Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7440

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers218360/ HA ZA 06-2108
Statusgepubliceerd


Indicatie

Burengeschil, erfgrens, hinder.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT 218360 / HA ZA 06-21088 oktober 2008 Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 218360 / HA ZA 06-2108 Vonnis van 8 oktober 2008 in de zaak van 1. [eiser sub 1], wonende te [woonplaats], 2. [eiser sub 2], wonende te [woonplaats], eisers, advocaat mr. S. van Steenwijk, tegen 1. [gedaagde sub 1], wonende te [woonplaats], 2. [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats], gedaagden, advocaat mr. M.G.H. Dukes. Partijen zullen hierna [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: • het tussenvonnis van 13 december 2006; • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 15 maart 2007 waarbij de zaak op verzoek van partijen naar een mediator is verwezen; • de brief van 2 april 2008 van mr. van Steenwijk waarin deze verzoekt de zaak weer op de rol te plaatsen. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Partijen zijn buren van elkaar. Zij wonen in een twee-onder-eenkapwoning op respectievelijk nummer 6 en 8 aan de [adres]. Zowel de voor- als de achtertuinen van de percelen grenzen aan elkaar. 2.2. In opdracht van [eiser c.s.] heeft op 4 en 6 juli 2005 een meting door het Kadaster plaatsgevonden teneinde de kadastrale grenzen tussen beide percelen te bepalen. Op 28 juli en 4 augustus 2005 heeft het Kadaster op verzoek van [gedaagde c.s.] een nieuwe meting verricht, waarbij de kadastrale kaart zoals die op 4 en 6 juli 2005 was vastgesteld, is aangepast. 2.3. In de voortuin van het perceel van [gedaagde c.s.] bevinden zich een naaldboom en een coniferenhaag, aan de kant waar zijn voortuin grenst aan die van [eiser c.s.] 2.4. In de achtertuin van [eiser c.s.] bevindt zich een aanbouw waarvan één van de muren is geplaatst naast de oorspronkelijke scheidsmuur tussen zijn woning en die van [gedaagde c.s.] Tussen deze muren is een ventilatieruimte van ongeveer 10 centimeter aangehouden. Tegen zijn kant van de oorspronkelijke scheidsmuur heeft [gedaagde c.s.] een raster geplaatst waartegen klimplanten groeien. 3. Het geschil 3.1. [eiser c.s.] vordert - na vermeerdering van eis - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: 1. [gedaagde c.s.] zal veroordelen binnen veertien dagen na het vonnis de coniferen die aan de voorzijde van de woningen van partijen tegen de erfgrens zijn geplant terug te snoeien en gesnoeid te houden tot een hoogte van twee meter, op straffe van een dwangsom van EUR 500,00 per dag dat [gedaagde c.s.] hieraan niet voldoet; 2. [gedaagde c.s.] zal veroordelen binnen veertien dagen na het vonnis de beplanting die aan de voormalige scheidsmuur aan de achterzijde van de woningen is geplaatst te snoeien tot ruim onder de bovenkant van de muur en zo gesnoeid te houden, op straffe van een dwangsom van EUR 500,00 per dag dat [gedaagde c.s.] hieraan niet voldoet; 3. voor recht zal verklaren dat de kadastrale grens zoals deze is vastgesteld in het relaas van bevindingen d.d. 28 juli 2005 van het Kadaster de daadwerkelijke grens tussen de percelen van partijen is; 4. [gedaagde c.s.] zal veroordelen binnen veertien dagen na het vonnis over te gaan tot verwijdering van al zijn eigendommen op het gedeelte van het perceel van [eiser c.s.] dat [gedaagde c.s.] thans in gebruik heeft, op straffe van een dwangsom van EUR 500,00 per dag dat [gedaagde c.s.] hieraan niet voldoet; 5. [gedaagde c.s.] zal veroordelen tot voldoening van de kosten van het kadastrale onderzoek ten bedrage van EUR 377,00; 6. [gedaagde c.s.] zal veroordelen om de kadastrale erfgrens aan de voorzijde van de woningen van partijen te respecteren en het hekje dat als erfafscheiding dient en in februari 2003 door hem is geplaatst binnen veertien dagen na het vonnis zodanig te verplaatsen dat het niet meer op het perceel van [eiser c.s.] staat; 7. [gedaagde c.s.] zal veroordelen de naaldboom die in de voortuin binnen de wettelijk bepaalde grens van twee meter van de erfgrens staat binnen veertien dagen na het vonnis te verwijderen; 8. [gedaagde c.s.] zal veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van EUR 662,00. 