
Jurisprudentie
BF7410
Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6736 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6736 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering terug te komen van intrekking WAZ-uitkering. Geen nieuwe feiten of omstandigheden.
Uitspraak
06/6736 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 oktober 2006, 06/930 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft S.W.M. Niels, arbeidsdeskundige te Soest, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde S.W.M. Niels. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.T. ’t Jong.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 27 augustus 2008. Namens appellante is haar gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich opnieuw laten vertegenwoordigen door ’t Jong.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als meewerkend echtgenote in een horecagelegenheid, is op 3 februari 1997 uitgevallen ten gevolge van nek- en schouderklachten. Met ingang van 2 februari 1998 is aan haar een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft het Uwv appellantes WAZ-uitkering met ingang van 12 oktober 2003 ingetrokken, onder de overweging dat appellante op die datum voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 9 oktober 2003 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.2. Bij brief van 18 augustus 2005 is namens appellante verzocht om een herbeoordeling ziende op de datum 12 oktober 2003. Bij besluit van 30 september 2005 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van zijn eerder genomen besluit van 12 augustus 2003, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend en haar standpunt nader onderbouwd met medische stukken. Bij besluit van 29 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 september 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Zij is van mening dat wel degelijk sprake is van voor het Uwv nieuwe medische informatie welke ertoe had moeten leiden dat het Uwv terug had dienen te komen op het besluit van 12 augustus 2003.
4.1. De Raad overweegt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing - al dan niet in volle omvang - te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had moeten vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.2. Ter ondersteuning van haar verzoek om terug te komen van eerder vermeld besluit heeft appellante een beroep gedaan op de in bezwaar overgelegde stukken van onder andere de huisarts R.O. Rischen, de fysiotherapeut H. Drewes, de medisch adviseur J. Maarseveen en de bevindingen van Isala klinieken, een werkgroep voor chronische benigne pijn van het bewegingsapparaat. De bezwaarverzekeringsarts J. Nagel heeft in zijn rapport van 27 maart 2006 geoordeeld dat uit de stukken geen gegevens naar voren komen die wijzen op het bestaan van anderszins medische problematiek dan waarvan in 2003 (en nadien) is uitgegaan. De verzekeringsarts Ytsma heeft in 2003 geconcludeerd dat bij appellante sprake is van chronische aspecifieke rug- en spierpijnklachten, tendomyogeen bepaald. Door de pijnwerkgroep van Isala klinieken is op 24 februari 2004 geconcludeerd dat er geen relevant organisch substraat aan de klachten van appellante ten grondslag ligt. Er lijkt vooral sprake te zijn van een reactie in de vorm van chronische pijn op jarenlange overbelasting, mentaal en fysiek.
4.3. De Raad is van oordeel dat de overgelegde stukken op zichzelf nieuwe feiten zijn, maar dat deze stukken geen informatie bevatten die als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb kunnen worden aangemerkt. De Raad ziet geen reden om te oordelen dat het Uwv, in navolging van de bezwaarverzekeringsarts Nagel, niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.4. Hetgeen namens appellante ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Dienaangaande merkt de Raad op dat de rechtsopvatting dat ook dient te worden bezien of appellante feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de evidente onjuistheid van het oorspronkelijke besluit aantonen, reeds sedert de uitspraak van 4 december 2003, LJN: AN9805, niet meer door de Raad wordt onderschreven.
5. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) M. Lochs.
RB