
Jurisprudentie
BF8357
Datum uitspraak2008-10-02
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2985 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2985 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Strafontslag. De straf is niet onevenredig aan het verweten plichtsverzuim. Herhaling van plichtsverzuim: bezoek pornografische site.
Uitspraak
07/2985 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 april 2007, 06/1879 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. T. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Konijnendijk, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sedert 1 juni 1985 in dienst van de gemeente Rotterdam en laatstelijk werkzaam als [naam functie] zaken bij de [naam dienstonderdeel]. Bij besluit van 20 december 2004 is appellant, met toepassing van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder h, van het Ambtenarenreglement van de gemeente Rotterdam (hierna: AR) disciplinair gestraft met indeling in een lagere salarisklasse voor de duur van een jaar. Aan dat besluit lag ten grondslag dat appellant veelvuldig onder diensttijd een aantal ongewenste pornografische/sexsites op zijn computer en, tijdens de afwezigheid van de receptionisten, op de computer van de receptie had bezocht. Appellant is daarbij gewezen op het bij de [naam dienstonderdeel] geldende ICT-reglement en meegedeeld dat indien hij zich wederom niet zou houden aan de gemaakte afspraken of zich schuldig zou maken aan een andere vorm van plichtsverzuim, zwaardere maatregelen zouden worden genomen. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
1.2. Op 6 januari 2005 is de computer waarop appellant zijn werkzaamheden verrichtte gecontroleerd. Daarbij is geconstateerd dat op de internet adresbalk een pornografische site was ingevoerd. Tevens is geconstateerd dat van de computer van appellant alle cookies en temporary internet files waren verwijderd en dat de map geschiedenis leeg was. Uit nader onderzoek is gebleken dat het internet cache geheugen van de computer van appellant was ingesteld op 1 MB, waardoor er geen bestanden groter dan 1 MB worden opgeslagen in de map temporary internet files. De standaardinstelling binnen de [naam dienstonderdeel] is 30 MB of 40 MB.
1.3. Bij besluit van 8 september 2005 heeft het college appellant met toepassing van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j, van het AR, met onmiddellijke ingang disciplinair ontslag verleend.
1.4. Bij besluit van 3 april 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant, in afwijking van het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie, dat strekte tot voorwaardelijk strafontslag, ongegrond verklaard. Daartoe is - kort samengevat - overwogen dat het vertrouwen in appellant door zijn gedragingen onherstelbaar is beschadigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant opnieuw weersproken dat hij het cache geheugen van de computer (bewust) heeft verkleind tot 1 MB en gesteld dat het bezoeken van niet-functionele sites tussen 21 december 2004 en 6 januari 2005 niet heeft geleid tot een verstoring van de werkzaamheden. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat zijn gedrag door omstandigheden van persoonlijke aard is beïnvloed, dat hij daarvoor professionele hulp heeft gezocht en dat het eenmalige bezoek aan een pornosite moet worden gezien als een tijdelijke terugval in zijn gedrag. Voorts acht appellant van belang dat hij op geen enkele wijze collega’s heeft geschaad nu zij niet zijn geconfronteerd met afbeeldingen die zij niet zouden willen zien. Op grond hiervan is appellant van mening dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig zwaar is te achten.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de Raad als vaststaand aan dat appellant, zoals door hemzelf ook is erkend, zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim bestaande uit (a) het op 6 januari 2005 onder werktijd op de eigen werkplek bezoeken van een pornografische website, (b) het bewust zodanig bewerken van de computer dat niet is na te gaan welke websites zijn bezocht, door handmatig al de cookies van het internetgebruik, de geschiedenisgegevens en de temporary internet files te verwijderen en (c) het veelvuldig bezoeken van niet-functionele websites, ook via de computer van de receptie welke hoofdzakelijk door een collega wordt gebruikt. De Raad stelt tevens vast dat het college ter zitting zijn stelling dat appellant handmatig de te gebruiken schijfruimte heeft ingesteld op 1 MB, waardoor een kleiner aantal geraadpleegde internetsites wordt onthouden en internetsites ook niet meer zijn terug te vinden, heeft laten vallen.
4.2. Voorts verschillen partijen er niet over van mening en staat ook voor de Raad genoegzaam vast dat dit plichtsverzuim appellant kan worden toegerekend. Hieruit volgt dat het college bevoegd was appellant, met toepassing van artikel 79 van het AR, een disciplinaire straf op te leggen.
4.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat de door het college opgelegde straf niet onevenredig is aan het appellant verweten plichtsverzuim. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Appellant heeft korte tijd nadat hij disciplinair was gestraft omdat hij onder diensttijd veelvuldig pornografische/sexsites had bezocht, waarbij hij uitdrukkelijk was gewaarschuwd dat bij herhaling zwaardere maatregelen zouden worden genomen, dat plichtsverzuim herhaald door onder werktijd op zijn werkplek tenminste eenmaal een pornografische site te bezoeken. Het college mocht dit doorgaand gedrag een gewaarschuwd man als appellant zwaar aanrekenen. Daarbij acht de Raad van betekenis dat appellant niet open is geweest tegenover zijn werkgever maar juist heeft getracht zijn gedrag te maskeren door gegevens uit zijn computer te verwijderen. Naar het oordeel van de Raad heeft het college op grond hiervan kunnen concluderen dat het vertrouwen in appellant onherstelbaar was beschadigd. Hij neemt daarbij in aanmerking dat een facilitair medewerker in de uitoefening van zijn functie veelvuldig gebruik moet maken van het internet en dat het college appellant op dit punt zonder meer moet kunnen vertrouwen.
4.4. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad dat hij wel wil aannemen dat appellant met de hulp van een psycholoog heeft geprobeerd zijn internetgedrag te veranderen, maar geconstateerd moet worden dat dit vooralsnog niet is gelukt, gezien zijn terugval, in elk geval op 6 januari 2005. Aan het feit dat collega’s niet zijn geconfronteerd met gedrag van appellant kan niet de betekenis worden gehecht die appellant daaraan toegekend wil zien, waarbij de Raad opmerkt dat een collega van appellant wel degelijk is geconfronteerd met het feit dat appellant haar computer heeft gebruikt voor het bezoeken van niet-functionele sites, waardoor zij in verlegenheid is gebracht.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD