
Jurisprudentie
BF7292
Datum uitspraak2008-05-20
Datum gepubliceerd2009-02-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers104.004.572
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers104.004.572
Statusgepubliceerd
Indicatie
Naar het voorlopig oordeel van het hof mocht [appellante] er in de gegeven omstandigheden niet van uitgaan dat Strukton welbewust uitbetaling van 398 vakantiedagen in plaats van 398 vakantie-uren in de overeenkomst had opgenomen ter compensatie van de volgens [appellante] onterechte beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Er bestond geen goede grond voor [appellante] te veronderstellen dat Strukton een geste van deze aard en omvang zou doen in de richting van [appellante] zonder daaromtrent met haar besprekingen en/of onderhandelingen te voeren. Het argument van [appellante] dat Strukton op deze wijze een extra vergoeding wilde versluieren, omdat een hogere (ontbindings)vergoeding niet mogelijk was dan wel gevoelig lag, is niet valide, zeker nu [appellante] wist dat Strukton niet tevreden was over haar functioneren. Bovendien is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen waarom een hogere (ontbindings)vergoeding niet mogelijk was of gevoelig lag. Het had juist op de weg van [appellante] gelegen te informeren of Strukton daadwerkelijk 398 vakantiedagen wilde uitkeren, alleen al omdat dit niet logisch was en - zo valt ook uit de stellingen van [appellante] zelf af te leiden - ongebruikelijk is. Dit klemt te meer nu vast staat dat [appellante] 398 vakantie-uren had en juist dat aantal - in vakantiedagen - is opgenomen in de overeenkomst. Het hof kan [appellante] dan ook niet volgen in haar stelling dat Strukton een zo onbegrijpelijke fout moet hebben gemaakt indien niet 398 vakantiedagen maar 398 vakantie-uren zou zijn bedoeld, dat - nu voor beide partijen duidelijk was dat [appellante] geen 398 vakantiedagen kon hebben opgebouwd - [appellante] juist daarom niet behoefde te begrijpen dat sprake was van een fout.
Uitspraak
20 mei 2008
vijfde civiele kamer
zaaknummer 104.004.572
rolnummer (oud) 2007/1537
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. I.M.C.A. Reijnders Folmer,
tegen:
de naamloze vennootschap
Strukton Groep N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
procureur: mr. C.B.M. Scholten van Aschat.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht van 9 november 2007, gewezen in kort geding tussen appellante (hierna te noemen: [appellante]) als eiseres en geïntimeerde (hierna te noemen: Strukton) als gedaagde. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellante] heeft bij exploot van 7 december 2007 Strukton aangezegd van voormeld vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Strukton voor dit hof. Daarbij heeft [appellante] een grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en aangekondigd te zullen concluderen dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het bestreden vonnis zal vernietigen;
- zal bepalen dat de primaire, althans de subsidiaire vordering van [appellante] alsnog wordt toegewezen;
- Strukton zal veroordelen in de kosten van beide instanties;
- zal bepalen dat de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest door Strukton dienen te zijn voldaan alsmede dat, in het geval Strukton de buitengerechtelijke kosten en/of de proceskosten niet binnen de genoemde termijn voldoet, de buitengerechtelijke kosten en/of de proceskosten met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van (het hof begrijpt:) het arrest worden vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2 Op de eerst dienende dag heeft [appellante] geconcludeerd overeenkomstig de dagvaarding in hoger beroep.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Strukton de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Ter zitting van het hof van 28 maart 2008 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellante] door mr. M.H.G. Plieger, advocaat te Nieuwegein, en Strukton door mr. E.J.A. Vilé, advocaat te Utrecht; beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Voorts waren aanwezig [appellante] in persoon en namens Strukton [persoon A] en [persoon B].
2.5 Bij gelegenheid van het pleidooi heeft [appellante] op voorhand een productie aan de wederpartij en het hof toegezonden. Desgevraagd heeft mr. Vilé voornoemd ter zitting meegedeeld dat Strukton voldoende kennis heeft kunnen nemen van die productie en dat hij instemt met het in het geding brengen van die productie zonder nadere maatregel door het hof. Vervolgens is aan Strukton akte verleend van het in het geding brengen van die productie.
2.6 Partijen hebben de stukken aan het hof overgelegd, waarna het hof een datum voor het wijzen van arrest heeft bepaald.
3 De vaststaande feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In eerste aanleg heeft [appellante] gevorderd (kort gezegd) dat Strukton zal worden veroordeeld, primair, tot nakoming van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder tot betaling van een vergoeding van € 163.694,41 bruto ter zake 398 vakantiedagen en een ontbindingsvergoeding van € 36.601,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en, subsidiair, tot nakoming van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, tot betaling van haar salaris, te vermeerderen met vakantietoeslag en de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) en tot betaling van een vergoeding van € 742,54 ter zake van het niet mogen gebruiken van de lease-auto over de maand augustus 2007, te vermeerderen met de wettelijke rente en, primair en subsidiair, tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.
