
Jurisprudentie
BF8660
Datum uitspraak2008-05-13
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.003.839
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.003.839
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op grond van bovenstaande overwegingen komt het hof tot het oordeel dat [appellant] zijn verweer dat hij de overeenkomst namens T.C.H. Holding B.V., althans Holland Snack GmbH is aangegaan, tegenover de gemotiveerde stellingen van Bitburger, onvoldoende heeft gemotiveerd, zodat aan dat verweer voorbij moet worden gegaan. Dat de overeenkomst door Duits recht wordt beheerst, maakt dit oordeel niet anders.
Uitspraak
13 mei 2008
tweede civiele kamer
zaaknummer 104.003.839
rolnummer (oud) 2007/804
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. P.A.C. de Vries,
tegen:
de rechtspersoon naar Duits recht
Bitburger Brauerei Th. Simon GmbH,
volgens opgave van geïntimeerde thans genaamd: Bitburger Braugruppe GmbH,
gevestigd te Bitburg, Duitsland,
procureur: mr. L. Paulus.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 4 oktober 2006 dat de rechtbank Almelo heeft gewezen tussen appellant (hierna te noemen: [appellant]) als gedaagde in conventie/eiser in reconventie en geïntimeerde (hierna te noemen: Bitburger) als eiseres in conventie/verweerster in reconventie. Voorts wordt verwezen naar de inhoud van het incidentele vonnis van 26 oktober 2005 dat dezelfde rechtbank heeft gewezen op een verzoek van [persoon A] tot tussenkomst in voornoemde procedure tussen [appellant] en Bitburger. In dit incidentele vonnis is het verzoek tot tussenkomst afgewezen. Van beide vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 14 december 2006 aan Bitburger aangezegd van het vonnis van 4 oktober 2006 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Bitburger voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant], onder overlegging van drie nieuwe produkties, zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft hij bewijs aangeboden. [appellant] heeft bij deze memorie, in samenhang beschouwd met de eis zoals geformuleerd in het petitum van het exploot van 14 december 2006, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- opnieuw recht doende Bitburger haar vordering in conventie alsnog zal ontzeggen;
- opnieuw recht doende de reconventionele vorderingen van [appellant] zoals opgenomen onder VI en VII in (naar het hof begrijpt:) het petitum van de conclusie van eis in reconventie, alsnog zal toewijzen;
- voor zover [appellant] reeds heeft voldaan aan zijn veroordeling bij het bestreden vonnis, Bitburger zal veroordelen dit bedrag wegens onverschuldigde betaling aan [appellant] te restitueren, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat [appellant] dit bedrag aan Bitburger heeft voldaan;
- bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, Bitburger zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Bitburger de grieven bestreden en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof de vonnissen van de rechtbank Almelo van 26 oktober 2005 en 4 oktober 2006, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde produkties, de door de rechtbank in haar vonnissen van 26 oktober 2005 onder 1 en 4 oktober 2006 onder 2.1 tot en met 2.2.2 vermelde feiten vast, met uitzondering evenwel van de in laatstgenoemd vonnis onder 2.1 en 2.2.1 vermelde feiten, nu Bitburger tegen laatstbedoelde feitenvaststelling bezwaar heeft geuit (memorie van antwoord, p. 2).
4 Het geschil en de beoordeling daarvan in hoger beroep
4.1 In deze zaak doet zich het volgende voor. Bitburger, een bierbrouwerij, heeft op 21 maart 2003 een geldleningsovereenkomst gesloten met - zo vermeldt het op schrift gestelde contract - [appellant]. Het contract is ook door [appellant] ondertekend en [appellant] is bij de onderhandelingen betrokken geweest. Volgens het contract heeft Bitburger [appellant] een lening van € 50.000,-- verstrekt “für das Vertragsobjekt: T.C.H. Holding, Garde du Corps Str. 1, 34117 Kassel”. Het contract legt een bierafnameverplichting op en vermeldt voorts onder “Verwendungszweck”: “Das Darlehen dient zur Finanzierung der Einrichtung”. Ingevolge het contract dient het geleende bedrag in maandelijkse termijnen van € 1.041,67 aan Bitburger te worden terugbetaald en wordt bij niet-tijdige betaling een rentepercentage van minimaal 6% in rekening gebracht.
