
Jurisprudentie
BF7603
Datum uitspraak2008-09-16
Datum gepubliceerd2008-10-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers142988/08-372
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers142988/08-372
Statusgepubliceerd
Indicatie
Nu de man als directeur grootaandeelhouder met een bezit van 51% van de aandelen de volledige zeggenschap heeft over [naam bedrijf BV] en [naam holding] BV, en derhalve kan beslissen over de vaststelling van zijn salaris, het doorvoeren van een (financiële) herstructurering en het al dan niet aanvragen van een faillissement, ligt het op de weg van de man om aannemelijk te maken dat voor ieder van deze handelingen een van de onderhavige procedure of het aandelenbezit van de vrouw onafhankelijke en objectieve noodzaak bestaat.
Alle gegevens in onderlinge samenhang bezien, waaronder de redelijk stabiele omzet, kosten en jaarlijkse toevoeging van de winst door [naam bedrijf BV] aan de reserves tot eind 2007, bieden geen steun voor de stelling dat het niet goed zou gaan met [naam bedrijf] en/of [naam holding}. Ook in 2007 is immers weer winst gereserveerd, waardoor de niet uitgekeerde winsten van [naam bedrijf B.V.] in ieder geval zijn opgelopen tot ruim € 300.000. Een verwijzing in de stukken naar de (verliesgevende) Belgische activiteiten dan wel enig inzicht in de omvang van de gestelde verliezen ontbreekt. Gelet op het voorgaande zijn de door de man in het geding gebrachte stukken onderling niet consistent. Zij geven daarom geen getrouw beeld van de stand van zaken bij [naam bedrijf B.V.] en [naam holding] BV en kunnen niet de conclusie dragen dat de man niet meer in staat zou zijn zichzelf als directeur grootaandeelhouder een salaris toe te kennen zoals dat tot heden is vastgesteld.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel A+R
familie- en jeugdrecht
echtscheiding/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: 142988/08-372 (echtscheiding) en 145838/08-1586 (verrekening)
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 september 2008
in de zaak van:
[naam man]
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L. Laus, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[naam vrouw]
wonende te Heemstede,
feitelijk verblijvende te Zandvoort,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.L. Scheltens, kantoorhoudende te Haarlem.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man van 29 januari 2008, ingekomen op 30 januari 2008, waarin echtscheiding met nevenvoorzieningen is gevraagd;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw van 17 april 2008;
- het aanvullend verweerschrift, met bijlagen, van de man ingekomen op 29 april 2008;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de man van 19 juni, 5 en 7 augustus 2008.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 augustus 2008 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. Laus en de vrouw door mr. Scheltens.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen zijn op [datum] 1997 te [plaats] met elkaar gehuwd.
2.2 Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] [naam man].
2.3 Door de man is een voorlopige voorzieningen-procedure aanhangig gemaakt. Bij beschikking van 13 februari 2008 heeft deze rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald:
- dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning;
- dat de minderjarige kinderen aan de man worden toevertrouwd;
- dat de man aan de vrouw een bijdrage in het levensonderhoud dient te voldoen van € 1.449 per maand uit loondienst en € 750 bruto per maand, en
- dat een tijdelijke omgangsregeling tussen de vrouw en de kinderen zal gelden.
Verder heeft de rechtbank de raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren omtrent de vraag aan wie van partijen de minderjarigen het beste kunnen worden toevertrouwd en omtrent de omgangsregeling tussen de minderjarigen en de niet-verzorgende ouder. De definitieve omgangsregeling is pro forma aangehouden in afwachting van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.
3 Beoordeling
3.1 Het verzoek tot echtscheiding kan, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
hoofdverblijf, omgang en kinderbijdrage
3.2 De man heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de minderjarige kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats hebben bij hem en de vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar hebben. Daarnaast hebben partijen over en weer verzoeken gedaan met betrekking tot een omgangsregeling met de niet-verzorgende ouder. Tot slot heeft de vrouw, indien de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar wordt bepaald, een door de man te betalen kinderbijdrage verzocht van € 750 per kind per maand.
3.3 Bij brief van [datum] 2008 heeft de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank bericht dat het door de rechtbank bij voorlopige voorzieningen verzochte onderzoek tot op heden niet is aangevangen in verband met wachttijden. De uitkomst van dit onderzoek is van belang in verband met de verzoeken tot de hoofdverblijfplaats, de omgang en de door de vrouw verzochte kinderbijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Derhalve zal de rechtbank de behandeling van de zaak met betrekking tot voornoemde verzoeken in afwachting van het onderzoek en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming aanhouden. Voorts zal de rechtbank het verzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming herhalen in het kader van de echtscheidingsprocedure.
