Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF8830

Datum uitspraak2008-10-13
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/720
Statusgepubliceerd


Indicatie

Paardenbak. Handhaving. Strijd met het bestemmingsplan. Concreet zicht op legalisatie. In stand laten van de rechtsgevolgen.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht procedurenummer: AWB 08/720 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [naam] en [naam], wonende te [woonplaats], eisers, gemachtigde: mr. E. Wiarda, advocaat te Oranjewoud, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijefurd, verweerder, gemachtigde: mr. C.F.C. Hendriks, werkzaam bij de gemeente Nijefurd. Procesverloop Bij brief van 20 februari 2008 heeft verweerder eisers mededeling gedaan van zijn beslissing op bezwaar inzake de weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel grond tegenover eisers woning aan de [adres] (hierna: het perceel) als paardenbak. Tegen dit besluit hebben eisers beroep aangetekend. Op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb zijn [X] (hierna: [X]) en [Y] (hierna: [Y]) door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt en door hen is een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 9 september 2008. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en E. Fijn (doventolk). Verweerder is bij gemachtigde verschenen. Eveneens zijn verschenen [X] en [Y]. Motivering Feiten 1.1 Eisers zijn sinds oktober 1997 woonachtig aan de [adres] te [woonplaats]. Op 16 februari 2007 hebben zij verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de op het perceel aanwezige paardenbak en lichtmasten, welke eigendom zijn van [X] en [Y]. Ter plaatse is van kracht het bestemmingsplan "Hemelum" (hierna: het bestemmingsplan). Ingevolge dit plan heeft het perceel de bestemming "Cultuurgrond". 1.2 Bij besluit van 30 juli 2007 heeft verweerder afwijzend op eisers verzoek beslist. Daarbij is overwogen dat het gebruik van het perceel als paardenbak niet in strijd is met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. Daarnaast is overwogen dat verweerder voornemens is om op korte termijn de lichtmasten met een bouwvergunning te legaliseren. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. 1.3 Bij besluit van 20 februari 2008 heeft verweerder, met overneming van het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften en klachten van 13 december 2007, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het besluit van 30 juli 2007 in stand gelaten. 1.4 [X] en [Y] hebben voor de op het perceel aanwezige lichtmasten een bouwvergunning aangevraagd, welke door verweerder niet is verleend. Bij besluit van 12 februari 2008 is het bezwaar van [X] en [Y] tegen de weigering van de bouwvergunning ongegrond verklaard. De lichtmasten zijn verwijderd. Geschil 2.1 Eisers betogen dat het gebruik van het perceel als paardenbak in strijd is met de bestemming "Cultuurgrond". Dit blijkt volgens eisers uit het feit dat Gedeputeerde Staten van Fryslân (hierna: GS), na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 1 november 2006, alsnog goedkeuring hebben onthouden aan de aanduiding "paardenbak toegestaan". Eisers menen dat dit ook volgt uit het voorontwerp bestemmingsplan "Correctieve en partiële herziening van het Bestemmingsplan Hemelum" (hierna: het voorontwerp bestemmingsplan), nu het perceel daarin opnieuw is aangeduid als "paardenbak toegestaan" en in de voorschriften is bepaald dat de paardenbak is bestemd voor eigen hobbymatig gebruik. Voorts betogen eisers dat op korte termijn geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Alleen een voorontwerp bestemmingsplan is volgens eisers onvoldoende. Hierin is niet afgebakend wat onder "hobbymatig" moet worden verstaan. Tot slot stellen eisers dat het besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb, omdat is nagelaten een onderzoek in te stellen naar de aspecten stof-, stank- en geluidhinder. Eisers wijzen er voorts op dat de afstand van de paardenbak tot de perceelgrens circa 9 meter bedraagt. Een goed woon- en leefklimaat kan zo niet worden gegarandeerd. 2.2 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de paardenbak niet in strijd is met de bestemming "Cultuurgrond". Het feit dat GS ten aanzien van het bestemmingsplan goedkeuring hebben onthouden aan de aanduiding "paardenbak toegestaan", doet daar volgens verweerder niet aan af. Voor zover wel sprake zou zijn van strijd met het bestemmingsplan stelt verweerder dat concreet zicht op legalisatie bestaat, zodat van handhaving kan worden afgezien. Beoordeling van het geschil 3.1 Artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang. Het tweede lid bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Artikel 5:21 van de Awb bepaalt dat onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Artikel 12.1 van het bestemmingsplan bepaalt dat de op de kaart voor cultuurgrond aangewezen gronden bestemd zijn voor: a. grasvelden; b. een paardenbak, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "paardenbak toegestaan"; c. een opslagschuur, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "schuur toegestaan"; d. een geluidswal; met daaraan ondergeschikt: e. paden; f. sloten en