
Jurisprudentie
BF7470
Datum uitspraak2005-05-30
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers64 HLAR 33/04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers64 HLAR 33/04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering vttv voor verblijf bij partner. Voldoende middelen van bestaan. Normbedrag.
Uitspraak
64 HLAR 33/04
Datum uitspraak: 30 mei 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellante sub 2], wonend in [woonplaats],
2. [appellant sub 1], wonend op [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 17 augustus 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao, namens de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 17 februari 2004, Kb 390/04, heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de Gezaghebber) een aanvraag van appellante sub 1 om haar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, afgewezen.
Op 14 februari 2004, nr. 6001042543/2, aan de gemachtigde van appellanten uitgereikt op 20 juli 2004, heeft de Gezaghebber de afwijzing herhaald.
Bij uitspraak van 17 augustus 2004 heeft het Gerecht het door appellante sub 1 ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van 14 februari 2004 niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard en het door appellant sub 2 tegen de beslissingen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij het Hof ingekomen op 27 september 2004, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 11 maart 2005 heeft de Gezaghebber van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2005, waar appellant sub 2, bijgestaan door mr. W.E. Fortin, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. J.G. Ricardo, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt het Hof het volgende.
2.1.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) wordt onder een beschikking verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Lar kunnen natuurlijke personen en rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
2.1.2. De beslissing van 14 februari 2004 behelst een herhaling van de afwijzing van 17 februari 2004. Aangezien zij aldus geen rechtsgevolgen in het leven roept, is zij geen beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar, waartegen krachtens artikel 7, eerste lid, van deze wet beroep openstaat.
Het Gerecht heeft het beroep van appellanten tegen die beslissing terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Appellant sub 2 klaagt dat het Gerecht, door zijn beroep tegen de beschikking van 17 februari 2004 niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij als echtgenoot van de aanvrager door de afwijzing rechtsreeks in zijn belang wordt getroffen.
2.2.1. Het door appellant sub 2 bij het Gerecht ingestelde beroep heeft geen betrekking op een weigering hem een vergunning te verlenen. Bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen of te weigeren, is slechts het belang van de aanvragende vreemdeling rechtstreeks betrokken. Nu de beschikking van 17 februari 2004 er niet toe strekt hem een verblijfsvergunning te weigeren, heeft het Gerecht hem terecht niet aangemerkt als belanghebbende, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Lar, bij de afwijzing van de aanvraag.
2.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting Nederlandse Antillen (hierna: de LTU) kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de Minister van Justitie worden geweigerd
a) met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen, of b) indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating verzocht wordt over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
2.4. Volgens het door de Gezaghebber met betrekking tot het verlenen van vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel verblijf bij echtgenoot of partner gevoerde beleid, dient degene die toelating voor zijn echtgenoot of partner aanvraagt, duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan te beschikken om de toelating mogelijk te maken. De norm die hiervoor volgens dat beleid wordt gehanteerd is Naf 3000,- bruto per maand.
2.5. Aan de beschikking van 17 februari 2004 heeft de Gezaghebber strijd met de openbare orde en/of het algemeen belang, waaronder economische belangen mede worden begrepen, ten grondslag gelegd, alsmede – onder verwijzing naar het terzake gevoerde beleid – dat betrokkene niet kan aantonen over voldoende middelen van bestaan te beschikken.
2.6. Appellante sub 1 klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat niet de Gezaghebber het normbedrag kan vaststellen, maar slechts de Staten van de Nederlandse Antillen.
Deze klacht faalt. De Gezaghebber kan, onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie, invulling geven aan het vereiste van voldoende middelen van bestaan door vaststelling van een normbedrag.
2.7. Appellante sub 1 klaagt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat haar echtgenoot, appellant sub 2, anders dan de Gezaghebber heeft aangenomen, wel over voldoende middelen van bestaan beschikt om in haar onderhoud te kunnen voorzien.
2.7.1. Ook dat betoog faalt. Het Gerecht heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de Gezaghebber de beschikking op deze grondslag heeft kunnen doen berusten. Het Gerecht heeft daartoe overwogen dat de bij het beroepschrift gevoegde verklaring dat appellant sub 2 maandelijks tussen Naf. 4000,- en 5000,- verdient, niet door enig document van een officiële instantie wordt ondersteund of geloofwaardig gemaakt, hetgeen door appellante sub 1 niet is betwist.
2.8. Appellante sub 1 stelt dat de Gezaghebber in een vergelijkbaar geval, in afwijking van het gevoerde beleid, vergunning tot tijdelijk verblijf heeft verleend en betoogt dat dit beleid haar om deze reden niet mag worden tegengeworpen. Zij heeft in dit verband verwezen naar verlening van een verblijfsvergunning aan zekere [vreemdeling]. Het Hof overweegt dienaangaande dat het door appellante sub 1 genoemde geval niet vergelijkbaar is met dat van haar, nu aan [de vreemdeling] geen vergunning voor verblijf bij partner is verleend. Het betrof de aan een aantal voorwaarden verbonden intrekking van de beschikking tot haar verwijdering, waarbij haar, om aan deze voorwaarden te kunnen voldoen, een verblijfsvergunning voor de duur van drie maanden was verleend.
2.9. Appellante sub 1 klaagt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat zij aan artikel 8 van het EVRM aanspraak op verlening van de gevraagde vergunning ontleent, aangezien haar echtgenoot hier te lande verblijft en sprake is van rechtsgeldig op Curaçao ontstaan gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Haar aanvraag is ook om die reden ten onrechte afgewezen, aldus deze appellante.
2.9.1. De klacht faalt evenzeer. Aangezien de geldigheid van de eerder aan appellante sub 1 verleende vergunning tot tijdelijk verblijf op 8 mei 2003 was verlopen en haar aanvraag van 20 juni 2003 dateert, zodat van een aanvraag voor eerste toelating in plaats van voor voortgezet verblijf dient te worden uitgegaan, wordt aan appellante sub 1 geen verblijfstitel ontnomen die haar tot het gezinsleven hier te lande in staat stelde, zodat van een inmenging in de zin van artikel 8 EVRM door de afwijzing geen sprake is. Zodanig bijzondere feiten en omstandigheden, dat uit het recht op respect voor familie- of gezinsleven een positieve verplichting voortvloeit om ten behoeve van appellante sub 1 niettemin een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, heeft de Gezaghebber voorts niet aannemelijk hoeven achten. Daarbij is van belang dat is gesteld, noch gebleken dat voor appellanten objectieve belemmeringen bestaan het gezinsleven in het land van herkomst van appellante sub 1, [land], uit te oefenen.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, griffier.
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2005.
Verzonden: