Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7921

Datum uitspraak2008-10-10
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/553 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

07/553 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 januari 2007, 06/2544 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op 18 juli 2008 heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht, zich als opvolgend gemachtigde van appellant gemeld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2008. Namens appellant is verschenen, mr. De Leest, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was werkzaam als meewerkend voorman en is op 1 september 1992 voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens psychische klachten. Het Uwv heeft met ingang van 31 augustus 1993 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vervolgens heeft appellant zijn werkzaamheden bij zijn werkgever hervat en is hij op 19 januari 1998 opnieuw uitgevallen met psychische klachten. Het Uwv heeft bij besluit van 2 april 1998 aan appellant met ingang van 16 februari 1998 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts R.N. van den Beukel appellant op 31 oktober 2005 onderzocht. Deze verzekeringsarts heeft aanleiding gezien om een psychiatrische expertise te laten verrichten door J. IJsselstein, psychiater. Deze heeft appellant onderzocht en bij rapport van 1 december 2005 hiervan verslag uitgebracht. IJsselstein heeft als diagnose gesteld: paniekstoornis zonder agorafobie, licht van ernst, met hoogtevrees en incidentele dwanggedachten. Er is geen sprake van een stemmingsstoornis in engere zin en er zijn ook geen aanwijzingen voor zwakte in de egostructuur. IJsselstein acht appellant in verband met de angstklachten beperkt wat betreft stressvolle werksituaties waarin sprake is van tijdsdruk, voortdurende storingen of onderbrekingen of sterke wisselingen. Tevens is appellant niet in staat om leiding te geven of om belangrijke verantwoordelijkheden te dragen. De medicatie van appellant hoeft niet hinderlijk te zijn bij het functioneren in arbeid maar in twijfelgevallen zou het beter zijn om niet te werken met gevaarlijke machines en beroepshalve niet deel te nemen aan het verkeer als zelfstandig verkeersdeelnemer. Met inachtneming van de uitkomst van deze expertise heeft verzekeringsarts Van den Beukel de belastbaarheid van appellant weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 december 2005. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige H. Speerstra blijkens het rapport van 5 januari 2006 het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op 21,67%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 6 januari 2006 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 6 maart 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 2. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal na weging van de beschikbare medische gegevens in zijn rapport van 12 april 2006 geconcludeerd dat hij geen aanleiding zag om af te wijken van de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML van 5 december 2005. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 januari 2006 bij zijn besluit van 17 mei 2006 ongegrond. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 17 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv bij het vaststellen van de beperkingen van appellant voldoende zorgvuldig te werk gegaan. Voorts oordeelde de rechtbank dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 6 maart 2006 in voldoende mate met zijn beperkingen rekening is gehouden. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat appellant met de geduide functies een zodanig inkomen kan verdienen dat hij voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd. 4. In hoger beroep heeft appellant onder andere aangevoerd dat het bestreden besluit op ondeugdelijke wijze tot stand is gekomen. Tevens stelt appellant dat het Uwv zich ten onrechte heeft gebaseerd op het Schattingsbesluit van 2004 en verwijst appellant in dat verband naar de uitspraak van de Raad van 2 maart 2007 (LJN: AZ9652) met betrekking tot de maximering van de omvang van het aantal uren van de maatman tot 38. Voorts is appellant van mening dat het Uwv conform de geldende jurisprudentie van de Raad iedere specifieke functie had dienen te motiveren. Tot slot had de bezwaarverzekeringsarts contact moeten opnemen met de behandelaars van appellant nu de juistheid van de rapportage van psychiater IJsselstein in twijfel wordt getrokken. 5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Gelet op het rapport van 1 december 2005 van psychiater IJsselstein ziet ook de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts die op 31 oktober 2005 het primaire medische onderzoek heeft verricht, heeft appellant in navolging van IJsselstein beperkt geacht ten aanzien van met name psychische klachten. De FML bevat beperkingen in verband met een voorspelbare werksituatie, geen veelvuldige storingen, geen veelvuldige deadlines, geen hoog handelingstempo, werk zonder verhoogd persoonlijk risico, omgaan met conflicten, geen leidinggevende aspecten en geen grote verantwoordelijkheden. Bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal heeft op 12 april 2006 gerapporteerd. Admiraal heeft, rekening houdende met de overgelegde informatie van de behandelaars van appellant, het bezwaarschrift en de informatie uit de hoorzitting, de conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. De Raad is van oordeel dat nu de verzekeringsarts appellant lichamelijk heeft onderzocht en er voldoende medische informatie met betrekking tot de datum in geding voorhanden is om een zorgvuldige afweging te maken, het voor de bezwaarverzekeringsarts niet noodzakelijk was om nadere informatie op te vragen bij de behandelaars van appellant. De Raad heeft in zijn beoordeling betrokken, dat het Uwv rekening heeft gehouden met de over appellant bekende informatie uit de behandelend sector. De Raad merkt nog op dat ook in hoger beroep geen medische informatie naar voren is gekomen die aanleiding geeft tot de conclusie dat appellant meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. In het voorgaande ligt besloten dat geen aanleiding bestaat voor het instellen van een nader medisch onderzoek. 5.2. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant aangegeven dat hij de grief met betrekking tot het Schattingsbesluit intrekt zodat deze grief geen bespreking meer behoeft. 5.3. De Raad ziet, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid en gelet op de psychiatrische expertise van IJsselstein, evenmin grond voor het oordeel dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn. Naar het oordeel van de Raad is afdoende gemotiveerd dat de functies, wat betreft de daaraan verbonden belasting, binnen de mogelijkheden van appellant blijven. 5.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Lochs. RB