4.2 In het pand aan de Garde du Corps Strasse 1 te Kassel zou een horecagelegenheid worden geëxploiteerd door de rechtspersoon naar Duits recht Holland Snack GmbH. Deze vennootschap is op 19 februari 2003 opgericht door T.C.H. Holding B.V. (daarbij vertegenwoordigd door [appellant]) en mevrouw [persoon B]. Holland Snack GmbH is eerst op 9 mei 2003 in het handelsregister bij het Amtsgericht te Giessen ingeschreven. De aandelen in Holland Snack GmbH werden voor 90% gehouden door T.C.H. Holding B.V. en voor 10% door [persoon B]. [persoon B] was bedrijfsleidster/bestuurster van Holland Snack GmbH. Holland Snack GmbH is op 30 januari 2004 gefailleerd. De aandelen in T.C.H. Holding B.V. worden voor 100% gehouden door mevrouw [persoon A], de echtgenote van [appellant]. De bestuurders van T.C.H. Holding B.V. zijn [appellant] en [persoon A]. Zij zijn beiden alleen/zelfstandig bevoegd.
4.3 Ondanks herhaalde sommatie en ingebrekestelling heeft Bitburger slechts éénmaal, op 15 april 2003, een maandelijkse betaling van € 1.041,67 kunnen incasseren. Daarnaast heeft Bitburger uit hoofde van een “Bankbürgschaft” € 20.000,-- bij de Volksbank Giessen kunnen innen. De overeenkomst is door Bitburger bij brief van 15 september 2003 met onmiddellijke ingang beëindigd. Bitburger heeft in eerste aanleg gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van een restantbedrag van € 28.973,33, vermeerderd met rente en kosten.
4.4 [appellant] heeft in eerste aanleg tegen deze vordering een drietal weren aangevoerd. In het kader van zijn eerste weer heeft [appellant] betoogd dat de geldleningsovereenkomst van 21 maart 2003 materieel moet worden gekwalificeerd als een borgtochtovereenkomst, waarbij hijzelf, bij wege van overbruggingsmaatregel, als borg voor Holland Snack GmbH de geldleningsovereenkomst heeft getekend. Volgens [appellant] was het de bedoeling van partijen een geldleningsovereenkomst tussen Bitburger en Holland Snack GmbH tot stand te brengen, maar omdat Holland Snack GmbH ten tijde van sluiting van de overeenkomst nog niet in het Duitse handelsregister was ingeschreven, zou Bitburger hebben gewenst dat [appellant] tijdelijk garant zou staan voor het aan Holland Snack GmbH te verstrekken krediet. Om die reden is de overeenkomst ten name van [appellant] persoonlijk gesteld, aldus [appellant]. Volgens [appellant] zijn partijen overeengekomen dat, zodra inschrijving in het handelsregister een feit zou zijn, [appellant] door Bitburger uit zijn verplichtingen als borg zou worden ontslagen en zou worden vervangen door Holland Snack GmbH.
4.5 Als tweede weer heeft [appellant] aangevoerd dat hij naar Duits recht de geldleningsovereenkomst als consument is aangegaan, waardoor de overeenkomst nietig zou zijn, althans alsnog door hem zou kunnen worden herroepen. [appellant] heeft aangegeven de overeenkomst alsnog te herroepen, mocht van nietigheid geen sprake zijn.
4.6 [appellant] heeft, voor zover hij niet als consument zou zijn te beschouwen, als derde weer aangevoerd dat hij de overeenkomst niet voor zichzelf, maar namens T.C.H. Holding B.V., althans namens Holland Snack GmbH is aangegaan.
4.7 Aansluitend op bovenstaande weren heeft [appellant] in eerste aanleg in reconventie gevorderd:
- II. een verklaring voor recht dat [appellant] in zijn relatie tot Bitburger, ook naar Duits recht, als tijdelijk borg heeft te gelden;
- III. een verklaring voor recht dat [appellant] in zijn relatie tot Bitburger, ook naar Duits recht, als consument heeft te gelden;
- IV. een verklaring voor recht dat de kredietakte ex lege nietig is, althans deze te vernietigen;
- V. (dit petitum geldt als subsidiair ten opzichte van petitum IV) een verklaring voor recht dat [appellant] de kredietakte heeft herroepen;
- VI. (dit petitum geldt als alternatief ten opzichte van de petita IV en V) een verklaring voor recht dat, naar Duits recht, niet [appellant], maar T.C.H. Holding B.V., althans Holland Snack GmbH als contractant van Bitburger in de kredietakte heeft te gelden;
- VII. te verstaan dat [appellant]’s verplichtingen uit hoofde van de kredietakte vervallen zijn verklaard, althans die verplichtingen vervallen te verklaren.
4.8 Bitburger heeft alle door [appellant] in conventie en reconventie gevoerde verweren gemotiveerd betwist. Zo heeft zij bestreden dat de geldleningsovereenkomst materieel is te kwalificeren als een borgtochtovereenkomst, dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] garant zou staan tot het moment dat Holland Snack GmbH zou zijn ingeschreven, dat [appellant] de overeenkomst als consument is aangegaan en dat [appellant] bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst als vertegenwoordiger van welke vennootschap dan ook is opgetreden.
4.9 De rechtbank heeft in conventie de drie weren van [appellant] verworpen. Zij heeft kort gezegd geoordeeld dat [appellant] als ondernemer met Bitburger een geldleningsovereenkomst is aangegaan en dat [appellant] uit dien hoofde een restant hoofdsom van € 28.907,33 aan Bitburger dient te voldoen, vermeerderd met de gevorderde contractuele rente van 7%. Op grond van haar oordeel in conventie heeft de rechtbank [appellant]’s reconventionele vorderingen afgewezen.
4.10 Het hof stelt voorop dat in de grieven niet is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de geldleningsovereenkomst door Duits recht wordt beheerst, zodat in hoger beroep van de toepasselijkheid van dat recht dient te worden uitgegaan, waar dit voor de beslechting van het geschil relevant mocht blijken.
4.11 Voorts blijkt uit de memorie van grieven dat [appellant], voor wat betreft het bestreden vonnis in conventie, slechts wenst op te komen tegen de verwerping door de rechtbank van zijn (derde) verweer dat hij de geldleningsovereenkomst niet voor zichzelf, maar namens T.C.H. Holding B.V., althans Holland Snack GmbH is aangegaan. De grieven I tot en met III richten zich tegen deze verwerping. Zij lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.12 Het hof stelt voorop dat [appellant] zelf bij herhaling heeft aangevoerd dat, omdat de beoogde contractspartij Holland Snack GmbH nog niet in het Duitse handelsregister was ingeschreven, tijdens de onderhandelingen met Bitburger is afgesproken dat de overeenkomst ten name van hem persoonlijk zou worden gesteld en dat hij door Bitburger uit zijn verplichtingen uit de overeenkomst zou worden ontslagen en door Holland Snack GmbH zou worden vervangen, zodra die inschrijving een feit was. [appellant] heeft dit betoog neergelegd in zijn conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie onder de nrs. 3 en 13, terwijl hij in zijn conclusie van eis in reconventie uitdrukkelijk een verklaring voor recht vordert dat hij in zijn relatie tot Bitburger als tijdelijk borg heeft te gelden. Vervolgens heeft [appellant] in zijn conclusie van dupliek onder nr. 3 uitdrukkelijk aangegeven zijn stelling aangaande de borgtocht te handhaven. Ook is het [appellant] zelf geweest die ten bewijze van de juistheid van deze stelling een verklaring van zijn zoon in het geding heeft gebracht. In deze (ongedateerde) verklaring (produktie 3, conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie) schrijft zijn zoon, voor zover hier relevant:
“Ik ben persoonlijk betrokken geweest bij de besprekingen met de Brouwerij, Bitburger. (…) Uit de besprekingen met de Brouwerij was duidelijk dat de GmbH het geld zou lenen. Er ontstond toen een discussie over het feit dat deze Duitse vennootschap nog niet was ingeschreven in het Duitse handelsregister. Om die reden vond de Brouwerij dat de lening niet op naam van de GmbH kon worden gezet. Om die reden is mijn vader verzocht om tijdelijk persoonlijk te tekenen en garant te staan voor deze lening die toekwam aan de GmbH. (…) Ik heb later van mijn vader begrepen dat de Brouwerij weigerde om hem uit de garantieverplichtingen van deze lening te ontslaan, zoals de bedoeling was.”