4.2 [appellante] kan zich met het bestreden vonnis niet verenigen. Volgens haar heeft de voorzieningenrechter ten onrechte haar primaire en subsidiaire vorderingen afgewezen, althans de afwijzing ervan niet, dan wel onvoldoende, gemotiveerd. Daarmee ligt het geschil in volle omvang voor in hoger beroep. [appellante] vordert, primair, nakoming van de vaststellingsovereenkomst, omdat naar haar mening sprake is van wilsovereenstemming tussen partijen. Zij stelt dat zij er vanuit mocht gaan dat ter compensatie van de volgens haar onterechte beëindiging van de arbeidsovereenkomst “398 vakantiedagen” in plaats van “398 vakantie-uren” in de overeenkomst was opgenomen. Voorts stelt zij dat zij de vaststellingsovereenkomst niet zou hebben gesloten als geen 398 vakantiedagen, maar 398 vakantie-uren zouden worden vergoed. Verder is [appellante] van mening dat, indien wilsovereenstemming betreffende het zesde lid van het tweede artikel ontbreekt, de gehele overeenkomst niet op wilsovereenstemming is gebaseerd, zodat de voorzieningenrechter de subsidiaire vordering had dienen toe te wijzen.
Strukton heeft de stellingen van [appellante] gemotiveerd betwist.
4.3 De kern van het geschil betreft de vraag of de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, zoals die thans voorligt, dient te worden nagekomen. De vraag is met name hoe artikel 2 lid 6 van de overeenkomst dient te worden begrepen.
4.4 Het hof gaat bij beantwoording van voormelde vragen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[appellante] wist dat zij (in de visie van Strukton) wegens onvoldoende functioneren moest vertrekken, althans, zo heeft zij bij gelegenheid van het pleidooi bevestigd, zij besefte dat zij, ook al was zij het daar niet mee eens, zou moeten vertrekken op het moment dat zij wist dat (de directie van) Strukton haar niet langer wilde handhaven in haar functie. Strukton heeft verder onweersproken gesteld dat [appellante] wist dat Strukton niet bereid was één jaarsalaris ineens als afvloeiingsregeling te voldoen, dat een extra vergoeding voor niet-genoten vakantie-uren in de orde van grootte van (volgens Strukton) € 195.680,68 (en volgens [appellante] € 163.694,41) niet aan de orde is geweest en dat het [appellante] toekomende aantal niet-genoten vakantie-uren evenmin onderwerp van gesprek is geweest; partijen hebben in dit verband enkel besproken dat niet genoten vakantie-uren zouden worden uitbetaald. Voorts wist [appellante] dat zij nog recht had op 398 vakantie-uren, nu zij deze uren op haar vakantiekaart had bijgehouden dan wel - door haar secretaresse - had laten bijhouden; beide partijen wisten dat [appellante] geen 398 vakantiedagen kon hebben opgebouwd. Vast staat verder dat [appellante] vóór ondertekening heeft geconstateerd dat in (het concept van) de vaststellingsovereenkomst “398 vakantiedagen” stond vermeld, dat zij daaromtrent geen vragen heeft gesteld aan Strukton en dat Strukton [appellante] daags na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst heeft verzocht akkoord te gaan met correctie van artikel 2 lid 6. Voor het overige hebben partijen (behalve met betrekking tot de onderwerpen en geschilpunten die thans in hoger beroep voorliggen) uitvoering gegeven aan de vaststellingsovereenkomst.
4.5 Naar het voorlopig oordeel van het hof mocht [appellante] er in de gegeven omstandigheden niet van uitgaan dat Strukton welbewust uitbetaling van 398 vakantiedagen in plaats van 398 vakantie-uren in de overeenkomst had opgenomen ter compensatie van de volgens [appellante] onterechte beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Er bestond geen goede grond voor [appellante] te veronderstellen dat Strukton een geste van deze aard en omvang zou doen in de richting van [appellante] zonder daaromtrent met haar besprekingen en/of onderhandelingen te voeren. Het argument van [appellante] dat Strukton op deze wijze een extra vergoeding wilde versluieren, omdat een hogere (ontbindings)vergoeding niet mogelijk was dan wel gevoelig lag, is niet valide, zeker nu [appellante] wist dat Strukton niet tevreden was over haar functioneren. Bovendien is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen waarom een hogere (ontbindings)vergoeding niet mogelijk was of gevoelig lag. Het had juist op de weg van [appellante] gelegen te informeren of Strukton daadwerkelijk 398 vakantiedagen wilde uitkeren, alleen al omdat dit niet logisch was en - zo valt ook uit de stellingen van [appellante] zelf af te leiden - ongebruikelijk is. Dit klemt te meer nu vast staat dat [appellante] 398 vakantie-uren had en juist dat aantal - in vakantiedagen - is opgenomen in de overeenkomst. Het hof kan [appellante] dan ook niet volgen in haar stelling dat Strukton een zo onbegrijpelijke fout moet hebben gemaakt indien niet 398 vakantiedagen maar 398 vakantie-uren zou zijn bedoeld, dat - nu voor beide partijen duidelijk was dat [appellante] geen 398 vakantiedagen kon hebben opgebouwd - [appellante] juist daarom niet behoefde te begrijpen dat sprake was van een fout.
4.6 Het moge zo zijn dat [appellante] ervan uitging dat (verdere) onderhandelingen een vergelijkbaar eindresultaat (in de vorm van een hogere ontbindingsvergoeding) zou hebben opgeleverd en dat zij, zou dat niet het geval zijn geweest, niet zou hebben ingestemd met beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar ook daarom had het op haar weg gelegen om expliciet te informeren naar wat Strukton voor ogen stond, nu er - zoals hiervoor overwogen - geen goede grond bestond voor [appellante] te veronderstellen dat Strukton een geste van deze aard en omvang zou doen zonder bespreking en/of onderhandeling met [appellante]. Zoals [appellante] ook zelf heeft gesteld, bestond er voor haar geen enkele noodzaak om de zaak op korte termijn af te doen en zou een langzame afwikkeling in haar voordeel zijn geweest.
4.7 Voorts neemt het hof in aanmerking dat het dienstverband van [appellante] bij Strukton twee jaar en drie maanden heeft geduurd, dat [appellante] vanaf medio november 2006 tot aan de beëindiging van het dienstverband op 1 juli 2007 is vrijgesteld van werkzaamheden voor Strukton en dat partijen een ontbindingsvergoeding van € 36.601,50 zijn overeengekomen. Deze regeling beschouwt het hof op zichzelf, voorshands oordelend, niet als ongebruikelijk of als een regeling waarbij [appellante] tekort is gedaan en levert geen aanwijzing op voor de juistheid van de stelling van [appellante] dat zij er vanuit mocht gaan dat zij daarnaast een extra vergoeding ter compensatie van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou ontvangen, zelfs niet indien zou moeten worden aangenomen dat - zoals [appellante] heeft gesteld (maar niet heeft onderbouwd) en Strukton heeft betwist - een andere directeur van Strukton een vergelijkbare periode is vrijgesteld van werk en meer dan een jaarsalaris als ontbindingsvergoeding heeft meegekregen.
4.8 Dat Strukton werd bijgestaan door een professionele en ervaren rechtsbijstandverlener doet aan het voorgaande niet af, nu in feite sprake is van een kennelijke schrijffout en één van de kenmerken van dergelijke vergissingen is dat zij ook door professionals kunnen worden gemaakt.
4.9 Uit het voorgaande volgt dat de grief van [appellante] in zoverre faalt.
4.10 Ten aanzien van de vordering van [appellante] Strukton te veroordelen tot betaling van voormelde ontbindingsvergoeding overweegt het hof het volgende.
Voor de beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding zal de rechter onder meer hebben te onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, waarbij een verzwaarde motiveringsplicht geldt (HR 14 april 2000, NJ 2000, 489), maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken. Dat [appellante] een spoedeisend belang heeft in deze is voldoende aannemelijk geworden en van een restitutierisico is niet gebleken. Het hof acht de vordering voldoende aannemelijk, nu deze voortvloeit uit de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst en onvoldoende is gebleken van nadere voorwaarden die dienen te zijn vervuld alvorens betaling kan plaatsvinden. Deze vordering ligt derhalve voor toewijzing gereed. In zoverre slaagt de grief van [appellante] en het bestreden vonnis dient in zoverre te worden vernietigd. De subsidiaire vordering van [appellante] dient te worden afgewezen.
4.11 Het bestreden vonnis dient voor het overige te worden bekrachtigd. Het hof ziet redenen om de proceskosten in beide instanties te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu weliswaar [appellante] voor het grootste deel in het ongelijk wordt gesteld, maar de procedure mede te wijten is aan een fout aan de zijde van Strukton.
5 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht van 9 november 2007 voor zover daarbij de gevorderde veroordeling tot betaling van de ontbindingsvergoeding is afgewezen en voor zover [appellante] daarbij in de proceskosten in eerste aanleg is veroordeeld, en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt Strukton te betalen aan [appellante] een bedrag van € 36.601,50 bruto ter zake van een vergoeding voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2007 tot en met de dag van de algehele voldoening;
verklaart deze betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg in die zin, dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Katz-Soeterboek, Duitemeijer en Keirse en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2008.