Jurisprudentie
BG0183
Datum uitspraak2008-05-08
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/2981
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/2981
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ook gewezen vennoot aansprakelijk voor belastingschulden van vennootschap onder firma.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/2981
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 8 mei 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de ontvanger van de Belastingdienst[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 26 maart 2007 aansprakelijk gesteld voor de navolgende (gedeeltelijk) onbetaald gebleven –gedeelten van- belastingaanslagen ten name van [A] V.O.F. (hierna: de VOF) tot een bedrag van € 5.714:
- de naheffingsaanslag loonbelasting over het jaar 2002 met aanslagnummer [1] en dagtekening 25 januari 2006, voor een bedrag van € 802 vermeerderd met € 36 invorderingsrente;
- de naheffingsaanslag loonbelasting over het jaar 2003 met aanslagnummer [2] en dagtekening 31 mei 2006, voor een bedrag van € 3.843, vermeerderd met € 128 invorderingsrente en € 299 aan kosten;
- de naheffingsaanslag loonbelasting over de maand december 2005 met aanslagnummer [3] en dagtekening 24 februari 2006, voor een bedrag van € 84;
- de naheffingsaanslag omzetbelasting over de maand december 2006 met aanslagnummer [4] en dagtekening 27 februari 2007, voor een bedrag van € 113;
- de naheffingsaanslag omzetbelasting over de maand januari 2007 met aanslagnummer [5] en dagtekening 27 maart 2007, voor een bedrag van € 349;
- de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het jaar 2005 met aanslagnummer [6] en dagtekening 5 oktober 2005, voor een bedrag van € 60.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 juni 2007 het bedrag waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld verminderd tot € 5.108.
Eiser heeft daartegen bij brief van 10 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 12 juli 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2008 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [B].
Verweerder heeft een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
De VOF is opgericht op 12 maart 2001 door eiser, [C] en [D]. Eiser is op 31 december 2003 als vennoot uitgetreden. Eiser stond gedurende die periode ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als beperkt bevoegd vennoot.
Volgens een zogenoemde aanvullende overeenkomst van 23 maart 2001 is tussen eiser en de andere vennoten overeengekomen dat eiser niet aansprakelijk is voor de schulden van de VOF op de grond dat hij alleen vergunningen en diploma’s in de VOF heeft ingebracht.
Met dagtekening 26 maart 2007 zijn eiser en de andere vennoten aansprakelijk gesteld voor de onder 1 genoemde belastingschulden van de VOF. Bij uitspraak op bezwaar is de aansprakelijkstelling van eiser voor het jaar 2004 en de jaren daarna komen te vervallen.
De aansprakelijkstelling betreft na de uitspraak op bezwaar de onbetaald gebleven gedeelten van de navolgende naheffingsaanslagen:
- de naheffingsaanslag loonbelasting over het jaar 2002 met aanslagnummer [1], dagtekening 25 januari 2006, voor een bedrag van € 802, waarvan
€ 430 belasting en € 372 boete, vermeerderd met € 36 invorderingsrente;
- de naheffingsaanslag loonbelasting over het jaar 2003 met aanslagnummer [2], dagtekening 31 mei 2006, voor een bedrag van € 3.843, waarvan
€ 3.203 belasting, € 320 boete en € 320 heffingsrente, vermeerderd met € 128 invorderingsrente en € 299 aan kosten.
Op 9 mei 2007 is de VOF failliet verklaard.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of eiser terecht aansprakelijk is gesteld voor de belastingschulden van de VOF.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen ter zitting door hen is aangevoerd.
4. Beoordeling van het geschil
Eiser stelt dat hij ten onrechte aansprakelijk is gesteld. Eiser voert hiertoe in de eerste plaats aan dat hij sinds 31 december 2003 geen vennoot meer is. Eiser voert verder aan dat de belastingdienst vijf jaren de tijd heeft gehad om zich te verhalen op de goederen van de VOF. Eiser wijst voorts op de bepaling in de aanvullende overeenkomst als genoemd onder 2. Volgens eiser is hem bij het afsluiten daarvan niet meegedeeld dat dit niet voor belastingschulden geldt. Tenslotte stelt eiser dat hij door zijn voormalige mede-vennoten is benadeeld en dat de ontvanger daarom eerst de andere vennoten aansprakelijk had moeten stellen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser terecht aansprakelijk is gesteld voor de belastingschulden. Volgens verweerder kan ook de gewezen bestuurder op de voet van artikel 33 Invorderingswet 1990 (hierna: IW) aansprakelijk worden gesteld. Verweerder verwijst hiervoor onder meer naar de uitspraak van Hof ’s-Gravenhage van 20 augustus 1998, nr. C97/644, V-N 1998/50.25. Voor wat betreft de kosten, invorderingsrente en boeten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het belopen hiervan niet aan eiser is te wijten en eiser derhalve daarvoor ten onrechte aansprakelijk is gesteld.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de IW zijn de bestuurders van de VOF hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde belasting van de VOF. Ingevolge het tweede lid daarvan, voor zover hier van belang, wordt als bestuurder aangemerkt de volledig aansprakelijke vennoot van een maat- of maatschap. In artikel 18 van het Wetboek van Koophandel (hierna: WvK) is bepaald dat in vennootschappen onder firma elk der vennooten, wegens de verbindtenissen van de vennootschap hoofdelijk verbonden is. Op grond van artikel 33, vierde lid, van de IW is niet aansprakelijk de bestuurder voorzover deze bewijst dat het niet aan hem te wijten is dat de belasting niet is voldaan. Ingevolge artikel 32, tweede lid, van de IW geldt artikel 33 van de IW ook voor in te vorderen bedragen die verband houden met de belasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt voor zover het belopen daarvan aan de aansprakelijke is te wijten.
In verband met de grief van eiser dat hij ten tijde van de aansprakelijkstelling geen vennoot meer was in de VOF, acht de rechtbank het volgende van belang. Eiser was ten tijde van het ontstaan van de materiële belastingschulden waarop de betrokken naheffingsaanslagen betrekking hebben, vennoot in de VOF. Gelet op het bepaalde in artikel 18 van het WvK is hij volledig aansprakelijk voor de schulden die zijn ontstaan tijdens de periode dat hij vennoot was in de VOF. De vraag is of dit ook geldt voor de aansprakelijkstelling in het kader van artikel 33 van de IW nu de gewezen bestuurder daarin niet met name wordt genoemd. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang. In de memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1987/1988, 20 588, nr. 3, blz. 86) is in verband met het voorgestelde artikel 34 IW, het huidige 33 IW, onder meer het volgende opgemerkt:
“ De bepalingen van het eerste lid zijn ontleend aan bepalingen in de sfeer van met name de vennootschapsbelasting en de loonbelasting (zie bijvoorbeeld artikel 27 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 in de teksten zoals die gelden voor 1987). Zij strekken ertoe om indien op een lichaam geen verhaal (meer) kan worden uitgeoefend in de genoemde gevallen van een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid (waaronder zijn begrepen maat- en vennootschappen), een buiten Nederland gevestigd lichaam en een ontbonden lichaam, die personen aan te spreken voor de nog verschuldigde belasting die in een nauwe betrekking staan of stonden tot het desbetreffende lichaam en die invloed (hadden) kunnen uitoefenen inzake het betalen van de belastingschulden van dat lichaam.
Deze personen – in onderdeel a de bestuurder (waaronder ingevolge het tweede lid wordt begrepen de volledig aansprakelijke vennoot van een maat- of vennootschap) (…) zullen veelal natuurlijke personen zijn en als zodanig worden aangesproken op grond van het derde lid.”.
Uit het gebruik van de verleden tijd -het woord “stonden”- in de hiervoor vermelde passage uit de memorie van toelichting leidt de rechtbank af dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om ook de gewezen bestuurder onder de werking van artikel 33 IW te brengen.
Dat eiser met zijn medevennoten een beperktere aansprakelijkheid is overeengekomen, doet daaraan niet af. De in artikel 18 WvK opgenomen hoofdelijke aansprakelijkheid geldt onverkort voor alle vennoten ongeacht wat zij onderling zijn overeengekomen. Dat is alleen anders wanneer eiser in het geheel geen beheersbevoegdheid zou hebben gehad. Uit de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat dit niet het geval is.
Het standpunt van verweerder dat de aansprakelijkheid van eiser voor de met de belasting samenhangende kosten, invorderingsrente en boeten is komen te vervallen, brengt mee dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Het bedrag van de aansprakelijkstelling moet in verband hiermee met € 1.155 (voor wat betreft de naheffingsaanslag voor het jaar 2002 € 372 boete en € 36 invorderingsrente en voor wat betreft de naheffingsaanslag voor het jaar 2003 € 320 boete, € 128 invorderingsrente en € 299 kosten) worden verlaagd. De rechtbank ziet geen reden voor een verdere vermindering. Dat eiser mogelijk door zijn medevennoten is benadeeld, is op zich niet voldoende om te oordelen dat het niet betalen van de belastingschulden niet aan hem te wijten is. Ook anderszins heeft eiser dit niet aannemelijk gemaakt.
Ook de grief van eiser dat de ontvanger te lang, volgens eiser vijf jaar, heeft gewacht met de aansprakelijkstelling, kan niet slagen. Ingevolge artikel 27 van de IW verjaart het recht tot dwanginvordering door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop die aanslag geheel invorderbaar was dan wel, als dat tot een later tijdstip lijdt, vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de laatste akte van vervolging ter zake van die aanslag aan de belastingschuldige is betekend. De naheffingsaanslagen waarvoor eiser thans nog aansprakelijk is gesteld, zijn opgelegd op respectievelijk 25 januari en 31 mei 2006. Eiser is in verband met het niet betalen daarvan op 26 maart 2007, derhalve ongeveer een jaar later aansprakelijk gesteld. Van verjaring van was op dat moment dus nog geen sprake.
Ook de grief van eiser dat verweerder eerst de andere vennoten aansprakelijk diende te stellen voordat hij eiser aansprakelijk kon stellen, faalt. Eiser en zijn medevennoten zijn door verweerder gelijktijdig aansprakelijk gesteld. Geen algemeen beginsel van behoorlijk bestuur verplichtte verweerder om eerst de andere vennoten aansprakelijk te stellen. Dit geldt temeer nu, zoals eiser ter zitting heeft verklaard, die mede-vennoten geen verhaal meer boden.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bedrag waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld te worden verminderd tot € 3.953 (€ 5.108 -/-
€ 1.155).
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende bijstand en eiser niet heeft gesteld andere kosten te hebben gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert het bedrag van de aansprakelijkstelling tot € 3.953;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.