In afwachting van voornoemd onderzoek ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding de voorlopige hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader en de omgangsregeling met de vrouw, zoals deze bij beschikking voorlopige voorzieningen is bepaald te wijzigen, zodat in die zin beslist zal worden.
partnerbijdrage
3.5 Onderstaand zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage vast te stellen beoordelen. De behoefte van de vrouw tot een bedrag van € 4.500 per maand is niet in geschil, in aanmerking genomen dat haar behoefte vermindert met het bedrag dat de vrouw als salaris geniet, op dit moment (€ 1.449 + € 750) € 2.200 bruto per maand, dat wil zeggen € 1.582 netto per maand. Haar aanvullende behoefte bedraagt derhalve op dit moment € 2.918 netto per maand. Onderstaand zal de rechtbank beoordelen in hoeverre de gevraagde bijdrage toewijsbaar is.
In geschil is het inkomen van de man. De vrouw stelt dat ten minste moet worden uitgegaan van het salaris dat de man zichzelf over 2007 heeft toegekend. Onder verwijzing naar de jaaropgaven over 2006 en 2007 en de jaarstukken van de vennootschappen voert zij aan dat de onderneming goed loopt en dat man altijd in staat is geweest om zichzelf een riant salaris toe te kennen. De vrouw was niet op de hoogte van het mogelijk naderende faillissement en legt een verband met de echtscheiding. De man betwist op zich niet de hoogte van het voorheen genoten salaris, maar stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Sinds eind vorig jaar heeft zijn bedrijf ook een vestiging in België geopend. Met deze vestiging is het niet gegaan zoals verwacht, zodat daar alleen maar op toegelegd moest worden. De ontwikkelingen en de verliezen zijn zo ernstig, dat hij genoodzaakt is om het faillissement van zijn bedrijf aan te vragen en een doorstart te maken met de Nederlandse activiteiten. Hij is daarover in gesprek met adviseurs en dergelijke. Hij zal in ieder geval niet meer in staat zijn om het inkomen te genereren dat hij tot nu toe verdiende, aldus de man.
Bij de beoordeling neemt de rechtbank onder meer de volgende stukken in aanmerking:
1. de balansen per 1 januari en 31 december 2005 van [naam bedrijf] B.V. geconsolideerd d.d. [datum] 2006
2. de balansen per 1 januari en 31 december 2006 van [naam bedrijf] B.V. geconsolideerd d.d. [datum] 2006
3. de winst&verliesrekening van [naam bedrijf] B.V. geconsolideerd van 2005 en 2006, d.d. [datum] 2006
4. de jaarstukken van 2005 van [naam bedrijf] B.V ([naam bedrijf] BV) en [naam holding] Holding B.V. ([naam holding]) d.d. 6 juni 2008
5. de jaarstukken van 2006 van [naam bedrijf] B.V. en [naam holding] d.d. 6 juni 2008
6. de jaarstukken van 2007 van [naam bedrijf] B.V. en [naam holding] d.d. 6 juni 2008
7. de jaaropgaaf van de man over 2006 waaruit blijkt van een salaris van € 79.155, inclusief bijdrage ZVW van € 1.951
8. de jaaropgaaf van de man over 2007 waaruit blijkt van een salaris van € 84.378, inclusief bijdrage ZVW van € 1.991.
Uit bovenstaande stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat de aandelen in het kapitaal van [naam bedrijf B.V.] worden gehouden door [naam holding] en dat de man 51% van de aandelen in het kapitaal van [naam holding] bezit en de vrouw 49% daarvan. De rechtbank gaat er verder vanuit dat “[naam bedrijf] geconsolideerd” de financiële gegevens van [naam bedrijf] BV en [naam holding] samen betreffen.
Nu de man als directeur grootaandeelhouder met een bezit van 51% van de aandelen de volledige zeggenschap heeft over [naam bedrijf BV] en [naam holding] BV, en derhalve kan beslissen over de vaststelling van zijn salaris, het doorvoeren van een (financiële) herstructurering en het al dan niet aanvragen van een faillissement, ligt het op de weg van de man om aannemelijk te maken dat voor ieder van deze handelingen een van de onderhavige procedure of het aandelenbezit van de vrouw onafhankelijke en objectieve noodzaak bestaat.
Alle gegevens in onderlinge samenhang bezien, waaronder de redelijk stabiele omzet, kosten en jaarlijkse toevoeging van de winst door [naam bedrijf BV] aan de reserves tot eind 2007, bieden geen steun voor de stelling dat het niet goed zou gaan met [naam bedrijf] en/of [naam holding}. Ook in 2007 is immers weer winst gereserveerd, waardoor de niet uitgekeerde winsten van [naam bedrijf B.V.] in ieder geval zijn opgelopen tot ruim € 300.000. Een verwijzing in de stukken naar de (verliesgevende) Belgische activiteiten dan wel enig inzicht in de omvang van de gestelde verliezen ontbreekt. De bovenstaande gegevens in aanmerking genomen is de door de vrouw betwiste stelling dat een faillissement onvermijdelijk zou zijn in verband met verliezen uit Belgische activiteiten onvoldoende onderbouwd. Uit de stukken is verder niet op te maken dat het door [naam bedrijf B.V.] aan de man betaalde salaris te hoog zou zijn dan wel zodanig hoog dat het de continuïteit van de onderneming negatief beïnvloedt.
Daar komt bij dat tussen de stukken genoemd onder 1. tot en met 3. (vrijwel) geen aansluiting is te maken met de stukken genoemd onder 4. tot en met 6. Zo wijkt bijvoorbeeld de in de balans per 31 december 2005 van [naam bedrijf B.V.] geconsolideerd van 14 november 2006 vermelde post RC aandeelhouders - welke post naar de rechtbank aanneemt ziet op de schuld van de man en vrouw bij de vennootschap - af van dezelfde post in de stukken van [naam bedrijf B.V.] van 6 juni 2008. Dit verschil is niet verklaard en kan naar het zich laat aanzien niet worden verklaard uit de omstandigheid dat het geconsolideerde cijfers betreft. De RC van [naam holding] BV is immers apart vermeld. Verder wijkt de inkoopwaarde van de omzet, bij overigens vrijwel gelijke cijfers, in de verlies & winstrekening 2005 van [datum] 2006 (€ 367.057) af van de inkoopwaarde van de omzet in de verlies & winstrekening 2005 van [datum] 2008 (332.057). Ook is het saldo van de winst 2006 verschillend, nl. € 59.868 respectievelijk € 13.540. Niet aannemelijk is dat dit verschil verband zou houden met de consolidatie, nu de winst en verliesrekening van [naam holding] in 2005 en 2006 slechts € 177 respectievelijk € 172 negatief bedroeg. Ter zitting heeft de man geen verklaring voor deze discrepanties gegeven.
Gelet op het voorgaande zijn de door de man in het geding gebrachte stukken onderling niet consistent. Zij geven daarom geen getrouw beeld van de stand van zaken bij [naam bedrijf B.V.] en [naam holding] BV en kunnen niet de conclusie dragen dat de man niet meer in staat zou zijn zichzelf als directeur grootaandeelhouder een salaris toe te kennen zoals dat tot heden is vastgesteld. De rechtbank zal dan ook bij de beoordeling van de draagkracht van de man uitgaan van zijn salaris van 2007, dat wil zeggen van € 84.378 op jaarbasis, inclusief een werkgeversbijdrage ZVW van € 1.991.
Voor het overige worden de volgende lasten in aanmerking genomen:
- de aftrekbare hypotheekrente van € 40.124 per jaar, een eigen woning forfait van € 3.729 en de forfaitaire eigenaarslasten van € 95;
- de premie zorgverzekering van € 107 per maand.
De woonlasten zijn aanzienlijk, het salaris van de man in aanmerking genomen. De vrouw heeft gesteld dat een korting moet worden toegepast in verband met een onredelijke hoge woonlast. Hoewel de rechtbank met de vrouw van mening is dat de woonlasten aan de hoge kant zijn, kan de man, gelet op de zorg die de man voor de kinderen heeft, daar niet op stel en sprong wijziging in aanbrengen. De rechtbank ziet op dit moment dan ook geen grond voor de toepassing van een korting wegens onredelijk hoge woonlast.
