
Jurisprudentie
BF7451
Datum uitspraak2008-08-26
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.000.465
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.000.465
Statusgepubliceerd
Indicatie
In het onderhavige geval bevatte het dictum van het beroepen vonnis naast (1) een leveringsverplichting, (2) de hoofdelijke veroordeling tot betaling van een boete van € 20.000,-- en (3) de afwijzing van de reconventionele vorderingen van [appellanten], bestaande uit (3a) een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is vernietigd, (3b) een verklaring voor recht dat [appellanten] geen dwangsommen hebben verbeurd op grond van het tussen partijen gewezen kort geding vonnis van 25 oktober 2002 (waarin [appellanten] waren veroordeeld tot levering) en (3c) een vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat omdat [geïntimeerden] door te handelen zoals zij hebben gedaan onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellanten] Bij memorie van grieven hebben [appellanten] hun vordering vermeerderd met – kort gezegd - (4) teruglevering van het appartement.
De uit te spreken niet ontvankelijkheid van [appellanten] in hun hoger beroep tegen de door de rechtbank opgelegde verplichting tot levering van het appartement in kwestie, betekent dat het vonnis op dit punt onaantastbaar is geworden. Hiermee is eveneens gegeven dat [appellanten] niet ontvangen kunnen worden in de als (3a) omschreven vordering, nu de koopovereenkomst tussen [geïntimeerden] en [appellanten] de titel vormt van de levering, welke titel gezien het vigerende causale stelsel niet los van de rechtsgeldig gebleven levering kan worden vernietigd.
In het kielzog hiervan dienen [appellanten] eveneens niet ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep tegen de hierboven als (2) en (3c) aangeduide oordelen. Nu rechtens vaststaat dat de levering rechtsgeldig is, en de titel derhalve eveneens geacht wordt steeds rechtsgeldig te zijn gebleven, kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld door met [appellanten] een – immers rechtsgeldige - koopovereenkomst te sluiten (3c).
Uitspraak
zaaknr. HD 103.000.465/01 (voorheen C0301352/RO)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht
tweede kamer, 9 september 2008,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [plaats 1], [land], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over
1. [persoon 1],
2. [persoon 2],
beiden wonende te [plaats 1], [land],
appellanten,
advocaat: mr. R.J.H. van den Dungen,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE SUB 1],
[GEÏNTIMEERDE SUB 2]
beiden wonende te [plaats 2], [land],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
als vervolg op het tussenarrest door dit hof gewezen op 11 maart 2008 tussen [appellanten] en [geïntimeerden].
22. Het tussenarrest van 11 maart 2008
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rolzitting van 8 april 2008 verwezen en iedere verdere beslissing aangehouden.
23. Het verdere verloop van de procedure
[geïntimeerden] hebben een akte genomen, waarna [appellanten] een akte na interlocutoir hebben genomen, waarop door [geïntimeerden] bij antwoordakte is gereageerd.
Beide partijen hebben vervolgens wederom de stukken overgelegd ter verkrijging van arrest.
24. De verdere beoordeling
24.1.1. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 11 maart 2008 partijen voorgehouden dat uit het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2007 (LJN AZ7611) voortvloeit dat het hof ambtshalve had te onderzoeken of de in art. 3:301 lid 1 jo lid 2 BW bedoelde inschrijving heeft plaatsgehad, en dat het hof van een dergelijke inschrijving niet is gebleken. Het hof verzocht partijen zich hierover uit te laten.
24.1.2. Het hof heeft in zijn tussenarrest voorts gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2007 (LJN AZ7615) waarin is geoordeeld dat wanneer geen inschrijving in het register heeft plaatsgevonden, doch er geen sprake is van een onlosmakelijk verband tussen de in het dictum van het beroepen vonnis opgenomen veroordeling tot levering en de andere in het dictum opgenomen oordelen, ten aanzien van die andere oordelen geen niet-ontvankelijkheid geldt. Het hof verzocht partijen zich hierover eveneens uit te laten.
24.2. In hun akte hebben [appellanten] aangegeven dat zij het hoger beroep inderdaad niet hebben ingeschreven in de registers als bedoeld in art. 433 Rv. Dit betekent dat zij, voor wat betreft het hoger beroep tegen de veroordeling in conventie tot levering van het appartement (met de daarbij behorende bepaling op grond van art. 3:300 lid 2 BW) niet ontvankelijk zullen worden verklaard.
