Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1214

Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/2198
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Artikel 6 EVRM. APV van de gemeente Leeuwarden. Ontheffing parkeerverbod. Gebrekkige motivering.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht procedurenummer: AWB 08/2198 uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2008 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [naam], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mr. B. Klunder, advocaat te Leeuwarden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder, gemachtigden: J.K. Mulder en M. Weber, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden. Procesverloop Bij besluit van 5 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden (hierna: het college) geweigerd aan verzoeker ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2.4.7a lid 1 van de Algemene plaatselijke verordening van Leeuwarden (hierna: de APV). Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft hij zich bij brief van 6 oktober 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij wordt behandeld als ware hem een (tijdelijke) ontheffing verleend, totdat is beslist op het bezwaarschrift. Het verzoek is ter zitting behandeld op 15 oktober 2008, waarbij verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, in persoon is verschenen en het college zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Motivering Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 2.4.7a lid 1 van de APV bepaalt dat het verboden is de weg als slaapplaats te gebruiken en verder op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent of een soortgelijk of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden. Ingevolge het tweede artikellid kan het college van het in lid 1 gestelde verbod ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder, overlast en ontsiering van stadsbeeld. Artikel 6 lid 1 van de Grondwet bepaalt dat iedereen het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Verzoeker legt aan zijn ontheffingsverzoek ten grondslag dat hij vanwege zijn geloofsovertuiging niet in een huis, maar in de buitenlucht, in tent dan wel in een caravan, moet slapen. Verzoekers opvatting dat het college door de ontheffing te weigeren in strijd handelt in strijd met artikel 6 van de Grondwet, deelt de voorzieningenrechter niet. Ook voor het slapen in de buitenlucht, in een tent of in een caravan, geldt dat dat slechts is toegestaan voor zover de APV zich hiertegen niet verzet. De voorzieningenrechter baseert dit oordeel op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), onder meer de uitspraak van 16 oktober 2002 (LJN: AE8977). Dit geldt ook voor het beroep van verzoeker op artikel 9 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Bovendien kan niet gezegd worden dat de weigering ontheffing te verlenen, betekent dat verzoekers recht op het vrij belijden van zijn geloofsovertuiging illusoir is geworden. Verzoeker kan er namelijk voor kiezen om te bivakkeren in een tent of in een caravan op een camping elders in Nederland, waar dit -anders dan in de gemeente Leeuwarden- wel gedurende het gehele jaar is toegestaan. Ter zitting is duidelijk geworden dat verzoeker om hem moverende redenen kamperen in de gemeente Leeuwarden verkiest boven het vrij kunnen belijden van zijn geloofsovertuiging elders in Nederland, door te kamperen op een camping waar gedurende het gehele jaar gekampeerd mag worden. Het staat verzoeker vanzelfsprekend vrij deze keuze te maken, maar dit brengt niet mee dat het college vanwege deze keuze zonder meer ontheffing moet verlenen. Het college dient een dergelijk verzoek te toetsen aan de APV. De voorzieningenrechter deelt wel verzoekers opvatting -kortgezegd- dat op de aan de weigering om ontheffing te verlenen ten grondslag gelegde motivering een en ander valt af dingen. Uit de redactie van het bestreden besluit valt af te leiden dat het college de in artikel 2.4.7a lid 1 van de APV genoemde aspecten openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid heeft opgevat als gronden voor weigering van de door verzoeker verlangde ontheffing. Niet is aangegeven hoe zich dit verhoudt met de tekst van deze bepaling; ingevolge deze bepaling zijn dit juist aspecten in verband waarmee voorschriften aan een verleende ontheffing verbonden kunnen worden. Deze gebrekkige motivering kan in de nog te nemen beslissing op bezwaar echter worden hersteld. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het college ter zitting een nadere toelichting heeft gegeven op artikel 2.4.7a lid 1 van de APV. Aangegeven is dat het college ten aanzien van deze bepaling (nog) geen beleid heeft geformuleerd, maar dat in de praktijk alleen in verband met evenementen tijdelijk ontheffing van het kampeerverbod verleend wordt en dat het niet de bedoeling is om aan elk individu, zoals verzoeker, toe te staan dat hij of zij in de gemeente Leeuwarden een tent opricht of een caravan stalt. Het college acht dit onwenselijk, onder meer omdat -anders dan bij evenementen- voor een individu geen kampeervoorzieningen, zoals toiletvoorzieningen, worden getroffen. De voorzieningrechter gaat er van uit dat het college deze, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet kennelijk onredelijke, opvatting betrekt bij zijn beslissing op bezwaar. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verzoeker hangende de bezwaarfase door het college wordt behandeld als ware hem een (tijdelijke) ontheffing verleend. Het verzoek zal dus worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2008, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. w.g. J.R. Leegsma w.g. C.H. de Groot Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.