Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7489

Datum uitspraak2005-05-30
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers68 HLAR 38/04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet. Kennelijke niet-ontvankelijkverklaring terecht.


Uitspraak

68 HLAR 38/04 Datum uitspraak: 30 mei 2005 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend op [woonplaats], appellante, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 1 oktober 2004 in het geding tussen: appellante en de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao. 1. Procesverloop Bij uitspraak van 25 juni 2004 in zaaknr. LAR 2004/132 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het beroep van appellante van 18 juni 2004 tegen na te melden beschikking na vereenvoudigde behandeling kennelijk niet ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 juli 2004, ingekomen op dezelfde dag, verzet gedaan. Bij uitspraak van 1 oktober 2004 in zaaknr. LAR 136/2004 heeft het Gerecht het aldus gedane verzet ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 november 2004, ingekomen op 10 november 2004, hoger beroep ingesteld bij het Hof. Bij brief van 22 maart 2005 heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de Gezaghebber) van antwoord gediend. Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W.E. Fortin, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. J.G. Ricardo en mr. E.R. Cheri, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De uitspraak van 25 juni 2004 heeft betrekking op het beroep van appellante, gericht tegen de beschikking van 10 mei 2004, waarbij de Gezaghebber een verzoek om verlening van een verblijfsvergunning aan een aantal vreemdelingen heeft afgewezen. Het Gerecht heeft het beroep kennelijk niet ontvankelijk verklaard, omdat appellante door die afwijzing niet rechtstreeks in haar belang is getroffen. 2.2. Appellante betoogt dat het Gerecht aldus heeft miskend dat het beroepschrift door haar namens de betrokken vreemdelingen is ingediend. 2.2.1. Dit betoog faalt. Uit het beroepschrift kan niet worden afgeleid dat appellante het beroep heeft ingesteld als gemachtigde van de vreemdelingen, op wie het verzoek om toelating betrekking heeft. Dat appellante, naar zij stelt, het koffiehuis c.q. de nachtclub "Lapis Lazuli Place" exploiteert, de vreemdelingen voor haar zouden gaan werken, zij het verzoek in die hoedanigheid heeft ingediend en haar de beschikking van 10 mei 2004 toegezonden is, maakt dat niet anders. 2.3. Appellante betoogt voorts dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat zij door de beschikking van 10 mei 2004 niet rechtstreeks in haar belang is getroffen. 2.3.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), voorzover thans van belang, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht. 2.3.2. Het door appellante ingestelde beroep heeft betrekking op de afwijzing van een verzoek om verlening van een verblijfsvergunning aan anderen. Bij de beschikking om een verblijfsvergunning te weigeren is slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken. Het Gerecht heeft appellante dan ook terecht niet aangemerkt als belanghebbende, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Lar, bij de afwijzing van het verzoek. Dat voor appellante als aspirant werkgeefster, zoals zij stelt, uit de afwijzing nadelige gevolgen voortvloeien, maakt niet dat zij rechtstreeks door die afwijzing in haar belang wordt getroffen in evenbedoelde zin. 2.4. De conclusie is dat het Gerecht terecht tot het oordeel is gekomen dat het beroep van appellante, gericht tegen de beschikking van 10 mei 2004, in de uitspraak van 25 juni 2004 kennelijk niet ontvankelijk kon worden verklaard en dat het tegen die uitspraak door appellante gedane verzet ongegrond is. Hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. M.R. Wijnholt en mr. R.W.L. Loeb, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, griffier. Voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2005. Verzonden: