
Jurisprudentie
BF7495
Datum uitspraak2008-09-16
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers95857 / KG ZA 08-206
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers95857 / KG ZA 08-206
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geldvordering in kort geding, consequenties blijven voor voor vennootschappelijke kerstbomen die inconsequent factureren aan klanten.
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 95857 / KG ZA 08-206
datum vonnis: 16 september 2008 (gww)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VenturiX Nederland B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Mijdrecht,
2. de vennootschap naar Belgisch recht
VenturiX Belgium sprl,
gevestigd en kantoorhoudende te Complain au Pont, België,
eiseressen,
verder te noemen in vrouwelijk enkelvoud Venturix,
advocaat: mr. B.J.C. Pleiter,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Buffel Outdoor B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
gedaagde,
verder te noemen Buffel,
advocaat: mr. R. Kroon.
Het procesverloop
Venturix heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 12 september 2008. Ter zitting zijn verschenen:
X namens Venturix, vergezeld door mr. Pleiter en Y namens Buffel, vergezeld door mr. Hoekstra, advocaat te Alkmaar. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
De feiten
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
Venturix drijft – via een aantal aan elkaar gelieerde vennootschappen – een onderneming
die zich bezighoudt met het organiseren van zogenaamde ‘outdooractiviteiten’.
Buffel drijft een gelijksoortige onderneming.
Partijen hebben tot eind 2007 een samenwerkingsverband gehad waarbij Buffel de handelsnaam Venturix-Oost voerde.
De outdooractiviteiten vonden c.q. vinden plaats in de Belgische Ardennen.
VenturiX Nederland B.V. en Buffel voeren bij deze rechtbank reeds een bodemprocedure, welke intern bij de rechtbank bekend is onder zaaknummer 92296 HA ZA / 262-08.
De vordering van Venturix en haar onderbouwing daarvan
2. Bij dagvaarding vordert Venturix veroordeling van Buffel tot betaling aan Venturix Nederland B.V. van € 30.966,17 en veroordeling van Buffel tot betaling aan Venturix Belgium sprl tot betaling van € 50.313,25, één en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de diverse vervaldata van onderliggende facturen, met bepaling dat hetgeen door Buffel betaald zal worden geldt als voorschot op de uiteindelijke afrekening en met veroordeling van Buffel in de kosten van deze procedure.
2.1 Venturix stelt daartoe – kort zakelijk weergegeven – dat zij, althans aan haar gelieerde vennootschappen tijdens de samenwerking tussen partijen facturen aan Buffel heeft verzonden, welke Buffel onbetaald heeft gelaten. De betaling van deze facturen staat volgens Venturix los van het geschil tussen partijen over de eindafrekening in het kader van de verbreking van de samenwerking tussen partijen. De facto heeft Venturix de facturen waarvan zij thans betaling vordert voorgeschoten en zij heeft thans geen ruimte of mogelijkheden meer om de openstaande posten nog lang voor te kunnen financieren of te overbruggen. Daarin is ook het spoedeisend belang van Venturix gelegen. Uit de producties 12a tot en met g bij de dagvaarding valt volgens Venturix de erkenning van de verschuldigdheid van de diverse factuurbedragen af te leiden, zodat de vorderingen voor toewijzing gereed liggen. Van Venturix hoeft niet te worden gevergd dat zij het oordeel van de rechtbank in de thans aanhangige bodemprocedure afwacht.
Het verweer van Buffel en haar vordering in (voorwaardelijke) reconventie
3. Buffel betwist de vorderingen van Venturix en stelt daartoe dat zij vrijwel uitsluitend zaken heeft gedaan met de vennootschap Venturix Midden B.V. Venturix Nederland B.V., laat staan Venturix Belgium sprl is niet gerechtigd tot enige claim op Buffel. Dit verweer wordt trouwens ook in de bodemprocedure gevoerd. Bovendien is Venturix Belgium sprl geen partij in de bodemprocedure, maar vordert zij toevalligerwijs in het bestek van deze procedure betaling van facturen die Venturix Nederland B.V. in de bodemprocedure vordert.
Buffel stelt het vorenstaande mede in het licht van de criteria voor de beoordeling van een geldvordering in kort geding, zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld. De vorderingen zijn in de eerste plaats niet aannemelijk (niet alleen wegens voornoemde omstandigheid dat de verkeerde vennootschap dagvaardt, maar ook op grond van een inhoudelijke betwisting van de verschuldigdheid van de diverse facturen), in de tweede plaats ontbreekt een spoedeisend belang aan de zijde van Venturix (hieraan dienen immers zwaardere eisen te worden gesteld; in casu is meer dan een jaar verstreken na opmaken van de facturen, valt er op korte termijn in de bodemprocedure een comparitie van partijen te verwachten waarbij wellicht duidelijk zal worden hoe de rechter voorlopig tegen de zaak aankijkt en bovendien ontbreken stukken over de beweerdelijk slechte financiële positie van Venturix). Tenslotte is een restitutierisico aanwezig, gelet op de stelling van Venturix dat zij in financieel zwaar weer verkeert. Het is nog maar de vraag of Venturix tot terugbetaling in staat is wanneer toewijzing van haar vorderingen in kort geding gevolgd wordt door een afwijzing van die vorderingen in de bodemprocedure. Buffel stelt dan ook dat de vordering van Venturix dienen te worden afgewezen.
