Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF8902

Datum uitspraak2008-09-25
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607302-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

openlijk geweld filmen met mobiele telefoon ontbreken opzet diefstal foto's en filmpjes gestolen motors op mobiele telefoon vrijspraak


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.607302-07 Datum: 25 september 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V.G.J. van Veenendaal-Stolk, advocaat te Almere. De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd de vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 2.primair en 3. primair ten laste gelegde en de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1., 2. subsidiair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde tot: - een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit een behandeling of training inhoudt; - een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 60 uur subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek; - opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis; - niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van het onder 1, 2. primair en subsidiair en 3. primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Terzake het onder 1. tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat de verdachte opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld jegens het slachtoffer. Verdachte heeft weliswaar bij een groep gestaan waarvan een of meer leden op een later tijdstip tegen het slachtoffer geweld hebben toegepast en hij heeft het slachtoffer gefilmd met zijn mobiele telefoon, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het in vereniging plegen van openlijk geweld door de verdachte tegen het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer op hem is afgerend toen hij zag dat verdachte hem filmde, dat hij, verdachte, vervolgens is weggerend en dat het slachtoffer hem achterna is gerend. Het slachtoffer heeft in zijn aangifte verklaard dat hij merkte dat de groep jongeren die voor zijn tuin hadden gestaan achter hem aanrende en dat hij op het moment dat hij verdachte net wilde inhalen een klap op zijn achterhoofd kreeg. Hieruit leidt de rechtbank af, dat het in elk geval niet de verdachte was die de klap heeft uitgedeeld, aangezien hij zich op dat moment nog voor het slachtoffer bevond en niet tussen de groep. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet is blijven staan toen het slachtoffer ten val kwam. Ook van het nadien toegepaste geweld blijkt uit het dossier onvoldoende dat verdachte daar enige bijdrage aan heeft geleverd. Terzake het onder 2. subsidiair en 3. subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. De verklaring van de verdachte dat hij als bijrijder op één van de in de tenlastelegging genoemde motorfietsen heeft gereden en het enkele feit dat van beide motorfietsen op de mobiele telefoon van de verdachte foto’s en filmpjes zijn aangetroffen, bewijzen niet dat verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten weten, dat deze motorfietsen van diefstal afkomstig waren. De rechtbank acht hetgeen de verdachte onder 4., 5. en 6. ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen , met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 4., 5. en 6. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 4 Wederspannigheid, strafbaar gesteld bij artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 5 Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan ambtenaren terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, strafbaar gesteld bij de artikelen 267 juncto 266 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 6 Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen, strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een voorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank neemt de conclusie over uit de psychiatrische rapportage d.d. 11 april 2008 uitgebracht door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater en vast gerechtelijk deskundige en uit de psychologische rapportage d.d. 24 april 2008 uitgebracht door S. Wijga, psycholoog/psychotherapeut en vast gerechtelijk deskundige en maakt deze tot de hare voor zover die conclusie inhoudt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het onder 6. bewezen verklaarde, sprake was van een enigszins verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid. Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 juli 2008; een de verdachte betreffend voorlichtingsrapportage d.d. 16 juni 2008 en 9 september 2008 uitgebracht door de Stichting Reclassering Nederland; de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier. Benadeelde partij Nu de verdachte van het onder 3. tenlastegelegde is vrijgesproken, dient de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1., 2. primair en subsidiair en 3. primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 4., 5. en 6. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 4., 5. en 6. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, - ook indien dit inhoudt een ambulante behandeling gedurende de proeftijd - met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. De rechtbank bepaalt terzake het onder 3. tenlastegelegde dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn vordering niet ontvankelijk is. Aldus gewezen door mr. R.M. Berendsen, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en C.W. van Weert, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2008.