
Jurisprudentie
BF8046
Datum uitspraak2008-10-09
Datum gepubliceerd2008-10-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3555 ANW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3555 ANW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toekenning nabestaandenuitkering. Geen sprake van een bijzonder geval dat aanleiding geeft de uitkering met een verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen.
Uitspraak
06/3555 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], Turkije (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2006, 05/737 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 9 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Voor appellante is verschenen mr. De Roy van Zuydewijn, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft zich in juni 2000 tot de Svb gewend met het verzoek haar in aanmerking te brengen voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) in verband met het overlijden van haar echtgenoot op
17 februari 1998.
1.2. Bij besluit van 17 november 2003 heeft de Svb appellante met ingang van juni 1999 een nabestaandenuitkering toegekend. Bij het bestreden besluit van 27 december 2004 - voor zover hier van belang - heeft de Svb zijn besluit van 17 november 2003 gehandhaafd, onder overweging dat geen sprake is een bijzonder geval dat aanleiding geeft de uitkering met een verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank (onder andere) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe met name overwogen dat de late aanvraag is voortgekomen uit onbekendheid met de geldende regelingen en dat dit niet als bijzonder geval kan worden aangemerkt.
3.1. In hoger beroep is namens appellante gesteld dat ten onrechte geen bijzonder geval is aangenomen. Daartoe is erop gewezen dat appellante door de snel voortschrijdende ziekte en het overlijden van haar echtgenoot in een noodsituatie verkeerde, nimmer in Nederland heeft gewoond en niet werd bijgestaan door de Nederlandse organen. Voorts is opgemerkt dat sprake is van bijzondere hardheid nu appellante sedert februari 1998 geen enkel inkomen genoot.
3.2. Een verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding door de Svb van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is door de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad ingetrokken nadat partijen tot overeenstemming waren gekomen over een door de Svb aan appellante te betalen vergoeding van € 1.500,--.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de late aanvraag van een nabestaandenuitkering in verband met het overlijden van appellantes echtgenoot met name valt toe te schrijven aan onbekendheid van appellante met de geldende regelingen. De Raad kan appellantes gemachtigde niet volgen waar deze stelt dat appellante geen verwijt valt te maken nu zij in een acute noodsituatie verkeerde. De Raad merkt in dit verband op dat direct na het overlijden van appellantes echtgenoot wellicht van een dergelijke situatie sprake is geweest, maar hij acht het niet aannemelijk dat de omstandigheden van dien aard waren dat appellante gedurende meer dan een jaar buiten staat is geweest een aanvraag in te dienen. Wat de rol van de Nederlandse uitvoeringsorganen betreft merkt de Raad op dat het appellante vrij stond zich elders te laten informeren over haar aanspraken, bijvoorbeeld bij het Turkse orgaan Sosyal Sigortalar Kurumu.
4.2. Het vorenstaande leidt de Raad evenals de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de ANW. Aan de beoordeling of sprake is van bijzondere hardheid kan derhalve niet worden toegekomen.
4.3. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
IJ