De overwegingen van de voorzieningenrechter
4. In een lange reeks van arresten sinds 1982 (HR 22 januari 1982, NJ 1982, 505; HR 29 maart 1985, NJ 1986, 84; HR 19 februari 1993, NJ 1995, 704; HR 14 april 2000, NJ 2000, 489; HR 14 juni 2006, NJ 2002, 395; HR 15 juni 2007, NJ 2008, 153.) heeft de Hoge Raad uiteengezet welke criteria dienen te worden gehanteerd bij de vraag of plaats is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Deze criteria gelden thans – in weerwil van hetgeen Venturix hierover stelt – onverkort en dienen ook in het onderhavige geval te worden toegepast.
De voorzieningenrechter zal, aldus de Hoge Raad, niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van eiser voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico betrokken zal moeten worden.
4.1 Een spoedeisend belang acht de voorzieningenrechter aanwezig. Dat vloeit reeds voort uit de stelling van Venturix dat zij geen ruimte heeft om de openstaande posten nog langer voor te kunnen financieren of te overbruggen. Het verweer van Buffel hieromtrent slaagt niet. Dat de facturen meer dan een jaar oud zijn, doet niet ter zake. Een beoordeling van de vraag of eiser een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening in kort geding geschiedt immers ex nunc. Dat in de bodemprocedure voorts binnenkort een voorlopig oordeel van de rechtbank valt te verwachten is evenmin reden om anders te oordelen. Niet alleen is de uitkomst van dat oordeel (zo het al gegeven wordt) voorshands ongewis, het zegt niets ook over de vraag of spoedige toewijzing van de vordering in de bodemprocedure in de rede ligt.
Het ontbreken van bewijsstukken over de financieel slechte positie van Venturix is tenslotte ook geen reden om te oordelen dat een spoedeisend belang niet aannemelijk is gemaakt. De enkele stelling dat deze facturen in deze orde van grootte ter zake van beweerdelijk voorgeschoten kosten niet voldaan zijn, is voldoende.
4.2 Desalniettemin dient de vordering van Venturix te stranden op de vraag of deze vorderingen voldoende aannemelijk zijn om voor toewijzing in kort geding gereed te liggen.
In de eerste plaats is volstrekt onduidelijk welke van de vele vennootschappen uit de kerstboom van Venturix Holding B.V. iets te vorderen heeft van Buffel. De ene keer is het Venturix Midden B.V., dan weer Venturix Nederland B.V. (waarbij de factuur dient te worden voldaan door overboeking op een rekening van Venturix Midden B.V.) en voorts van Venturix Belgium sprl. Vreemd is daarbij nog dat Venturix Belgium sprl. in deze procedure betaling vordert van exact dezelfde facturen als Venturix Nederland B.V. in de bodemprocedure.
Wanneer een eiser op een dergelijk ondoorzichtelijke wijze zijn onderneming heeft opgetuigd met allerlei aan elkaar gelieerde vennootschappen en vervolgens kennelijk zelf niet consequent is met de facturering aan wederpartijen en de inkleding van haar rechtsvorderingen, dient de consequentie hiervan voor rekening van die eiser te blijven. Fiscale aspecten en de voordelen van kostenallocaties ten spijt: Buffel heeft daar in het bestek van deze procedure terecht geen boodschap aan en dergelijk optreden in het maatschappelijk verkeer kan niet leiden tot de conclusie dat de vorderingen voldoende aannemelijk zijn, in die zin dat boven redelijke twijfel is verheven dat de rechter in een bodemprocedure tot toewijzing van de vordering zal komen. De stelling van Venturix dat Venturix Midden B.V. desnoods haar vorderingen op Buffel heeft gecedeerd of nog zal cederen aan Venturix Nederland B.V. en/of Venturix Belgium sprl., beschouwt de voorzieningenrechter slechts als een moedige poging om het tij te keren. Voor cessie van vorderingen is niet alleen een mededeling aan de derde noodzakelijk is (daaraan is wel voldaan, zij het op een wat laat moment, namelijk ter terechtzitting), maar eerst en vooral een akte van cessie. Gesteld noch gebleken is dat Venturix een dergelijke akte voorhanden heeft.
Voorts is ook nog van belang dat partijen twisten over de vraag of er over en weer nog iets te verrekenen valt in het kader van de eindafrekening als gevolg van de verbreking van de samenwerking tussen partijen. Venturix stelt dat de betaling van haar facturen volledig los staat van de eindafrekening tussen partijen, maar dat is een stelling waarvan op voorhand niet kan worden gezegd dat zij naar alle waarschijnlijkheid ook in de bodemprocedure zal slagen.
Voorts heeft Buffel de vorderingen van Venturix niet ondubbelzinnig erkend, in weerwil van hetgeen Venturix in de e-mailberichten leest. Buffel heeft, zo al een vordering wordt erkend, gemeld dat die vordering moet worden meegenomen in de verrekening. Het feit dat iemand een individuele vordering erkent, wil niet zeggen dat hij daarmee erkent dat zijn wederpartij per saldo iets heeft te vorderen. Dus zelfs een individuele erkenning van een vordering in omstandigheden als deze, is onvoldoende om toewijzing in kort geding te rechtvaardigen.
4.3 De slotsom luidt dan ook dat de vorderingen van Venturix worden afgewezen. Het mogelijke restitutierisico behoeft daarom geen nadere bespreking. Venturix zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. wijst de vorderingen van Venturix af.
II. Veroordeelt Venturix in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Buffel begroot op € 254,00 aan verschotten en € 816,00 aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart onderdeel II. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2008, in tegenwoordigheid van mr. G.W. Weenink, griffier.