24.3.1. In het onderhavige geval bevatte het dictum van het beroepen vonnis naast (1) een leveringsverplichting, (2) de hoofdelijke veroordeling tot betaling van een boete van € 20.000,-- en (3) de afwijzing van de reconventionele vorderingen van [appellanten], bestaande uit (3a) een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is vernietigd, (3b) een verklaring voor recht dat [appellanten] geen dwangsommen hebben verbeurd op grond van het tussen partijen gewezen kort geding vonnis van 25 oktober 2002 (waarin [appellanten] waren veroordeeld tot levering) en (3c) een vordering tot schadevergoeding nader op te maken bij staat omdat [geïntimeerden] door te handelen zoals zij hebben gedaan onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellanten] Bij memorie van grieven hebben [appellanten] hun vordering vermeerderd met – kort gezegd - (4) teruglevering van het appartement.
24.3.2. De uit te spreken niet ontvankelijkheid van [appellanten] in hun hoger beroep tegen de door de rechtbank opgelegde verplichting tot levering van het appartement in kwestie, betekent dat het vonnis op dit punt onaantastbaar is geworden. Hiermee is eveneens gegeven dat [appellanten] niet ontvangen kunnen worden in de als (3a) omschreven vordering, nu de koopovereenkomst tussen [geïntimeerden] en [appellanten] de titel vormt van de levering, welke titel gezien het vigerende causale stelsel niet los van de rechtsgeldig gebleven levering kan worden vernietigd.
24.3.3. In het kielzog hiervan dienen [appellanten] eveneens niet ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep tegen de hierboven als (2) en (3c) aangeduide oordelen. Nu rechtens vaststaat dat de levering rechtsgeldig is, en de titel derhalve eveneens geacht wordt steeds rechtsgeldig te zijn gebleven, kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld door met [appellanten] een – immers rechtsgeldige - koopovereenkomst te sluiten (3c).
Het boetebeding (2) dient naar het oordeel van het hof te worden beschouwd als een sequeel van de leveringsverplichting, in die zin, dat deze boete juist verschuldigd is omdat [appellanten] niet aan de leveringsverplichting hadden voldaan. Weliswaar kan over een boetebeding apart worden geprocedeerd (los van een procedure over de levering), maar in de onderhavige procedure hebben [appellanten] het boetebeding nimmer als een zelfstandige, los van de rest van de koopovereenkomst staande entiteit beschouwd, en ook geen zelfstandige vernietiging van het boetebeding gevorderd. Een dergelijke zelfstandige benadering van het boetebeding valt ook op geen enkele wijze in hun stellingen te lezen. Het hof verwijst hierbij onder meer naar grief 5, waarin geklaagd wordt over het op het boetebeding betrekking hebbende oordeel van de rechtbank in r.o. 7.14. In hun toelichting vermelden [appellanten] slechts dat de boete niet verschuldigd zou zijn, omdat een deel van de opschorting van het transport toe te rekenen was aan [geïntimeerden], althans de notaris. Derhalve dient te worden geoordeeld dat het onderhavige boetebeding onlosmakelijk verbonden is met de in het dictum opgenomen veroordeling tot levering.
24.3.4. Bij akte na interlocutoir hebben [appellanten] hun vordering (4) ingetrokken, zodat het hof hieromtrent niet meer behoeft te oordelen.
24.4. Ten aanzien van de vordering tot verklaring voor recht dat de in kort geding opgelegde dwangsommen niet zijn verbeurd (3b) heeft eveneens te gelden dat [appellanten] hierin niet kunnen worden ontvangen. Nog daargelaten dat de gestelde vernietiging van de overeenkomst gelet op het bovenstaande geen rechtsgevolgen heeft, behoort deze kwestie niet in de onderhavige procedure thuis. Tegen het kort geding vonnis van 25 oktober 2002 hebben [appellanten] geen hoger beroep ingesteld. Hiermee is de door de voorzieningenrechter in dat kort geding vonnis gegeven voorziening – de verplichting tot levering van het appartement, versterkt met een veroordeling tot het betalen van dwangsommen bij nalatigheid aan de leveringsverplichting te voldoen - in kracht van gewijsde gegaan.
24.5. [appellanten] zullen derhalve niet ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep, met veroordeling in de kosten daarvan en in het door [geïntimeerden] betaalde deel van het voorschot van de kosten van de deskundigen Koerselman en Debije.
25. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellanten] niet ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep tegen tussen hen en [geïntimeerden] uitgesproken vonnissen van de rechtbank Roermond van 2 april 2003 en 30 juli 2003;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 520,-- aan verschotten, € 2.400,-- ter zake door [geïntimeerden] ten behoeve van de deskundigenberichten betaalde bedrag en € 2.862,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door de mrs. Begheyn, Hendriks-Jansen en Fikkers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 september 2008.