Bovenomschreven, in de procedure in eerste aanleg door [appellant] verwoord standpunt dat met Bitburger is afgesproken dat de overeenkomst ten name van hem persoonlijk zou worden gesteld en dat hij door Bitburger uit zijn contractuele verplichtingen zou worden ontslagen en door Holland Snack GmbH zou worden vervangen zodra de inschrijving van die rechtspersoon in het handelsregister een feit was, wordt nog eens gestaafd door een brief van [appellant] zelf, gedateerd 3 augustus 2004 en gericht aan de advocaat van Bitburger. In deze brief (produktie 8, akte houdende produkties van mr. Simons) schrijft [appellant], voor zover hier relevant:
“Tijdens onze besprekingen met de Bittburger Brauerei (…) is afgesproken dat de brouwerij een lening zou geven aan Holland Snack. Echter omdat Holland Snack nog niet ingeschreven was bij de Handelskammer en dit nog even zou duren, werd besloten om het contract voorlopig op privé te zetten en deze aangepast zou worden op het moment dat de Fa. Holland Snack GmbH een feit was. Om de lening te verkrijgen moest in privé € 20.000,= borg worden gestaan bij de Sparkasse in Fernwald en de rest zou gedekt worden door € 34.000,= aan inventaris van Holland Snack, deze verpanding is afgegeven aan de brouwerij.
Daar U nu stelt dat ik privé aansprakelijk ben vind ik dit een misleiding van de brouwerij omdat deze de contracten niet afgewerkt hebben.”
Voormeld standpunt van [appellant] dat met Bitburger is afgesproken dat de overeenkomst ten name van hem persoonlijk zou worden gesteld, vindt, behalve in de verklaring van [appellant]’s zoon en in [appellant]’s brief van 3 augustus 2004, ook bevestiging in het gegeven dat [appellant] in de overeenkomst als contractspartij is vermeld en dat [appellant] de overeenkomst heeft ondertekend. De overeenkomst vermeldt ook nergens dat [appellant] namens enige vennootschap optrad.
4.13 Het aan de grieven I tot en met III ten grondslag liggende standpunt van [appellant] dat hij de overeenkomst namens T.C.H. Holding B.V., althans Holland Snack GmbH is aangegaan, is in lijnrechte tegenspraak met bovenstaand, door [appellant] op verschillende momenten ingenomen standpunt dat hij de overeenkomst (zij het in het kader van een tijdelijke borgtocht) persoonlijk is aangegaan. Op zichzelf staat het een partij vrij om subsidiair - en naar het hof met [appellant] wil aannemen, ook alternatief - een standpunt in te nemen dat afwijkt van wat zij overigens heeft betoogd, maar dat neemt niet weg dat zo’n subsidiair of alternatief standpunt wel voldoende moet worden gemotiveerd. Daarvan is hier geen sprake.
4.14 In dit verband is van belang dat [appellant] heeft nagelaten een verklaring te geven voor de discrepantie tussen enerzijds zijn in hoger beroep ingenomen standpunt dat hij de overeenkomst namens T.C.H. Holding B.V., althans Holland Snack GmbH is aangegaan en anderzijds de verklaring van zijn zoon (zie rov. 4.12) en zijn eigen brief van 3 augustus 2004 (zie rov. 4.12), uit welke stukken blijkt dat hij de overeenkomst, in het kader van een tijdelijke borgtocht, persoonlijk is aangegaan.
