Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF8777

Datum uitspraak2008-01-30
Datum gepubliceerd2008-10-13
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers280252/FT-RK 07.55
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is in dit vonnis van oordeel dat de bevoegdheid om een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te doen wordt misbruikt. Het verzoek tot toepassing van de schuldsanering is namelijk driemaal gedaan, één keer zelfs terwijl het eerste verzoekschrift nog aanhangig was bij het Hof te 's-Gravenhage.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - enkelvoudige kamer de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid COTAP B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Genemuiden, verzoekster, procureur: mr. G. Janssen, heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van: [verweerder], [geboortedatum], wonende te [adres], zaakdoende te [adres bedrijf] onder de naam [bedrijf A.]; verweerder. De behandeling op het verzoek tot faillietverklaring heeft plaatsgevonden op 7 februari 2007 en 30 januari 2008. Verzoekster is op 7 februari 2007 en 30 januari 2008 verschenen bij haar procureur, mr. G. Janssen. Verweerder is op 7 februari 2007 in raadkamer verschenen en gehoord. Verweerder heeft erkend dat er sprake is van een toestand van hebben opgehouden te betalen. Hij is niet in staat de vordering van verzoekster te voldoen. Tijdens de behandeling op 30 januari 2008 is verweerder in raadkamer niet verschenen, hoewel hij daartoe behoorlijk is opgeroepen. Op 7 februari 2007 heeft verweerder een verzoek gedaan om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op 22 augustus 2007 afgewezen. De uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage is op 18 december 2007 door het Hof te s’-Gravenhage bekrachtigd. Op 30 november 2007 heeft verweerder voor de tweede maal een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. Verweerder is op 19 december 2007 niet-ontvankelijk verklaard, nu het verzoekschrift werd ingediend terwijl het eerste verzoekschrift nog aanhangig was bij het Hof te ’s-Gravenhage. Op 7 januari 2008 heeft verweerder voor de derde maal een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. Verzoekster heeft het faillissement aangevraagd stellende dat verweerder verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu hij zowel de vordering van verzoekster als andere vorderingen onbetaald laat. Naast de vordering van verzoekster bestaan er vorderingen van Verosol Nederland B.V. ter hoogte van € 2.709,87 en Bonaparte Tapijt B.V. ter hoogte van € 1.000,00. Op de behandeling ter terechtzitting van 30 januari 2008 heeft verzoekster tevens een steunvordering overgelegd van Zonnelux Raamdecoratie B.V. ter hoogte van € 1.656,98. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van gerekestreerde in Nederland ligt. De rechtbank stelt dat verweerder in beginsel de bevoegdheid heeft om een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te doen. Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar echter niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt (vide artikel 3:13 B.W.). Verweerder heeft immers driemaal een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. De rechtbank is van oordeel dat de bevoegdheid om een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te doen wordt misbruikt, indien de bevoegdheid enkel wordt uitgeoefend met geen ander doel dan de faillissementsprocedure te frustreren. Immers het Hof had zeer kort geleden, op 18 december 2007, de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van de toepassing van de schuldsanering bekrachtigd. De rechtbank acht het derhalve voor de beslissing op het verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring van verweerder niet meer van belang dat op 7 januari 2008 wederom een verzoek tot toepassing van de schuldsanering is ingediend. Nu verweerder niet is verschenen op de behandeling van 30 januari 2008, heeft hij tevens niet voldoende aannemelijk gemaakt, dat zijn schulden te goeder trouw zijn gemaakt en berust hij kennelijk in het verzoek strekkende tot faillietverklaring. Op grond van het in raadkamer behandelde is de rechtbank summierlijk gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden welke aantonen dat de verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en van het vorderingsrecht van verzoekster. Het faillissement dient dan ook uitgesproken te worden. BESLISSING De rechtbank: - verklaart in staat van faillissement: [verweerder], geboren op [datum] te [geboorteplaats], wonende te [adres] voorheen handelend onder de naam [bedrijf A.] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Den Haag onder nummer 27130288, [vestigingsadres] - verstaat dat deze insolventieprocedure een hoofdprocedure is als bedoeld in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie; - benoemt tot rechter-commissaris mr. H.W. Unger en stelt aan als curator mr. J.L. Oudshoorn, advocaat en procureur te Rijswijk; - geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen. Gewezen door mr. H.W. Unger en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2008 om 10:20 uur, in tegenwoordigheid van mr. S. Notting, griffier. Tegen deze uitspraak kan degene die niet is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een procureur binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak verzet instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van deze rechtbank. De behandelend juridisch medewerker is mr. M.E.M. Verhoef.