Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7920

Datum uitspraak2008-10-10
Datum gepubliceerd2008-10-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/543 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. Maximering maatman? Eerst in hoger beroep deugdelijke arbeidskundige motivering.


Uitspraak

07/543 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 januari 2007, 06/1984 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij gevoegd een rapport van 20 april 2007 van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal en een rapport van 24 april 2007 van bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband. Bij brief van 30 juli 2008 heeft de gemachtigde van appellant de gronden nader aangevuld. Hierop heeft bezwaararbeidsdeskundige Stroband gereageerd door middel van een rapport van 5 augustus 2008. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2008. Namens appellant is verschenen, mr. M.L. Plas, kantoorgenoot van mr. Jansen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet op 14 maart 2005 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met spanningsklachten en maagklachten. 1.2. De arts W.C. Hovy heeft appellant op 15 november 2005 onderzocht. In het rapport van dit onderzoek zijn onder andere de schouder-, rug- en spanningsklachten van appellant beschreven. Geconcludeerd is door Hovy dat appellant wegens dezelfde oorzaak is uitgevallen als voorheen en dat hij in staat is tot het verrichten van arbeid conform de opgestelde mogelijkheden en beperkingen en zonder duurbeperking, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 november 2005. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige K.F Florschütz op 25 november 2005 gerapporteerd. Florschütz heeft na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op minder dan 15%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 13 december 2005 geweigerd aan appellant met ingang van 11 april 2005 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. 2. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts Admiraal in een rapport van 21 april 2006 aangegeven dat er geen reden is af te wijken van het medisch oordeel van verzekeringsarts Hovy. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 december 2005 bij zijn besluit van 25 april 2006 ongegrond. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 25 april 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 11 april 2006 in voldoende mate met zijn beperkingen rekening gehouden. Voorts heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden die tot het oordeel zouden moeten leiden dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is geweest. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat appellant met de geduide functies een zodanig inkomen kan verdienen dat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd. 4. In hoger beroep heeft appellant onder andere aangevoerd dat het bestreden besluit op ondeugdelijke wijze tot stand is gekomen. Tevens stelt appellant dat het Uwv zich ten onrechte heeft gebaseerd op het Schattingsbesluit van 2004 en verwijst appellant naar de uitspraak van de Raad van 2 maart 2007 (LJN: AZ9652) met betrekking tot de maximering van de omvang van het aantal uren van de maatman tot 38. Voorts is appellant van mening dat het Uwv conform de geldende jurisprudentie van de Raad iedere specifieke functie had dienen te motiveren. Tot slot had er nader lichamelijk onderzoek moeten plaatsvinden aangezien er meer beperkingen zijn ontstaan. 5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellant door een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. De arts die op 15 november 2005 het primaire medische onderzoek heeft verricht, heeft appellant beperkt geacht ten aanzien van met name spanningsklachten en rugklachten. De FML bevat beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Bezwaarverzekeringsarts Admiraal heeft op 21 april 2006 gerapporteerd. Admiraal heeft rekening gehouden met de overgelegde informatie van de behandelaars van appellant, het bezwaarschrift en de informatie uit de hoorzitting. De Raad is van oordeel dat nu de arts Hovy appellant lichamelijk heeft onderzocht en er voldoende medische informatie met betrekking tot de datum in geding voorhanden was om een zorgvuldige afweging te maken, het voor de bezwaarverzekeringsarts niet noodzakelijk was om appellant op te roepen voor het spreekuur. De Raad heeft in zijn beoordeling betrokken, dat het Uwv rekening heeft gehouden met de over appellant bekende informatie uit de behandelend sector. Uit alle medische informatie zijn geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding geven tot de conclusie dat voor appellant vanaf zijn melding de beperkingen zijn toegenomen. 5.2. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv bevestigd dat, anders dan in eerdere fasen van de procedure, pas in hoger beroep het standpunt wordt ingenomen dat de maatman van appellant dient te worden bepaald op de schoonmaker met een omvang van 37,5 uur per week. Reeds daarom is de Raad van oordeel dat de grief van appellant over de maximering van de maatman niet slaagt. 5.3. De Raad stelt vast dat de schatting berust op de functies productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), inpakker (sbc-code 111190) en productiemedewerker papier, karton, drukkerij (sbc-code 111174). Met betrekking tot het aspect frequent reiken tijdens het werk overweegt de Raad dat in de FML is vermeld dat appellant licht beperkt is en dat hij zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer kan reiken. In de toelichting van de verzekeringsarts is aangegeven, indien 55 centimeter dan vaker. De verzekeringsarts heeft dit aspect besproken met de arbeidsdeskundige en in hoger beroep is dit aspect door de bezwaararbeidsdeskundige Stroband in zijn rapport van 5 augustus 2008 nader toegelicht. De Raad acht deze toelichting afdoende. 5.4. De Raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de bij de schatting betrokken functies passend zijn te achten voor appellant. Met het in beroep ingebrachte rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Stroband van 4 september 2006, in samenhang bezien met het in hoger beroep overgelegde nadere rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Stroband van 5 augustus 2008, is naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd dat de functies, wat betreft de daaraan verbonden belasting, binnen de mogelijkheden van appellant blijven. 5.5. Omdat het bestreden besluit evenwel eerst met genoemde rapporten geacht kan worden op een deugdelijk gemotiveerde arbeidskundige grondslag te berusten, ziet de Raad aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 5.6. In het licht van al het vorenoverwogene en daarbij nog mede in aanmerking genomen dat uit de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige Stroband van 4 september 2006 en 5 augustus 2008 naar voren komt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met juistheid is bepaald op minder dan 15%, bestaat tevens aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van artikel 8:73, derde lid, van de Awb geheel in stand te laten. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Lochs. RB