrum noodzakelijk is en daarom onvoldoende gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van de staatssecretaris. 2.4. Het college en de Stichting betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het advies van de staatssecretaris. Daartoe voeren zij onder meer aan dat in de brief van het college van 23 maart 2007 aan de rechtbank wel degelijk is onderbouwd waarom het volume noodzakelijk is en voorts dat ook uit het dossier blijkt dat met name het volume van de foyer noodzakelijk is voor zowel kerkelijke als niet-kerkelijke activiteiten. Bovendien mocht het college gewicht toekennen aan het advies van de monumentencommissie die op dit punt positief adviseerde. Ten slotte voeren zij daartoe aan dat het college ingevolge artikel 18 van de Monumentenwet 1988 geen beslissing neemt dan in overeenstemming met de eigenaar. 2.4.1. Voorop gesteld moet worden dat wanneer door een wijziging van een monument de monumentale waarden worden aangetast, dit niet zonder meer noopt tot afwijzing van de vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1998. Het is aan het college om het belang van het behoud van de monumentale waarden van het monument af te wegen tegen het belang van de aanvrager van de monumentenvergunning bij de gewenste wijziging van het monument. Het advies van de staatssecretaris van 13 juni 2006 is positief met betrekking tot de mogelijkheid om op de voorgestelde locatie nieuwbouw met een verbinding naar de kerk te creëren. De staatssecretaris heeft evenwel bezwaar tegen de uitwerking van het plan, omdat de nieuwbouw te weinig ondergeschikt is aan het monument. Het belangrijkste bezwaar van de staatssecretaris is het volume van de nieuwbouw. De situationele en visuele waarde van het monument worden te zeer aangetast. Uit het advies blijkt dat het bouwplan waarvoor een monumentenvergunning is gevraagd een grote inbreuk betekent op de monumentale waarden van de Nederlands Hervormde Kerk. Gelet op de deskundigheid van de staatssecretaris met betrekking tot de monumentale waarden van kerken, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat bij de beoordeling van de aanvraag aan zijn advies groot gewicht toekomt. Naarmate de inbreuk op de monumentale waarden groter is, komt bij de afweging van het belang van het behoud van de monumentale waarden van het monument en de belangen van de aanvrager, in dit geval de Stichting, groter gewicht toe aan de bescherming van die waarden. Dit betekent niet dat het belang van behoud van de monumentale waarden van de Nederlands Hervormde kerk zonder meer doorslaggevend is, wel dat het college alleen dan meer gewicht aan het belang van de Stichting kan toekennen wanneer de Stichting een zwaarwegend belang heeft bij het realiseren van het project in de voorgestelde omvang en vorm. De rechtbank heeft dan ook terecht bezien of aannemelijk is gemaakt dat het volume van de gewenste nieuwbouw noodzakelijk is. De rechtbank is met recht van oordeel dat uit de motivering van het besluit van 3 oktober 2007 onvoldoende blijkt van de noodzaak van de nieuwbouw in de voorgestelde omvang. Het college is in de motivering van het besluit ervan uitgegaan dat de staatssecretaris zich heeft gebaseerd op een eerder ontwerp. Het college heeft dit evenwel niet geverifieerd. Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat het college met zijn brief van 23 maart 2007 de noodzaak van het gewenste bouwvolume onvoldoende heeft onderbouwd, omdat in die brief met bijlagen wordt verwezen naar projecties van bezoekersaantallen die niet tot de gedingstukken behoren. Anders dan het college en de Stichting menen is het aan het college om het besluit van 3 oktober 2007 te onderbouwen en was de rechtbank niet gehouden om met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht de stukken bij het college op te vragen. Dat het college ingevolge artikel 18 van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing neemt dan in overeenstemming met de eigenaar, betekent niet dat het college bij het nemen van die beslissing de eis van een deugdelijke motivering niet in acht dient te nemen, zodat het betoog van de Stichting ter zake niet kan slagen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het advies van de staatssecretaris. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Het besluit van 24 juni 2008 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Awb wordt het beroep van [wederpartijen] geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit, nu het niet tegemoetkomt aan hun beroep. Omdat de rechtbank het beroep van [wederpartijen] slechts gegrond heeft verklaard voor zover het de motivering van de vergunningverlening betrof en de overige beroepsgronden van [wederpartijen] uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en [wederpartijen] daartegen geen hoger beroep hebben ingesteld, wordt het beroep van [wederpartijen] geacht slechts te zijn gericht tegen de motivering van het besluit van 24 juni 2008. 2.7. [wederpartijen] betogen ter zake dat het college de noodzaak van het gewenste volume van de nieuwbouw in het besluit van 24 juni 2008 ook thans onvoldoende heeft onderbouwd. Daartoe betogen zij onder meer dat het college de motivering weliswaar heeft aangekleed, maar daarmee het door de rechtbank in haar uitspraak van 6 december 2007 geconstateerde gebrek niet heeft geheeld. Voorts betogen zij daartoe dat de nieuwbouw, die wordt gepresenteerd als gemeenschapsruimte, anders dan de Stichting stelt, niet of nauwelijks door verenigingen of andere potentiële gebruikers gebruikt zal gaan worden en dat het gewenste bouwvolume evenmin noodzakelijk is voor het gebruik van de kerk door de Nederlands Hervormde gemeente van Beemster. 2.7.1. Het college heeft in het besluit van 24 juni 2008 met betrekking tot de noodzaak van het volume van de door de Stichting gewenste nieuwbouw geconstateerd dat de Stichting de interesse van verenigingen en organisaties om gebruik te maken van het gemeenschapscentrum heeft gepeild en de projecties, die naar aanleiding van die mogelijke interesse en de eigen behoefte zijn opgesteld, ter onderbouwing van de noodzaak van het gewenste bouwvolume bij het besluit gevoegd. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op basis van de door de Stichting overgelegde prognoses genoegzaam blijkt dat verenigingen en andere gezelschappen met enige regelmaat gebruik zullen maken van de nieuwbouw en dat ook wekelijks gebruik zal worden gemaakt van de nieuwbouw door de Protestantse gemeente van Beemster, en het regelmatige gebruik van de nieuwbouw door groepen van meer dan zestig personen voldoende aannemelijk is. Anders dan [wederpartijen] betogen is het college niet gehouden alternatieve locaties te onderzoeken voor bijvoorbeeld de in de Nederlands Hervormde kerk te houden concerten en gebruik door andere organisaties. De Stichting is, uitgaande van de prognoses over het toekomstig gebruik, gekomen tot minimumeisen voor de vloeroppervlakten. Dat leidt tot een foyerruimte met een minimale afmeting van honderd vierkante meters voor honderd bezoekers. Een kleinere foyer zou niet functioneel meer zijn. Voorts is een toilet- en keukenvoorziening noodzakelijk. De totale oppervlakte van deze ruimten die zich op parterre-niveau bevinden, onder meer omdat het voor gehandicapten bezwaarlijk zou zijn het souterrain te bezoeken, zijn bepalend voor de volume van het gebouw. Ook de monumentencommissie heeft zich in haar advies op het standpunt gesteld dat, gelet op de prognoses met betrekking tot het gebruik, het door de Stichting gewenste volume voor de nieuwbouw noodzakelijk is. Gelet hierop heeft het college de noodzaak van het door de Stichting gewenste bouwvolume voldoende met gegevens ter zake onderbouwd en aldus in voldoende mate gemotiveerd waarom het in afwijking van het advies van de staatssecretaris het belang van de Stichting bij de voorgestelde nieuwbouw zwaarder heeft laten wegen dan het belang van het behoud van de monumentale waarden van de Nederlands Hervormde kerk te Beemster. 2.8. Het beroep van [wederpartijen] is ongegrond. 2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. verklaard het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van 24 juni 2008 ongegrond; III. bepaalt dat van de gemeente Beemster een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Poot voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008 362.