Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7413

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6840 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. Geschikt geacht voor eigen werk. Naar vaste jurisprudentie van de Raad brengt geschiktheid voor de maatgevende functie in beginsel met zich dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid.


Uitspraak

06/6840 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 31 oktober 2006, 06/1664 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 8 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M. Hoogendonk, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. I. Winia, kantoorgenoot van mr. Hoogendonk, doen weten dat zij verder als gemachtigde optreedt. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn daarbij, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich, met bericht, evenmin doen vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant is op 1 december 1989 als administratief medewerker voor 40 uur per week in dienst getreden bij [werkgever] te [vestigingsplaats]. Laatstelijk op 7 oktober 2002 is appellant wegens nekklachten, rusteloosheid en wisselende vermoeidheidsklachten arbeidsongeschikt geworden. Appellant heeft zijn werkzaam-heden geleidelijk aan weer opgepakt en heeft dit uit kunnen breiden tot 30 uur per week. Met ingang van 1 oktober 2003 heeft het Uwv appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. 2. Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering per 6 december 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedraagt. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 30 januari 2006, verder: het bestreden besluit, ongegrond is verklaard. In dat besluit heeft het Uwv overwogen dat appellant in staat wordt geacht zowel zijn eigen, maatgevende, arbeid als een aantal theoretische functies volledig te verrichten. 3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de rechtbank zich – kort weergegeven – kon verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. 4. In hoger beroep is aangevoerd dat appellant zich niet kan verenigen met de medische grondslag van het bestreden besluit nu de diagnose ADHD met dysthyme stoornis is gesteld, waardoor de door appellant geclaimde vermoeidheid en verminderde energie zijn geobjectiveerd. Op grond hiervan is naar de mening van appellant een urenbeperking aangewezen. Tevens is van de zijde van appellant aangevoerd dat met betrekking tot het vastgestelde maatmanloon is gehandeld in strijd met artikel 8 van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en dat appellant niet voldoet aan de gestelde diploma-eis in de functies van archiefmedewerker en medewerker postkamer. 5. De Raad overweegt als volgt. 5.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat bij het bestreden besluit de belastbaarheid van appellant per 6 december 2005 juist is vastgesteld. De Raad acht de ten aanzien van appellant vastgestelde belastbaarheid door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts genoegzaam onderbouwd. De Raad wijst er daarbij op dat het Uwv kennis heeft genomen van de medische informatie die van de zijde van appellant is ingebracht. Ten aanzien van de gestelde diagnose ADHD met dysthyme stoornis heeft de bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer, in haar rapport van 26 september 2006 terecht opgemerkt dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag welke beperkingen er ten aanzien van arbeid aan de orde zijn maar het klachtenpatroon, het dagelijks functioneren met de ervaren belemmeringen en de onderzoeksbevindingen. 5.2. De Raad stelt zich achter de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts E.H. Groenewegen van 13 januari 2006 met betrekking tot het niet langer toepassen van een urenbeperking. De Raad merkt hiertoe op dat appellant, blijkens zijn dagverhaal, naast zijn 30-urige werkweek inmiddels weer aanzienlijke activiteiten ontwikkeld heeft. 5.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit merkt de Raad op dat de rechtbank zich in haar uitspraak heeft beperkt tot de geschiktheid van appellant voor de geduide functies. Blijkens het bestreden besluit wordt appellant echter primair volledig geschikt geacht voor zijn eigen werk. Gelet op de in deze arbeid optredende belasting, zoals vermeld in het rapport van de arbeidskundige H.J.L. Fontein van 5 oktober 2005, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat appellant ten onrechte geschikt is geacht voor zijn eigen werk als administratief medewerker voor 40 uur per week. Naar vaste jurisprudentie van de Raad brengt geschiktheid voor de maatgevende functie in beginsel met zich dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Dit is anders als hervatting in de oude functie niet mogelijk is en de maatmanarbeid zo specifiek is dat soortgelijke arbeid met eenzelfde belasting en beloning bij andere werkgevers niet of nauwelijks voorhanden is. In het geval van appellant doen zich dergelijke bijzondere omstandigheden niet voor nu appellant nog steeds werkzaam is bij zijn eigen werkgever. 5.4. Nu appellant in staat moet worden geacht zijn eigen werk volledig te verrichten, komt de Raad niet toe aan een oordeel omtrent de geschiktheid voor de geduide functies, de vaststelling van het maatmanloon en de voor de bedoelde functies eventueel gestelde diploma-eisen. 6. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, bevestigd te worden. 7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008. (get.) J. Riphagen. (get.) M. Lochs. GdJ