
Jurisprudentie
BF7506
Datum uitspraak2005-05-30
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers74 HLAR 44-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers74 HLAR 44-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering om de over de jaren 1989, 1991 en 1993 tot en met 1995 krachtens de Landsverordening Ziekteverzekering en de Landsverordening Ongevallenverzekering opgelegde premieaanslagen te vernietigen. De vernietiging van definitieve premieaanslagen dient te worden aangemerkt als een nieuw feit dat de SVB aanleiding had moeten geven de voorlopige aanslagen opnieuw te beoordelen. Definitieve en voorlopige aanslagen zijn aparte, op zich zelf staande aanslagen; vernietiging van de definitieve, brengt niet met zich mee dat de voorlopige aanslagen eveneens vernietigd dienen te worden.
Uitspraak
74 HLAR 44-04.
Datum uitspraak: 30 mei 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
De naamloze vennootschap "Data Software Services (Uitzendbureau) N.V."
gevestigd op Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 14 oktober 2004 in het geding tussen:
appellante,
en
de Sociale Verzekeringsbank.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 4 augustus 2003 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) een verzoek van appellante om de over de jaren 1989, 1991 en 1993 tot en met 1995 krachtens de Landsverordening Ziekteverzekering (hierna: LvZV) en de Landsverordening Ongevallenverzekering (hierna: LvOV) opgelegde premieaanslagen te vernietigen, afgewezen.
Bij beschikking van 15 april 2004 heeft de SVB het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2004 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, ingekomen op 25 november 2004, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief, ingekomen op 1 maart 2005, is van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.A. Peterson, advocaat, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante klaagt dat het Gerecht de beschikking van 15 april 2004 ten onrechte niet aan een volledige toetsing heeft onderworpen. Zij klaagt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat de vernietiging van de definitieve aanslagen door de SVB een nieuw feit oplevert, op grond waarvan appellante alsnog de rechtmatigheid van de voorlopige aanslagen kon aanvechten.
2.1.1. Aan appellante zijn in de jaren 1989, 1991 en 1993 tot en met 1995 krachtens de LvZV en de LvOV voorlopige premieaanslagen opgelegd. Tegen deze besluiten is geen rechtsmiddel aangewend, zodat deze in rechte onaantastbaar zijn. Evenmin is een rechtsmiddel aangewend tegen de in juni 2001 opgelegde definitieve aanslagen over die jaren.
Indien het bestuursorgaan naar aanleiding van een verzoek om herziening van een in rechte onaantastbaar geworden besluit tot de conclusie komt dat er geen termen zijn om op de oorspronkelijke beslissing terug te komen, kan degene die de beroepsmogelijkheid onbenut heeft gelaten niet, langs de weg van het instellen van bezwaar en beroep tegen de beschikking die op het verzoek om heroverweging is genomen, bereiken dat de rechter de zaak beoordeelt, als was het beroep gericht tegen de oorspronkelijke beslissing. Anders zou aan het voorschrift dat de mogelijkheid tot het instellen van beroep bindt aan een termijn zijn kracht worden ontnomen, welk voorschrift is te beschouwen als van openbare orde.
Het door appellante ingestelde beroep kon dan ook, zoals het Gerecht terecht heeft overwogen, slechts de weg openen tot beantwoording van de vraag of na de eerder opgelegde voorlopige premieaanslagen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan de dag zijn getreden, die de SVB noopten, dan wel aanleiding hadden moeten geven tot heroverweging van die aanslagen.
De SVB heeft aanleiding gezien bij beschikking van 4 augustus 2003 de definitieve premieaanslagen over voormelde jaren te vernietigen, omdat deze niet binnen vijf kalenderjaren na afloop van het premiejaar zijn opgelegd. Anders dan het Gerecht heeft overwogen, dient de vernietiging van de definitieve premieaanslagen te worden aangemerkt als een nieuw feit dat de SVB aanleiding had moeten geven de voorlopige aanslagen naar aanleiding van het verzoek in dit licht opnieuw te beoordelen. Het betoog van appellante slaagt in zoverre.
2.2. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is en de uitspraak van het Gerecht moet worden vernietigd.
2.3. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, beoordeelt het Hof de bestreden beschikking van 15 april 2004 aan de hand van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
2.4. Appellante heeft aangevoerd dat, nu de definitieve premieaanslagen over voormelde jaren wegens overschrijding van de aanslagtermijn achteraf door de SVB zijn vernietigd, ook de voorlopige premieaanslagen over die jaren voor vernietiging door de SVB in aanmerking komen.
2.4.1. De SVB heeft zich in de bestreden beschikking terecht op het standpunt gesteld dat de definitieve en de voorlopige premieaanslagen als aparte, op zichzelf staande, aanslagen dienen te worden gezien en dat de vernietiging van de definitieve aanslagen over voormelde premiejaren wegens termijnoverschrijding niet zonder meer meebrengt dat ook de opgelegde voorlopige aanslagen over die jaren moeten worden vernietigd. Daarbij heeft zij terecht mede in aanmerking genomen dat de aanslagtermijn ertoe strekt premieplichtigen zekerheid te bieden dat zij niet na geruime tijd worden overvallen met betalingsverplichtingen en dat premieplichtigen die waarborg niet behoeven voor betalingsverplichtingen, waaraan is voldaan, althans die hun tijdig kenbaar zijn gemaakt door middel van een voorlopige aanslag. Voorts heeft zij hierbij terecht in aanmerking genomen dat de voorlopige aanslagen niet hoger zijn dan de totaal verschuldigde premie over voormelde jaren.
Het bij het Gerecht tegen de beschikking van 15 april 2004 ingestelde beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 14 oktober 2004 in zaak LAR 2004/116;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank van 15 april 2004 ongegrond;
IV. verstaat dat de griffier aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAF. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, griffier.
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2005.
Verzonden: