Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7308

Datum uitspraak2008-09-19
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers07 / 5414
Statusgepubliceerd


Indicatie

B. en w. van Breda hebben, om de overlast die hulpdiensten ervoeren tegen te gaan, een aantal straten aangewezen waarin het verboden is om fietsen buiten de stallingen te plaatsen. De rechtbank volgt de Fietsersbond in de stelling dat dit besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat b. en w. niet hebben onderzocht of er voldoende stallingscapaciteit is voor alle wildgestalde fietsen, maar slechts de bezettingsgraad van de stallingen heeft bekeken.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, team bestuursrecht procedurenummer: AWB 07 / 5414 VEROR uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van Fietsersbond, gevestigd te Utrecht, eiser, gemachtigde H. Hilhorst, en Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder. 1. Procesverloop Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 november 2007 (bestreden besluit), inzake het aanwijzen van De Haven, Tolbrugstraat, Potkanstraat, Vismarktstraat, Schoolstraat, Havermarkt, Reigerstraat, het gedeelte van de Catharinastraat tot aan de St. Annastraat, Visserstraat, ’t Sas, Torenstraat, Lange Brugstraat, Korte Brugstraat, Kerkplein, Grote Markt, Stadserf, Karrestraat, Veemarktstraat (inclusief kruispunt St. Annastraat-Molenstraat), St. Janstraat, Ridderstraat, Halstraat, Eindstraat en Ginnekenstraat (inclusief kruispunt Eindstraat-Ginnekenstraat-Karnemelkstraat- Houtmarkt) als plaatsen waar het verboden is om (brom)fietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten te laten staan. Het beroep is behandeld ter zitting van 24 juni 2008, waarbij aanwezig waren eiser, zijn gemachtigde en [secretaris] en [voorzitter] en namens verweerder [medewerker verweerder]. 2. Beoordeling 2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. In de notitie “Aanpak overlast fietsen binnenstad Breda” van 15 mei 2007 is ten aanzien van fietsenstallingen het volgende opgenomen. “Verder blijft de vraag bestaan of de extra capaciteit (zowel bewaakt als onbewaakt) voldoende is om “wildgestalde” fietsen op te vangen”. Een voorgestelde maatregel is om verkeerd gestalde fietsen te verwijderen. Daarvoor is een verbod tot het plaatsen nodig. Om de maatregel effectief te kunnen uitvoeren zijn onder meer voldoende stallingsmogelijkheden nodig. In de conceptnota’s “Fietsen, net zo makkelijk” van mei 2007 en oktober 2007 is opgenomen dat voor het comfort van de fietsers zelf de aanwezigheid van voldoende parkeerplaatsen van belang is voor het beleven van de stad en dat de indruk is dat er op dat moment rond de binnenstad te weinig parkeerplekken voor fietsers zijn. Voorts is opgenomen dat de gemeente voornemens is om op korte termijn zoveel mogelijk extra plaatsen voor het stallen van fietsen zullen worden gerealiseerd. Bij besluit van 11 juni 2007 (primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 5.1.11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Breda 2004 (APV) De Haven, Tolbrugstraat, Potkanstraat, Vismarktstraat, Schoolstraat, Havermarkt, Reigerstraat, het gedeelte van de Catharinastraat tot aan de St. Annastraat, Visserstraat, ’t Sas, Torenstraat, Lange Brugstraat, Korte Brugstraat, Kerkplein, Grote Markt, Stadserf, Karrestraat, Veemarktstraat (inclusief kruispunt St. Annastraat-Molenstraat), St. Janstraat, Ridderstraat, Halstraat, Eindstraat en Ginnekenstraat (inclusief kruispunt Eindstraat-Ginnekenstraat-Karnemelkstraat-Houtmarkt) aangewezen als plaatsen waar het verboden is om (brom)fietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten te laten staan. Op 27 juni 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. 2.2 Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De fietsenoverlast in de binnenstad van Breda moet worden aangepakt. Er is uitgebreide communicatie geweest ten aanzien van het verbod en het aantal stallingen is uitgebreid. Gelet hierop is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen. De adviescommissie bezwaarschriften acht voldoende aangetoond door verweerder dat de stallingen niet altijd volledig zijn bezet en stelt dat het tegendeel door eiser niet is aangetoond. In het verweerschrift wijst verweerder op mogelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep, nu het bestreden besluit is gericht aan de bezwaarmaker, Fietsersbond, afdeling Breda, en het beroep in ingesteld door Fietsersbond Utrecht. Eiser heeft het volgende aangevoerd. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig tot stand gekomen nu niet is onderzocht of er voldoende stallingscapaciteit voor de fietsen is. Voorts is het bestreden besluit niet proportioneel. 