bermen; met de daarbij behorende: g. bouwwerken, geen bebouwen zijnde. Ten aanzien van het bepaalde onder artikel 12.1, onder b, van het bestemmingsplan hebben GS, na de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2006, bij besluit van 28 november 2006 alsnog goedkeuring onthouden aan de aanduiding "paardenbak toegestaan". Artikel 12.4.1. van het bestemmingsplan bepaalt dat het verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken en of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming. 3.2 Om te kunnen beoordelen of verweerder bevoegd was om handhavend op te treden, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of het gebruik van het perceel als paardenbak strijdig is met de op het perceel rustende bestemming "Cultuurgrond". In de toelichting op het bestemmingsplan is ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van de bestemming "Cultuurgrond" de volgende passage opgenomen: "Omdat een paardenbak in principe niet is toegestaan binnen deze bestemming, is een aanduiding opgenomen voor de bestaande paardenbak aan de [perceel]". Naar het oordeel van de rechtbank is het uitgangspunt van de planwetgever geweest dat percelen met de bestemming "Cultuurgrond" in beginsel niet als paardenbak mogen worden gebruikt. Dat verweerder de paardenbak aan de [perceel] heeft willen toestaan door in het bestemmingsplan onder artikel 12.1, onder b, de aanduiding "paardenbak toegestaan" op te nemen, maakt dit niet anders. GS hebben, na de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2006, aan deze aanduiding goedkeuring onthouden, zodat artikel 12.1, onder b, van het bestemmingsplan niet van kracht is geworden. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van de overtreding van een wettelijk voorschrift. 3.3 Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 3.4 Eisers betogen dat verweerder ten onrechte van handhavend optreden heeft afgezien, omdat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar van 20 februari 2008 geen concreet zicht op legalisatie bestond. Dit betoog slaagt. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar bestond slechts een voorontwerp bestemmingsplan dat pas enige dagen daarvoor, te weten op 15 februari 2008, ter inzage was gelegd, waarover de gemeenteraad zich nog niet had uitgesproken en dat nog niet was ingebracht in het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro). Onder deze omstandigheden bestond naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de beslissing op bezwaar geen concreet zicht op legalisatie. Gelet hierop is het beroep gegrond en dient het besluit vanwege strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. 3.5 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het ontwerpbestemmingsplan "Correctieve en partiële herziening van het Bestemmingsplan Hemelum" (hierna: het ontwerpbestemmingsplan), waarin het gebruik van een paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik op het perceel is toegestaan, met ingang van 8 augustus 2008 gedurende zes weken ter inzage is gelegd. Voorts zijn in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Bro door de provincie geen relevante opmerkingen gemaakt. Uit dit laatste mag worden afgeleid dat er van de kant van de provincie geen bezwaren zijn. De rechtbank is niet gebleken dat er vanuit de gemeenteraad bezwaren tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor de verwachting dat het plan uiteindelijk geen rechtskracht zal verkrijgen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat naast de zienswijze van eisers, in ieder geval tot 9 september 2008, geen andere zienswijzen zijn ingediend. 3.6 De stelling van eisers, dat het begrip "hobbymatig" in het ontwerpbestemmingsplan niet voldoende is afgebakend, volgt de rechtbank niet. [X] en [Y] hebben ter zitting verklaard dat de paardenbak op het perceel alleen hobbymatig wordt gebruikt. De rechtbank overweegt verder dat het kleinschalige karakter van de gronden en de afmetingen van de paardenbak waarborgen dat er slechts ruimte is voor hooguit enkele paarden. Het in het bestemmingsplan wettelijk regelen van het aantal toegestane paarden is niet doelmatig, temeer nu niet uitsluitend het aantal paarden bepalend is voor de vraag of het gebruik als hobbymatig kan worden gekwalificeerd. 3.7 Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat thans voldoende concreet zicht op legalisatie bestaat. Om die reden kunnen de rechtsgevolgen van het besluit van 20 februari 2008 in stand blijven. Gelet hierop behoeven de overige gronden van eisers geen nadere bespreking. 3.8 De rechtbank ziet aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00 als kosten van verleende rechtsbijstand. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het besluit van verweerder van 20 februari 2008; - bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven; - bepaalt dat de gemeente Nijefurd het griffierecht van € 143,00 aan eisers vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644,00, aan eisers te betalen door de gemeente Nijefurd. Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2008, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. w.g. J.R. Leegsma w.g E. de Witt Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.