
Jurisprudentie
BF7422
Datum uitspraak2008-10-03
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/523 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/523 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Welk Schattingsbesluit?
Uitspraak
07/523 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 november 2006, 06/1398 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op 23 april 2007 heeft het Uwv een rapportage van 20 april 2007 van bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2008. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als elektromonteur toen hij op 27 mei 1993 uitviel met psychische klachten. Appellant ontving in aansluiting op de wettelijke wachttijd een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van de wettelijke vijfdejaars herbeoordeling heeft de verzekeringsarts P.A. Sintnicolaas appellant op 5 augustus 2004 onderzocht. In het rapport van dit onderzoek zijn de psychische en huidklachten beschreven en gewogen. Sintnicolaas, die vaststelde dat bij appellant sprake was van een chronische milde depressie, heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 augustus 2004. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige A. de Jonge blijkens een rapport van 15 september 2004 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op nihil. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 17 september 2004 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 17 november 2004 ingetrokken.
2. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts W.G.F. Geerlings in een rapport van 11 juli 2005 aangegeven dat de belastbaarheid van appellant per 17 november 2004, zoals is weergegeven door de verzekeringsarts, adequaat is. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 september 2004 bij zijn besluit van 20 juli 2005 ongegrond.
3. De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 februari 2006 het beroep van appellant tegen het besluit van 20 juli 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt en bepalingen gegeven omtrent vergoeding van griffierecht. De rechtbank heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 9 november 2004 (onder andere LJN: AR4716) geconstateerd dat na 1 juli 2005 de vereiste toelichting met betrekking tot de signaleringen is gegeven. Op grond hiervan heeft de rechtbank het besluit van 20 juli 2005 vernietigd.
4. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 28 februari 2006 heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.F. Westerman op 3 april 2006 gerapporteerd. Voor een motivering van de zogeheten signaleringen verwijst Westerman naar een rapportage van 22 september 2005 van bezwaararbeidsdeskundige Ir. A.M. Potter van Loon. Westerman heeft het verlies aan verdienvermogen andermaal berekend en vastgesteld op nihil. Het Uwv heeft vervolgens het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 september 2004 bij zijn besluit van 8 mei 2006 ongegrond verklaard.
5. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 8 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef - kort gezegd - de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
6. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Tevens is aangevoerd dat hij een post traumatische stressstoornis heeft, welke is genegeerd door het Uwv. Voorts geeft appellant aan dat hij sinds 1981 onder frequente psychiatrische behandeling staat. Tot slot voert appellant aan dat hij gezien zijn leeftijd beoordeeld had moeten worden op grond van het “oude” Schattingsbesluit (dat is het Schattingsbesluit zoals dat gold vóór de inwerkingtreding op 1 oktober 2004 van de wijziging van dat besluit op 18 augustus 2004).
7.1. De Raad overweegt als volgt.
7.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellant door een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. De verzekeringsarts die op 5 augustus 2004 en 14 september 2004 het primaire medische onderzoek heeft verricht, heeft appellant beperkt geacht ten aanzien van met name psychische klachten. De FML bevat beperkingen ten aanzien van werk met veelvuldige deadlines of productiepieken, het werk moet niet hectisch zijn. Voorts is een aantal specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid geformuleerd en is appellant beperkt ten aanzien van huidcontact en werktijden. Bezwaarverzekeringsarts W.G.F. Geerlings heeft op 11 juli 2005 gerapporteerd en hij onderschreef het oordeel van de verzekeringsarts. Van aanknopingspunten in objectief-medische zin op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant ten tijde van de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft vastgesteld, is de Raad - evenals de rechtbank - niet gebleken. De Raad wil hier nog aan toevoegen dat appellant niet met medische stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij sinds 1981 onder behandeling is bij een psychiater. Gelet op een en ander heeft de rechtbank terecht de medische onderbouwing van het bestreden besluit onderschreven.
7.3. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde beperkingen, op de datum in geding in staat geacht moet worden tot het uitoefenen van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies van betonijzerwerker, cementproduktenmaker (sbc-code 262100), machine metaalbehandelaar (sbc-code 264121) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180).
7.4. Met betrekking tot de grief van appellant dat hij gezien zijn leeftijd beoordeeld had moeten worden op grond van het “oude” Schattingsbesluit overweegt de Raad als volgt. De Raad is - met het Uwv - van oordeel dat het “oude” Schattingsbesluit op de datum in geding niet van toepassing was op appellant. Dat Schattingsbesluit is namelijk van toepassing op de uitkeringsgerechtigden die vóór of op 1 juli 1959 zijn geboren. Nu appellant is geboren op [datum] 1960 is dit “oude” Schattingsbesluit niet op hem van toepassing.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
JL