Jurisprudentie
BG0986
Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/497365-2008
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/497365-2008
Statusgepubliceerd
Indicatie
Internationale rechtshulpkamer, EAB, België, 13.497.365-2008
Nederlandse strafzaak is voorwaardelijk geseponeerd. Beroep op weigeringsgrond van artikel 9 OLW. Verweer dat ten aanzien van het zelfde feit de strafvervolging in Nederland nog loopt, terwijl de Minister van Justitie niet heeft beslist tot staking van de vervolging, wordt verworpen.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497365-2008
RK nummer: 08/3986
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 juli 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 16 juli 2008 door de Onderzoeksrechter, verbonden aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende op het [adres 1],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 oktober 2008. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J. van Wijk, advocaat te Eindhoven, gehoord.
Op deze zitting is de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW met toepassing van artikel 22, lid 3 OLW verlengd met dertig dagen aangezien de rechtbank er wegens haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een bevel tot aanhouding bij verstek ten grondslag, uitgevaardigd door eerdergenoemde Onderzoeksrechter en gedateerd 16 juli 2008 (referentienr. 08/571). Dit bevel bevindt zich bij de stukken van het EAB.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan verschillende naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 18 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Procureur des Konings, verbonden aan het Parket te Hasselt heeft op 18 september 2008 schriftelijk de volgende garantie gegeven:
Krachtens artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 wordt gegarandeerd dat in geval [opgeëiste persoon] onherroepelijk zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf na zijn overlevering aan de Belgische gerechtelijke autoriteiten, hij zijn straf in Nederland zal kunnen uitzitten.
Eveneens wordt in het geval van [opgeëiste persoon] gegarandeerd dat bij de overname van de tenuitvoerlegging van de Belgische vrijheidsstraf de omzettingsprocedure als bedoeld in artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 kan worden toegepast.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbare feiten en leveren op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of valse sleutels.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid onder a OLW
De raadsman heeft verzocht de overlevering ontoelaatbaar te verklaren en heeft daartoe aangevoerd dat er jegens de opgeëiste persoon in Nederland een strafvervolging gaande is ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht terwijl de Minister van Justitie geen opdracht heeft gegeven de vervolging te staken. Aldus heeft de raadsman een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid onder a van de OLW.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
De opgeëiste persoon is op 14 juli 2008 door de regiopolitie Brabant-Zuidoost aangetroffen als chauffeur van een in België gestolen vrachtwagencombinatie, een feit waarop ook het EAB betrekking heeft. De opgeëiste persoon is aangehouden als verdacht van overtreding van de artikelen 310, 311 en/of 416 van het Wetboek van Strafrecht. Op dezelfde dag is de inverzekeringstelling gevolgd. Het op dit onderzoek betrekking hebbende proces-verbaal is ingezonden aan het parket van de officier van justitie te ‘s-Hertogenbosch. De zaak heeft het parketnummer 01/822048-08 gekregen. Op 16 juli 2008 is het EAB uitgevaardigd en op 17 juli 2008 is de opgeëiste persoon aangehouden en in verzekering gesteld op grond van de Overleveringswet.
Uit een brief d.d. 22 september 2008, afkomstig van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch blijkt dat besloten is de strafzaak onder parketnummer 01/822048-08 tegen [opgeëiste persoon] (de opgeëiste persoon) voorwaardelijk te seponeren op grond van onvoldoende nationaal belang (code 32) met als bijzondere voorwaarde dat de overlevering van verdachte aan België wordt bevolen en de Belgische autoriteiten de strafvervolging zullen overnemen.
De stelling van de verdediging dat er jegens de opgeëiste persoon nog een vervolging in Nederland gaande is die niet in opdracht van de Minister van Justitie is gestaakt kan niet worden aanvaard. Nadat de zaak naar het parket is ingezonden, heeft de officier van justitie de zaak geseponeerd en aan dit sepot een bijzondere voorwaarde, zoals boven aangegeven, verbonden. Tot vervolging in Nederland is het derhalve niet gekomen, zij het onder die bijzondere voorwaarde. Door de sepotbeslissing is van vervolging in Nederland geen sprake en wordt de dubbele vervolging voorkomen. Een opdracht van de minister van Justitie als bedoeld in het derde lid van artikel 9 OLW is in deze omstandigheden niet noodzakelijk.
8. De weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid onder a van de OLW.
De officier van justitie heeft primair aangevoerd dat naar haar mening deze weigeringsgrond niet van toepassing is nu de feiten waar het EAB betrekking op heeft, zich hebben afgespeeld in België. Subsidiair heeft zij gevorderd dat van de weigeringsgrond wordt afgezien om redenen van een goede rechtsbedeling. Zij heeft de ter zitting door haar aangevoerde argumenten neergelegd in de in artikel 26, tweede lid OLW bedoelde schriftelijke samenvatting. Deze samenvatting heeft zij aan de rechtbank overgelegd en deze bevindt zich thans in het dossier.
De raadsman heeft een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid onder a van de OLW en aangevoerd dat de verdenking van heling een feit is dat in Nederland is gepleegd, nu de opgeëiste persoon in Eindhoven is aangehouden in een vrachtwagen die naar later bleek, gestolen was. Uit het dossier blijkt niet van enige feitelijke handeling die door de opgeëiste persoon op Belgisch grondgebied zou zijn gepleegd, aldus de raadsman.
De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde is. Uit de in het EAB gegeven omschrijving van de feiten blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij de diefstal van een vrachtwagen en oplegger, welke feiten geheel hebben plaatsgevonden op Belgisch grondgebied.
9. Verzoek om aanhouding in afwachting van beslissing op klacht ex artikel 12 Sv.
De raadsman heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, aangezien de opgeëiste persoon een klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft ingediend bij het hof teneinde te bewerkstelligen dat zijn vervolging in Nederland wordt bevolen. Deze procedure staat aan de overleveringsprocedure in de weg, aldus de raadsman.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de procedure ex artikel 12 Sv er aan in de weg staat om reeds nu op het verzoek tot overlevering te beslissen.
Ingevolge inmiddels bestendige rechtspraak in uit- en overleveringszaken staat de procedure van artikel 12 Sv slechts in uitzonderlijke gevallen open voor de opgeëiste persoon die ter zake van een strafbaar feit zijn vervolging in Nederland wenst te bewerkstelligen, met het doel vervolging voor een buitenlandse rechter te voorkomen. In het algemeen geldt dat een verdachte zelf niet als direct belanghebbende in de zin van bedoelde bepaling wordt beschouwd. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien de behandeling van de strafzaak in Nederland zich bevindt in het stadium van behandeling ter terechtzitting. Deze situatie doet zich ten aanzien van de opgeëiste persoon niet voor, zodat de rechtbank geen rekening behoeft te houden met de mogelijkheid dat de opgeëiste persoon in zijn klacht zal worden ontvangen. De stelling van de raadsman dat zich in casu een uitzonderlijke situatie voordoet, te weten dat het door de officier van justitie voorgenomen voorwaardelijk sepot met de gestelde bijzondere voorwaarde iedere wettelijke basis zou ontberen, welke uitzonderlijke situatie aan overlevering in de weg zou staan, maakt dit oordeel niet anders.
Gelet hierop, wijst de rechtbank het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter zitting af.
10. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
11. Toepasselijke wetsartikelen
artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
12. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter, verbonden aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzit¬ter,
mrs. P.H.A. Knol en A.A. Spoel, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Diepraam, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2008.
De voorzitter en oudste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.