4.15 Voorts is onbegrijpelijk waarom de geldleningsovereenkomst, zo het de bedoeling was dat [appellant] deze overeenkomst namens T.C.H. Holding B.V., althans Holland Snack GmbH zou aangaan, niet op naam van T.C.H. Holding B.V. is gezet, maar op naam van [appellant] persoonlijk. T.C.H. Holding B.V. was immers, anders dan Holland Snack GmbH, bij sluiting van de overeenkomst wél in het handelsregister ingeschreven en kon op dat moment wél volwaardig aan het handelsverkeer deelnemen. Een verklaring hiervoor zijdens [appellant] ontbreekt.
4.16 Daarnaast laat [appellant] in het midden namens welke rechtspersoon hij de overeenkomst zou hebben gesloten: T.C.H. Holding B.V., dan wel Holland Snack GmbH. Als reeds voor [appellant] zelf onduidelijk is namens welk van beide rechtspersonen hij de overeenkomst zou zijn aangegaan en in het contract uitsluitend [appellant] als contractspartij wordt vermeld, valt, behoudens een nadere motivering, die ontbreekt, niet aan te nemen dat het voor Bitburger duidelijk moet zijn geweest dat [appellant] niet voor zichzelf, maar namens een ander optrad.
4.17 De feiten die [appellant] heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn in de grieven betrokken verweer dat hij de overeenkomst namens T.C.H. Holding B.V. dan wel Holland Snack GmbH is aangegaan, wettigen niet de conclusie dat hij de overeenkomst namens een van deze vennootschappen heeft gesloten. Zo kan uit het feit dat in de overeenkomst “T.C.H. Holding, Garde du Corps Str. 1, 34117 Kassel” als “Vertragsobjekt” wordt genoemd niet worden afgeleid dat T.C.H. Holding B.V. de contractspartij is geweest. Deze vermelding maakt duidelijk dat de lening ten behoeve van T.C.H. Holding B.V. (dan wel Holland Snack GmbH) is gesloten, maar uit die vermelding volgt niet dat [appellant] de overeenkomst ook namens T.C.H. Holding B.V. (dan wel Holland Snack GmbH) is aangegaan. Hetzelfde geldt voor het feit dat Bitburger het bedrag van € 50.000,-- op de rekening van T.C.H. Holding B.V. heeft overgemaakt, voor het feit dat dit bedrag als werkkapitaal door Holland Snack GmbH is gebruikt, voor het feit dat de contractuele bierafnameverplichting jegens Bitburger op Holland Snack GmbH rustte, alsmede voor het feit dat de aan Bitburger in pand gegeven bedrijfsinventaris eigendom van Holland Snack GmbH was. Ook de vermelding in de overeenkomst dat de kredietnemer Bitburger machtigt de maandelijkse termijnen van rekeningnummer [rekeningnummer] bij de Volksbank Giessen af te boeken, welk rekeningnummer op naam van T.C.H. Holding B.V. blijkt te staan en het (overigens niet vaststaande) feit dat de door Bitburger bedongen “Bankbürgschaft” op verzoek van T.C.H. Holding B.V. zou zijn verstrekt, wettigen niet de conclusie dat [appellant] de overeenkomst namens T.C.H. Holding B.V. dan wel Holland Snack GmbH is aangegaan.