Verder neemt de rechtbank wel de niet-aftrekbare premie levensverzekering van € 400 per maand in aanmerking, nu de vrouw de stelling van de man dat dit dient als pensioen- en nabestaandenvoorziening niet afdoende gemotiveerd heeft weersproken.
Nu de kinderen bij de man verblijven, worden - naast de algemene heffingskortingen en de arbeidskorting - ook de met de kinderen samenhangende heffingskortingen in aanmerking genomen. De bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder wordt toegepast met het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 45.
Gelet op het voorgaande, de fiscale effecten en – voor zover mogelijk – rekening houdend met de over beide partijen te verdelen “jus”, moet de man in staat worden geacht de vrouw op dit moment en onder deze omstandigheden een partnerbijdrage te voldoen van € 200 per maand. Indien een faillissement van [naam bedrijf B.V.] wordt uitgesproken, waardoor de vrouw geen aanspraak meer kan maken op haar loon van € 2.200 per maand, maar mogelijk slechts een percentage daarvan, kan de man in staat worden geacht een partnerbijdrage te betalen van € 700 per maand.
De beslissing over het hoofdverblijf van de kinderen is van invloed is op de partnerbijdrage. Om deze reden zal de partnerbijdrage - in afwachting van de definitieve beslissing over het hoofdverblijf en de omgang - tijdelijk worden vastgesteld. De definitieve beslissing wordt aangehouden totdat wordt beslist over het hoofdverblijf van de kinderen en over een eventuele kinderbijdrage.
verdeling en verrekening
3.4 De rechtbank zal - conform het procesreglement scheidingsprocedure- de behandeling van het verzoek met betrekking tot de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen en de verrekening van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden afsplitsen van het verzoek tot echtscheiding en de zaak voor wat dit betreft
aanhouden tot na te noemen tijdstip.
4 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 1997 in de gemeente [plaats] met elkaar gehuwd.
6.2 Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [naam man]:
- [kind 1], geboren op [datum] 2001in de gemeente [plaats],
- [kind 2], geboren op [datum] in de gemeente [plaats],
voorlopig is bij de man.
6.3 Bepaalt dat de vrouw en voornoemde minderjarigen voorlopig gerechtigd zijn om in aanwezigheid van de ouders van de vrouw omgang met elkaar te hebben iedere zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur, waarbij de man de minderjarigen brengt en haalt. Deze regeling kan eventueel na verloop van tijd in onderling overleg tussen partijen worden uitgebreid.
6.4 Bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum dat deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een bijdrage in het levensonderhoud tijdelijk een bijdrage dient te betalen van € 200 per maand en met ingang van de datum waarop een eventueel faillissement van [naam B.V.] zal worden uitgesproken, op een bedrag van € 700 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
6.5 Verklaart deze beschikking tot zover, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad.
6.6 Houdt aan de behandeling van de verzoeken met betrekking tot de minderjarige kinderen van partijen en de definitieve partnerbijdrage tot [datum] 2009 PRO FORMA.
6.7 Houdt aan de behandeling van de zaak met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tot [datum] 2009 PRO FORMA.
Verzoekt partijen om de rechtbank uiterlijk één week voor die datum schriftelijk mee te delen of en in hoeverre zij overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Verzoekt elk der partijen, indien zij geen volledige overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en zij bovendien een beslissing van de rechtbank daaromtrent verlangen, de rechtbank uiterlijk één week voor de pro forma-datum de volgende bescheiden over te leggen:
- een exemplaar van de huwelijkse voorwaarden;
- een overzicht van eventueel te verrekenen bedragen, gestaafd met bewijzen;
- een voorstel tot afwikkeling.
Partijen kunnen uiterlijk één week voor de pro forma-datum eenmalig om uitstel voor indiening van de gevraagde bescheiden verzoeken. Dit verzoek wordt, indien de wederpartij bezwaar maakt, slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert. Indien de wederpartij instemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij de procedure daardoor onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 818, lid 2, Rv.
Indien op genoemde datum geen bericht is ontvangen of door beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) zijn overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, wordt er van uitgegaan dat partijen geen prijs stellen op verdere behandeling en zal de zaak op de stukken worden afgedaan.
Indien op genoemde datum één van beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) heeft overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, wordt er van uitgegaan dat deze partij geen prijs stelt op verdere behandeling en zal de zaak in beginsel op de stukken worden afgedaan.
6.8 Houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Roelvink-Verhoeff, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. A.E. Muller, griffier, op 16 september 2008.