3.2. [gedaagde c.s.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling De coniferenhaag in de voortuin 4.1. [eiser c.s.] stelt dat de coniferen die door [gedaagde c.s.] langs de erfgrens zijn geplaatst vanwege de noordelijke ligging van het perceel van [eiser c.s.] veel licht benemen en zodoende hinder veroorzaken. Volgens [eiser c.s.] mag een haag aan de voorzijde van de woning overigens op grond van de APV van de gemeente Zeist niet hoger zijn dan 1 (één) meter. Ter onderbouwing daarvan heeft hij de 'beleidslijn voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bij woningen' overgelegd. 4.2. [gedaagde c.s.] betwist dat de coniferenhaag hinder veroorzaakt. Volgens [gedaagde c.s.] zijn het andere bomen verderop in de [straat] en rondom de woningen die eventueel licht benemen. De coniferen zijn nu gesnoeid tot 2.40 hoogte, dit is tot aan de bovenkant van de ramen van de erker aan de voorzijde van de woning, een hoogte die in de wijk gebruikelijk is. Uit de APV zou niet volgen dat de haag maximaal 1 meter hoog mag zijn en de door [eiser c.s.] overgelegde beleidslijn is niet van toepassing op de coniferenhaag. 4.3. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde beleidslijn ziet op het al dan niet vergunningplichtig zijn van bouwwerken, afhankelijk van (onder meer) de hoogte. Deze beleidslijn is niet van toepassing op een coniferenhaag. Door [eiser c.s.] is niet (nader) aangetoond dat uit de plaatselijk geldende APV volgt dat de coniferenhaag niet hoger mag zijn dan 1 meter, zodat niet gebleken is dat de hoogte van de coniferenhaag in strijd is met de (plaatselijke) regelgeving. 4.4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [eiser c.s.] onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat de huidige hoogte van de coniferenhaag leidt tot verminderde lichtinval in die mate dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Op de door [eiser c.s.] bij de dagvaarding overgelegde foto's is zichtbaar dat zich ten zuiden van het perceel van [eiser c.s.] veel hogere bomen bevinden die mogelijk zonlicht wegnemen en ook is op één van de foto's te zien dat de erker van [eiser c.s.], ondanks de toen nog niet tot 2.40 m terug gesnoeide coniferenhaag, zich in het zonlicht bevindt. Het had op de weg van [eiser c.s.] gelegen om nader te onderbouwen dat er sprake was van hinder door bijvoorbeeld aan te tonen in welke mate de hoogte van de coniferenhaag de lichtinval beïnvloedt, gerelateerd aan de stand van de zon (seizoen, tijdstip, het effect van de weersomstandigheden). De enkele stelling dat de haag licht beneemt vanwege de noordelijke ligging van het huis, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat de aanwezigheid van de coniferen hinder toebrengt aan [eiser c.s.] op een wijze die jegens hem onrechtmatig is. De vordering zal daarom worden afgewezen. De naaldboom in de voortuin 4.5. [eiser c.s.] stelt dat [gedaagde c.s.] in 1999 een naaldboom heeft geplant op 25 cm van de kadastrale erfgrens welke ingevolge artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te dicht op de erfgrens staat. De boom veroorzaakt hinder door afvallende naalden en hars. 4.6. [gedaagde c.s.] heeft betoogd dat de kern van de boom zich op 35-45 cm afstand van de erfgrens bevindt en dat [eiser c.s.] geen hinder van naalden of hars kan ondervinden op zijn perceel. 