4.18 Evenmin voeren de twee door [appellant] in het geding gebrachte “legal opinions” van Rechtsanwalt Wevers en de door [appellant] overgelegde brief van Rechtsanwalt Richmann tot de conclusie dat [appellant] de geldleningsovereenkomst namens een ander is aangegaan. Zo volgt uit de “legal opinion” van RA Wevers van 18 november 2005 uitsluitend de mogelijkheid, maar niet de conclusie dat [appellant] namens T.C.H. Holding B.V./Holland Snack GmbH heeft gehandeld. De “legal opinion” van dezelfde RA Wevers van 21 april 2006 heeft slechts betekenis voor de in eerste aanleg aan de orde gestelde vraag of [appellant] als consument heeft gehandeld, maar gaat heen langs de aan het hof voorgelegde vraag of [appellant] de overeenkomst al dan niet op eigen naam is aangegaan. RA Richmann schrijft bij brief van 12 mei 2006 dat uit de inrichting en de inhoud van het contract volgt dat [appellant] zich niet persoonlijk heeft gebonden. Uit deze brief blijkt echter niet dat RA Richmann er rekening mee heeft gehouden dat [appellant] zelf bij herhaling heeft verklaard dat hij de overeenkomst, in het kader van een tijdelijke borgtocht, persoonlijk is aangegaan omdat de beoogde contractspartij Holland Snack GmbH nog niet in het handelsregister was ingeschreven en Bitburger daarom (nog) niet met Holland Snack GmbH wenste te contracteren (welke verklaring bevestiging vindt in die van [appellant]’s zoon).
4.19 Ter ondersteuning van zijn betoog heeft [appellant] bij memorie van grieven nog een uitspraak overgelegd van het Oberlandesgericht Frankfurt am Main van 12 maart 2007, gewezen tussen [appellant] en Kombinart GmbH. In de desbetreffende procedure stond de vraag centraal of [appellant] en [persoon B] op 19 februari 2003 op eigen naam, dan wel namens Holland Snack GmbH aan Kombinart de opdracht hebben gegeven de inrichting van het restaurant “Holland Snack” te Kassel te verzorgen. [appellant] en [persoon B] zijn in deze uitspraak niet aansprakelijk geacht voor de uit de overeenkomst met Kombinart voortspruitende betalingsverplichtingen. Naar het oordeel van het hof gaat het in deze Duitse zaak echter om een wezenlijk andere situatie dan in de onderhavige zaak. In de zaak voor het Oberlandesgericht Frankfurt am Main was namelijk, anders dan hier, geen sprake van een schriftelijk contract waarin [appellant] zelf uitdrukkelijk als contractspartij staat vermeld. Daar ging het om een door [appellant] (en [persoon B]) mondeling verstrekte opdracht om het bewuste restaurant in te richten. Reeds dit enkele feit maakt een vergelijking tussen de zaak waarover het Oberlandesgericht Frankfurt am Main heeft beslist en de onderhavige zaak onmogelijk.
4.20 Op grond van bovenstaande overwegingen komt het hof tot het oordeel dat [appellant] zijn verweer dat hij de overeenkomst namens T.C.H. Holding B.V., althans Holland Snack GmbH is aangegaan, tegenover de gemotiveerde stellingen van Bitburger, onvoldoende heeft gemotiveerd, zodat aan dat verweer voorbij moet worden gegaan. Dat de overeenkomst door Duits recht wordt beheerst, maakt dit oordeel niet anders.
4.21 Gezien het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat [appellant] niet namens T.C.H. Holding B.V., althans Holland Snack GmbH heeft gehandeld, maar voor zichzelf. Daarmee falen de grieven I tot en met III. Grief IV, welke is gericht tegen de proceskostenveroordeling bij (zo begrijpt het hof:) het bestreden vonnis in conventie, is daarmee eveneens tevergeefs voorgesteld.
4.22 Grief V is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van [appellant]’s reconventionele vorderingen VI en VII (welke hierboven in rov. 4.7 zijn weergegeven). In zijn toelichting op deze grief geeft [appellant] aan dat, als de grieven I tot en met III slagen, zijn reconventionele vorderingen VI en VII toewijsbaar zijn. Reeds gelet hierop faalt ook grief V, aangezien het hof tot het oordeel is gekomen dat geen van de grieven I tot en met III slaagt.
4.23 Met grief VI richt [appellant] zich tegen zijn veroordeling bij het bestreden vonnis in conventie tot betaling van € 28.907,33 met rente. Gelet op het feit dat de grieven I tot en met III door het hof zijn verworpen, faalt ook deze grief.
Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat alle grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 4 oktober 2006;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Bitburger gevallen gevallen en tot op heden begroot op € 1.158,-- voor salaris procureur en op € 910,-- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Valk, Van der Beek en Mostermans en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2008.