Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7620

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/000308-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank Rotterdam, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, heeft het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard in zestien zogeheten PKK-zaken. Omdat de Nederlandse advocaten in Turkije niet aanwezig mogen zijn bij de verhoren van getuigen in de zaak van hun cliënt, oordeelt de rechtbank dat er niet langer sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Strafrecht Parketnummer: 10/000308-04 Datum uitspraak: 8 oktober 2008 Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1965, wonende te [adres]. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2005, 30 mei 2005, 18 februari 2008, 10 juni 2008 en 8 oktober 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 januari 2005. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht. De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij gelegenheid van eerdere zittingen heeft de rechtbank in de zaak van verdachte en/of de medeverdachten besloten dat getuigen dienden te worden gehoord, waarvan een aantal getuigen verblijvende in Turkije. Daarbij is bepaald dat de Nederlandse advocaat van de verdachte en/of de medeverdachten de verhoren zou moeten kunnen bijwonen. De rechter-commissaris heeft begin 2006 een daartoe strekkend rechtshulpverzoek verzonden aan de bevoegde Turkse autoriteiten. Uit de vertaling van het faxbericht d.d. 25 augustus 2008 van [naam van een rechter], rechter, verzonden namens de Turkse minister van justitie, blijkt dat het rechtshulpverzoek, onder verwijzing naar een vonnis van de rechtbank te Diyarbakir d.d. 23 juni 2008, definitief is afgewezen voor zover het betreft de aanwezigheid van Nederlandse advocaten bij de verhoren van getuigen in Turkije. De rechtbank zal thans moeten bezien tot welke consequenties dit leidt in deze strafzaak. Allereerst stelt de rechtbank vast dat zowel het openbaar ministerie als het ministerie van justitie al het mogelijke in het werk hebben gesteld om de volledige uitvoering van het rechtshulpverzoek te bewerkstelligen. Deze strafzaak kent naast de juridische aspecten - zeker in Turkije- een sterke politieke lading. De rechtbank realiseert zich dat, maar stelt tevens vast dat de waarborgen van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verder: EVRM) juist ook hebben te gelden in een zaak als deze. Door de weigering Nederlandse advocaten toe te laten bij de (getuigen) verhoren in Turkije van (onder meer) Turkse overheidsdienaren en oud PKK-strijders kan de verdediging niet in afdoende mate het haar toekomende recht uitoefenen om de inhoud van de afgelegde verklaringen en de overige daarbij relevante feiten en omstandigheden te bevragen/onderzoeken. Een afgezwakte vorm van dit recht, zoals bijvoorbeeld het kunnen opgeven van vragen en het (zonodig) kunnen (doen) stellen van aanvullende vragen vormt naar het oordeel van de rechtbank in een zaak als deze bij getuigen als hierboven bedoeld een onvoldoende compensatiemogelijkheid. Omdat deze getuigen tevens het hart van de zaak raken, kan door de thans vastgestelde weigering niet langer sprake zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, en ziet de rechtbank zich genoodzaakt het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. DE UITSPRAAK Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk. Dit vonnis is gewezen door, mr. J.A. van Biesbergen, mr. K. Visser en mr. W.A.F. Damen, leden, in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier en is uitgesproken op 8 oktober 2008. Bijlage: Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat 1. dat hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2004 tot en met 12 november 2004 te Den Haag, Rotterdam en/of Liempde, althans op een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5] en/of [naam 6] en/of een of meer anderen, althans tezamen en in vereniging met anderen of een ander, heeft deelgenomen aan een organisatie, genaamd Koerdische Arbeiderspartij (PKK) (alias KADEK, alias KONGRA-GEL), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van -het intimideren van een bevolking en/of -het op onrechtmatige wijze overheden dan wel een internationale organisatie verplichten een bepaalde handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden en/of -het ernstig ontwrichten of vernietigen van de politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of van een internationale organisatie en/of -aanslagen op het leven van een persoon, met mogelijk een dodelijke afloop en/of -het ernstig schenden van de fysieke integriteit van een persoon en/of -ontvoering of gijzeling en/of -het vervaardigen, bezitten, verwerven, vervoeren, leveren of gebruiken van vuurwapens of springstoffen en/of -het veroorzaken van branden of ontploffingen, met als gevolg dat mensenlevens in gevaar worden gebracht en/of -het dreigen met een of meer van de hierboven genoemde gedragingen en/of -het leveren van informatie of materiële middelen aan een terroristische groepering of het in enigerlei vorm financieren van de activiteiten van een terroristische groepering, in de wetenschap dat daardoor aan de criminele activiteiten van de terroristische groepering wordt meegewerkt, althans het plegen van terroristische misdrijven; (Artikel 140a Wetboek van strafrecht) 2. dat hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 12 november 2004 te Den Haag, Rotterdam en/of Liempde, althans op een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie (bestaande uit [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5] en/of [naam 6] en/of een of meer anderen), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van -het vervalsen van reisdocumenten en/of het ter beschikking stellen van reisdocumenten aan anderen dan degenen aan wie de reisdocumenten waren verstrekt en/of -gewoonte- dan wel opzetwitwassen en/of -(vanaf 10 augustus 2004) het werven van personen voor de gewapende strijd, althans het plegen van misdrijven, van welke organisatie verdachte (feitelijk) (mede-) oprichter en/of (feitelijk) (mede-) bestuurder was; (Artikel 140 Wetboek van strafrecht) 3. dat hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2004 tot en met 12 november 2004 te Den Haag, Rotterdam en/of Liempde, althans op een of meer plaatsen in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) zonder toestemming van de Koning, iemand voor de vreemde krijgsdienst of gewapende strijd heeft geworven; Artikel 205 Wetboek van Strafrecht 4. dat hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 12 november 2004 te Den Haag, Rotterdam en/of Liempde, althans op een of meer plaatsen in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) een reisdocument, te weten een paspoort, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders (telkens) valselijk een paspoort voorzien van de foto van een ander dan degene op wiens naam het paspoort is afgegeven en/of heeft hij toen en daar (telkens) een aan een ander verstrekt reisdocument, te weten een paspoort, ter beschikking gesteld van (een) derde(n) (onder meer van personen, zich noemend [derde 1] -alias [1]-, [derde 2] -alias [2]-, [derde 3] -alias [3]-, [derde 4] –alias [4]-, [derde 5]-alias [5]- en/of [derde 6] -alias [6]), (telkens) met het oogmerk dat reisdocument door die derde(n) te doen gebruiken als ware het aan die derde(n) verstrekt; (Artikel 231 lid 1 Wetboek van strafrecht)