2.3 Artikel 5.1.11, eerste lid van de APV bepaalt dat verweerder op de weg gelegen plaatsen kan aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de omgeving, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat verweerder bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. 2.4 De rechtbank zal allereerst bezien of het beroep van de Fietsersbond ontvankelijk is. Het beroep is ingediend door de heer H. Hilhorst als gemachtigde van de Fietsersbond. Het bezwaar is gemaakt door [voorzitter] en [secretaris], respectievelijk voorzitter en secretaris van de Fietsersbond, afdeling Breda. Uit de statuten van de Fietsersbond volgt dat afdeling Breda een orgaan is van de Fietsersbond. Dit orgaan is geen rechtspersoon en kan daarom niet in rechte optreden. Uit de statuten van de Fietsersbond volgt dat slechts het algemeen bestuur, twee bestuursleden tezamen, waaronder ten minste een lid van het dagelijks bestuur of een schriftelijk door het algemeen bestuur gevolmachtigde de Fietsersbond in rechte kunnen vertegenwoordigen. Het bezwaar dat is ingediend door de heren [voorzitter en secretaris] moet, nu zij gevolmachtigd zijn om de Fietsersbond in rechte te vertegenwoordigen, worden opgevat als bezwaar door de Fietsersbond en niet door de afdeling Breda. Zowel het bezwaar als het beroep is dus door de Fietsersbond gemaakt respectievelijk ingediend. Het beroep van de Fietsersbond is daarom ontvankelijk. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Op verweerder rust de plicht om de nodige kennis te vergaren over de af te wegen belangen en de relevante feiten. Een relevant feit bij een besluit tot een verbod inzake het plaatsen van fietsen buiten de stalling, is of de stallingscapaciteit volstaat. Verweerder heeft in het kader van de besluitvorming de stallingscapaciteit onderzocht, maar heeft daarbij slechts gekeken naar de bezettingsgraad van de stallingen en heeft in zijn tellingen niet de los staande fietsen meegenomen. Het feit dat de stallingscapaciteit niet volledig wordt benut, betekent daarmee niet dat er voldoende stallingscapaciteit is voor alle fietsen in de binnenstad. Verweerder had daar dan ook niet zonder meer vanuit mogen gaan. Dit geldt temeer nu uit de door verweerder overgelegde notitie “Aanpak overlast fietsen binnenstad Breda” en de nota’s “Fietsen, net zo makkelijk” blijkt dat er in de binnenstad onvoldoende stallingscapaciteit bestaat en dat weliswaar extra stallingsmogelijkheden worden gerealiseerd, maar niet duidelijk is of dat voldoende zal zijn. Nu verweerder niet heeft onderzocht of er voldoende capaciteit is om de fietsen die los staan te stallen, heeft verweerder de stallingscapaciteit in het gebied waarvoor het verbod geldt onvoldoende onderzocht. Het besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen, nu het berust op onvolledig onderzoek. Deze grond slaagt daarom. Voorts ligt aan de rechtbank de vraag voor of het bestreden besluit proportioneel is. Naar de stelling van eisers is niet vol te houden dat de genoemde problemen in alle straten optreden. Voor zover eiser met deze grond heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onevenredig is in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, overweegt de rechtbank dat verweerder het besluit noodzakelijk acht om overlast door buiten stallingen geplaatste fietsen te voorkomen. Deze overlast bestaat er onder andere in dat hulpdiensten niet snel genoeg ter plaatse kunnen komen. De voor belanghebbenden nadelige gevolgen bestaan uit het feit dat zij niet meer overal hun fiets kunnen plaatsen, maar de fiets in een rek of stalling moeten plaatsen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen overwegen dat de belangen van de fietsers in dit verband niet opwegen tegen het algemeen belang van een goede bereikbaarheid voor hulpdiensten. Voor zover eiser heeft beoogd te stellen dat het verbod voor teveel straten geldt, faalt deze grond. Eisers hebben niet gesteld in welke straten geen overlast zou zijn, terwijl verweerder heeft gesteld en gemotiveerd dat in de straten waarvoor het verbod geldt, overlast is geconstateerd. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan het belang van een verbod voor alle aangewezen straten. 2.5 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, nu dit het primaire besluit in stand laat, terwijl sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen. 2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiser, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak; gelast dat de gemeente Breda aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 285,00 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, en in aanwezigheid van A.F. Dekker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 september 2008. De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak. Afschrift verzonden op: 19 september 2008.