4.7. Aangezien niet is bestreden dat het een boom betreft die zich bevindt binnen de wettelijk toegestane afstand van twee meter tot de erfgrens gerekend vanaf het midden van de voet van de boom, zal de vordering tot verwijdering van de naaldboom worden toegewezen. Nu artikel 5:42 BW van toepassing is, is de onrechtmatigheid van de situatie immers gegeven en is er – behoudens bijzondere omstandigheden, die hier niet zijn aangevoerd – geen ruimte meer voor afweging van de belangen over en weer zodat aan de hiervoor genoemde argumenten door [gedaagde c.s.] voorbij moet worden gegaan. Wel ziet de rechtbank aanleiding, gelet op het betrekkelijke belang van de zaak, om de gevorderde dwangsom te matigen zoals hierna te melden. De erfgrens tussen voor- en achtertuinen van de percelen 4.8. Partijen gaan ervan uit dat de kadastrale grens tevens de juridische erfgrens tussen hun percelen is en zij zijn het erover eens dat de kadastrale meting van 28 juli en 4 augustus 2005 het uitgangspunt is voor de beoordeling van het geschil. De gevorderde verklaring voor recht dat de kadastrale grens ook de daadwerkelijke grens is tussen de percelen zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang, aangezien door [gedaagde c.s.] nimmer is bestreden dat de kadastrale grens zoals deze is vastgesteld in het relaas van bevindingen d.d. 28 juli 2005 van het Kadaster de daadwerkelijke grens tussen de percelen van partijen is. 4.9. [eiser c.s.] stelt dat de erfafscheiding van [gedaagde c.s.] in de achtertuin, bestaande uit achtereenvolgens een houten schutting en een gazen hekwerk, voor een groot gedeelte in afwijking van de erfgrens is geplaatst ten nadele van [eiser c.s.], waarvan op punten tot 77 cm afwijkend van de erfgrens. In de voortuin zou [gedaagde c.s.] een hekje hebben staan dat over de gehele lengte 10 cm afwijkt van de erfgrens ten nadele van [eiser c.s.] 4.10. [gedaagde c.s.] heeft betwist dat zich eigendommen van hem bevinden op het perceel van [eiser c.s.] en aangevoerd dat de door [eiser c.s.] genoemde afwijking van 77 cm met betrekking tot de erfafscheiding in de achtertuin alleen is op te maken uit de kadastrale tekening naar aanleiding van de meting op 4 en 6 juli 2005, terwijl deze is achterhaald door de aanpassingen op basis van de meting op 28 juli en 4 augustus 2005. Ten aanzien van het hekje in de voortuin heeft [gedaagde c.s.] aangevoerd dat dit na de meting op 28 juli 2005 in overleg met de landmeters is verplaatst zodat het nu volledig op het perceel van [gedaagde c.s.] staat. [gedaagde c.s.] heeft daarvan ter zitting een foto overgelegd, waarop zichtbaar is dat zich rechts ten opzichte van de kadastermarkering de afrastering bevindt, volgens [gedaagde c.s.] op zijn perceel. 4.11. De rechtbank oordeelt dat [eiser c.s.] onvoldoende heeft onderbouwd dat zich op zijn perceel eigendommen van [gedaagde c.s.] bevinden. Dit is namelijk niet zonder meer af te leiden uit de tekening en het relaas van bevindingen zoals door het Kadaster opgemaakt naar aanleiding van de meting op 28 juli en 4 augustus 2005. Gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde c.s.] had het op de weg van [eiser c.s.] gelegen om (nader) te stellen waaruit de overschrijding volgens hem zou bestaan en hoe deze zich dan verhoudt tot de actuele kaart van het Kadaster. Ook is niet door [eiser c.s.] weerlegd dat de door [gedaagde c.s.] overgelegde foto van de afrastering in de voortuin, rechts naast de kadastermarkering, de huidige situatie van de erfafscheiding ten opzichte van de kadastrale grens representatief weergeeft. Hieruit volgt dat de vorderingen met betrekking tot de erfgrens in de voor- en de achtertuin zullen worden afgewezen, omdat niet is gebleken van een overschrijding van deze