Jurisprudentie
BG2114
Datum uitspraak2007-06-25
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/3726
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/3726
Statusgepubliceerd
Indicatie
Inkomstenbelasting. Activiteiten als distributeur vormen geen bron van inkomen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB05/3726
Uitspraakdatum: 25 juni 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 23 juli 2004 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.646.
Met een brief van 24 augustus 2004, die op 25 augustus 2004 door verweerder is ontvangen, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen voornoemde aanslag.
Bij uitspraak van 19 juli 2005 heeft verweerder het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak heeft eiser een op 1 augustus 2005 gedagtekend beroepschrift ingediend dat de rechtbank op 3 augustus 2005 heeft ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2007 te Haarlem alwaar eiser in persoon is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door A en B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Eiser heeft zich in het jaar 2000 beziggehouden met de verkoop van hout in Roemenië
In 2002 is eiser gestart als distributeur van Ltd C. (hierna: C). C is een organisatie die zich bezig houdt met de verkoop van diverse producten, zoals onder andere schoonmaakproducten, keukengereedschap, cosmetica, elektronica en voedingssupplementen. Het is een zogenaamde multilevel marketing organisatie, hetgeen inhoudt dat de producten worden verkocht via distributeurs (Independent Business Owners of IBO’s genoemd) die op hun beurt andere (sub)distributeurs proberen te werven. Een distributeur vormt samen met de door hem aangeworven (sub)distributeurs (de downline) een groep. De verdiensten voor de distributeurs bestaan uit een brutowinstmarge van gemiddeld 30 procent op de door henzelf verkochte artikelen, alsmede uit bonussen die C verstrekt op basis van het volume van de omzet van de distributeur zelf en het volume van de downline.
Eiser heeft voor het jaar 2002 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.561. Daarbij heeft eiser een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 9.069, bestaande uit een opbrengst van € 204 en kosten van € 9.273.
Verweerder heeft het negatief resultaat uit overige werkzaamheden niet geaccepteerd en de voornoemde aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.646.
3. Geschil
In geschil is of de resultaten uit de activiteiten die eiser voor C in 2002 heeft verricht kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen.
Eiser heeft – samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verweerder hem niet uitgenodigd heeft voor een hoorzitting en dat de termijn om op het bezwaar uitspraak te doen overschreden is. Naar de mening van eiser dient dit te leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Voorts stelt eiser dat zijn activiteiten voor C wel een bron van inkomen vormen en dat een eventueel gunstig resultaat van die activiteiten niet speculatief is. Ter zitting heeft eiser gesteld dat tweemaal heffingsrente in rekening is gebracht en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met giften. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 5.561.
Verweerder stelt zich – samengevat en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat eiser heeft kunnen aangeven of hij al dan niet gehoord wilde worden en dat eiser niet in zijn verdediging is geschaad door het ontbreken van een verdere termijnverlenging. Voorts twijfelt verweerder of eiser deelneemt aan het economisch verkeer gelet op de geringe verkoopopbrengsten, de omstandigheid dat eiser niet als distributeur van C naar buiten treedt en zich niet bij de Kamer van Koophandel heeft ingeschreven of zich bij de Belastingdienst heeft gemeld als belastingplichtige voor de Omzetbelasting. Tevens is verweerder van mening dat, gelet op de resultaten tot heden, niet te verwachten is dat op termijn positieve resultaten kunnen worden verwacht. Daarbij wijst verweerder er op dat uit de jurisprudentie volgt dat activiteiten op kleine schaal met een voortdurend negatief resultaat in het algemeen niet als bron van inkomen worden aangemerkt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Allereerst overweegt de rechtbank dat verweerder ingevolge artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), in afwijking van artikel 7:10 van de Awb, binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak op het bezwaar diende te doen. Het bezwaarschrift is op 25 augustus 2004 door verweerder ontvangen, waarna op 19 juli 2005 uitspraak is gedaan op het bezwaar. Er is dan ook binnen de termijn van artikel 25 van de AWR uitspraak op het bezwaar gedaan zodat eisers grief met betrekking tot de termijnoverschrijding niet kan slagen.
4.2. Verder bepaalt artikel 25, vierde lid, van de AWR dat een belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, wordt gehoord op zijn verzoek. Gesteld noch gebleken is dat eiser op enig moment aan verweerder een dergelijk verzoek heeft gedaan.
4.3. Voorts overweegt de rechtbank dat, nu eiser stelt dat voor het jaar 2002 twee keer heffingsrente in rekening is gebracht en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met door hem betaalde giften, het op de weg van eiser had gelegen nader bewijs aan te dragen voor zijn stellingen nu de juistheid van zijn stellingen niet uit de gedingstukken blijkt. Eiser heeft zijn stellingen evenwel met geen enkel stuk of anderszins aannemelijk gemaakt zodat de rechtbank aan deze (blote) stellingen van eiser voorbijgaat.
4.4. De rechtbank dient te beoordelen of de activiteiten van eiser voor C moeten worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Voor deze kwalificatie geldt de eis dat sprake moet zijn van een bron van inkomen. Hiervoor is vereist dat eiser met zijn activiteiten deelneemt aan het economisch verkeer, hij beoogde een voordeel te verwerven en het behalen van voordeel redelijkerwijs kon verwachten. Eiser is distributeur voor C en heeft getracht (sub-)distributeurs te vinden met het oogmerk om C-producten te verkopen aan particulieren en daar winst uit te behalen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dergelijke activiteiten, ook al heeft eiser er tot op heden geen voordeel mee behaald, verricht in het economisch verkeer. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met zijn activiteiten voordeel beoogde te behalen. De rechtbank dient thans dan ook te beoordelen of eiser redelijkerwijs kon verwachten winst te maken.
4.5. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij zich niet bezig houdt met de directe verkoop van C-producten, maar zich heeft geconcentreerd op het aanwerven van (sub)distributeurs in Roemenië. De kosten die eiser heeft gemaakt met het aanwerven van deze (sub)distributeurs hebben vanaf de start van de onderneming in 2002 tot heden de gerealiseerde bonussen en verkoopwinsten ruim overtroffen.
4.6. Gelet op de gedingstukken en hetgeen eiser ter zitting verklaard heeft, is de rechtbank van oordeel dat eiser redelijkerwijs niet heeft kunnen verwachten dat hij met zijn activiteiten voor C winst zou kunnen maken nu in het C-systeem de mogelijkheid om extra bonussen van de downline te verwerven, boven op de kortingen en bonussen waarop eiser recht heeft op grond van eigen verkopen, volledig afhankelijk is van de verkopen door de door eiser aangeworven (sub)distributeurs. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser, hoewel zijn inkomsten vrijwel geheel afhankelijk waren van de verkopen door de (sub)distributeurs, wezenlijke invloed op de inzet en activiteiten van de (sub)distributeurs heeft kunnen uitoefenen aangezien eiser de (sub)distributeurs niet kan dwingen C-producten te verkopen of andere distributeurs te werven. Nu voorts uit het verloop van de door eiser genoten opbrengsten niet blijkt van een positieve ontwikkeling en eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij in de toekomst duurzaam positieve resultaten gaat behalen, is de rechtbank van oordeel dat eisers activiteiten niet als een bron van inkomen kunnen worden aangemerkt zodat geen sprake is van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Röell-Mulder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.