grens door [gedaagde c.s.] 4.12. Voorts heeft [eiser c.s.] betaling gevorderd van de kosten voor de verrichtingen van het Kadaster op, naar de rechtbank begrijpt, 4 en 6 juli 2005. Deze vordering zal worden afgewezen aangezien [eiser c.s.] – zonder overeenstemming of overleg met [gedaagde c.s.] – daartoe als enige opdracht heeft gegeven. Het enkele feit dat tussen partijen in geschil was of de kadastrale (juridische) grens al dan niet in overeenstemming was met de feitelijke erfgrens is – zonder nadere feiten of omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken – onvoldoende om een grond aan te nemen op basis waarvan [gedaagde c.s.] tot betaling zou zijn gehouden. De klimop 4.13. [eiser c.s.] stelt dat de klimop die [gedaagde c.s.] langs het raster laat groeien de bovenkant van de oorspronkelijke scheidsmuur heeft bereikt en inmiddels daaroverheen woekert. Hierdoor vallen de bladeren van deze plant in de ventilatieruimte waardoor de goot die zich daarin bevindt verstopt raakt, hetgeen het risico van vochtproblemen (schimmelvor-ming) met zich brengt. Ondanks het verzoek daartoe, zou [gedaagde c.s.] de beplanting nog niet deugdelijk gesnoeid hebben of het open raster hebben vervangen door een gesloten exemplaar dat bladerval tegenhoudt. Voorts zou [gedaagde c.s.] door met een hark te hinderen het niet toelaten dat [eiser c.s.] de goot reinigt. 4.14. Volgens [gedaagde c.s.] heeft hij bij het plaatsen van de klimop de benodigde zorgvuldigheid in acht genomen door een groeischerm tegen de betreffende muur te plaatsen en de planten voorts gesnoeid te houden. Ook bestrijdt [gedaagde c.s.] dat hij [eiser c.s.] niet zou toestaan om de goot te reinigen. Bij de conclusie van antwoord heeft [gedaagde c.s.] een foto, daterend van eind augustus 2006, overgelegd waarop de klimop te zien is. Op de foto is zichtbaar dat de klimop niet over het einde van het raster of over de muur reikt. Zodoende neemt de rechtbank aan dat de bladeren niet in de ruimte tussen de twee muren zullen terechtkomen maar, wanneer ze vallen, belanden in de achtertuin van [gedaagde c.s.] Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde c.s.], was het aan [eiser c.s.] om zijn stelling, inhoudende dat er bladeren van de klimop in de goot terechtkomen waardoor deze verstopt raakt, nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten zal de rechtbank ook deze vordering afwijzen. Buitengerechtelijke kosten en proceskosten 4.15. Gezien het hiervoor overwogene zou de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten slechts toegewezen kunnen worden voor zover deze betrekking heeft op de vordering tot verwijdering van de naaldboom in de voortuin. [eiser c.s.] heeft echter nagelaten een omschrijving te geven van de voor [eiser c.s.] rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [eiser c.s.] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. 4.16. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal [eiser c.s.] worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde c.s.] begroot op - vast recht 248,00 - salaris advocaat 904,00 (2 punten × tarief EUR 452,00) EUR Totaal EUR 1.152,00 5. De beslissing De rechtbank 5.1. beveelt [gedaagde c.s.] binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de naaldboom die in zijn voortuin binnen de wettelijk bepaalde grens van twee meter van de erfgrens staat te verwijderen, op straffe van een dwangsom van EUR 75,00 voor elke dag of deel daarvan dat hiermee in gebreke wordt gebleven tot een maximum van EUR 7.500,00, 5.2. veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde c.s.] tot op heden begroot op EUR 1.152,00 (éénduizend éénhonderd tweeënvijftig euro), 5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.4. wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2008.