
Jurisprudentie
BF7283
Datum uitspraak2004-11-29
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers53 HLAR 22/04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers53 HLAR 22/04
Statusgepubliceerd
Indicatie
1) Een rolzitting is geen openbare behandeling in de zin van de Lar; aangezien partijen niet uitdrukkelijk hebben ingestemd met het achterwege laten van een openbare behandeling, is de aangevallen uitspraak niet op juiste wijze tot stand is gekomen.
2) Overgangsregeling voor de afgifte van verklaringen als bedoeld in artikel 1 van de Lazv niet van toepassing, nu appellant ten tijde van de invoering van de Lazv niet als huisarts op Aruba werkzaam was.
3) Strijd met motiveringsbeginsel, nu niet blijkt hoe de opleiding van appellant is gewaardeerd, noch in hoeverre zijn beroepservaring hierbij is betrokken.
2) Overgangsregeling voor de afgifte van verklaringen als bedoeld in artikel 1 van de Lazv niet van toepassing, nu appellant ten tijde van de invoering van de Lazv niet als huisarts op Aruba werkzaam was.
3) Strijd met motiveringsbeginsel, nu niet blijkt hoe de opleiding van appellant is gewaardeerd, noch in hoeverre zijn beroepservaring hierbij is betrokken.
Uitspraak
53 HLAR 22/04.
Datum uitspraak: 29 november 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 7 april 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Medische Commissie, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening uitoefening geneeskunst.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 22 november 2002 heeft de Medische Commissie, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening uitoefening geneeskunst (hierna: de Medische Commissie), geweigerd een verklaring af te geven dat de door appellant in het buitenland genoten huisartsenopleiding gelijkwaardig is aan de opleiding die door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (hierna: KNMG) vereist wordt voor de inschrijving in het register van erkende huisartsen.
Bij beschikking van 10 juni 2003 heeft de Medische Commissie het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2004 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 mei 2004, bij het Gerecht ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 30 juni 2004 heeft de Medische Commissie van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.G.A. Baiz, advocaat, en de Medische Commissie, vertegenwoordigd door mr. D.M. Passchier, eveneens advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De uitspraak van 7 april 2004 is totstandgekomen, nadat het Gerecht in deze zaak op onderscheidenlijk 12 november 2003 en 11 februari 2004 tussenuitspraak had gedaan. Blijkens de eerst vermelde tussenuitspraak is daaraan een zogenoemde (rol)zitting voorafgegaan op 1 oktober 2003, bij welke gelegenheid pleitnota’s zijn overhandigd. Na die “(rol)zitting” is op 15 oktober 2003 een zogenoemde “akte uitlating producties” door de Medische Commissie ingediend. In de voormelde tussenuitspraken heeft het Gerecht de zaak verwezen naar de rol van onderscheidenlijk 3 december 2003 en 3 maart 2004 voor “uitlating zijdens verweerder” en heeft het steeds iedere verdere beslissing aangehouden.
2.1.1. Het Hof overweegt dienaangaande ambtshalve het volgende.
De wijze van openbare behandeling van zaken als deze is voorgeschreven in paragraaf 4 van hoofdstuk III van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar). Daarin is onder meer bepaald dat de rechter getuigen of deskundigen kan opgeroepen, partijen en hun gemachtigden in de gelegenheid worden gesteld het woord te voeren en dat de rechter bevoegd is aan partijen en aan andere belanghebbenden of hun gemachtigden vragen te stellen. Verder worden partijen en andere belanghebbenden of hun gemachtigden in de gelegenheid gesteld het woord te voeren naar aanleiding van hetgeen door anderen naar voren is gebracht. Hieruit blijkt dat de rechter in beginsel een actieve rol vervult bij de openbare behandeling van de zaak en dat die behandeling bedoeld is om hoor en wederhoor van partijen te doen plaatsvinden.
De in deze zaak gehouden zogenoemde (rol)zittingen hebben echter een ander karakter. Ter zitting kunnen in beginsel alleen bepaalde proceshandelingen worden verricht met uitsluiting van andere, zoals het overleggen van processtukken of stukken, waarin bij de rechter gerezen vragen worden beantwoord. Die zittingen voldoen daarom niet als openbare behandelingen in de zin van de Lar. Nu het Gerecht zodanige openbare behandeling voorts achterwege heeft gelaten en partijen daarmee niet uitdrukkelijk hebben ingestemd, als bedoeld in artikel 37, vijfde lid, van de Lar, moet worden geoordeeld dat de aangevallen uitspraak niet op juiste wijze totstandgekomen is.
Het Hof overweegt voorts dat de Lar niet voorziet in de mogelijkheid van het doen van tussenuitspraken. Het stond het Gerecht dan ook niet vrij om bij wijze van tussenuitspraken en onder aanhouding van verdere beslissingen gedeeltelijk op het beroep te beslissen. Het hoger beroep is weliswaar gericht tegen de einduitspraak, doch een deel van de overwegingen die aan de ongegrondverklaring van het beroep ten grondslag liggen en die door appellant in hoger beroep zijn bestreden is niet in deze uitspraak, maar in de tussenuitspraken opgenomen. Dit verdraagt zich niet met artikel 47, tweede lid, van de Lar, waarin is bepaald dat de uitspraak gemotiveerd moet zijn.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
2.2. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, beoordeelt het Hof thans het bij het Gerecht ingestelde beroep tegen de beschikking van 10 juni 2003 aan de hand van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
2.3. Appellant heeft aangevoerd dat de Medische Commissie in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Hij heeft in dat verband gesteld dat hij, zoals andere in Aruba gevestigde huisartsen die in Colombia zijn opgeleid, de titel “Medico y Cirujano” heeft en hij, zoals die artsen, de vereiste stage heeft doorlopen bij de EHBO-afdeling van het dr. Horacio Oduber Hospitaal. Ook heeft hij zich in december 2000 zonder meer als huisarts in Aruba kunnen vestigen. Appellant heeft in het bijzonder gewezen op de beslissing van de Medische Commissie om aan een genoemde andere persoon wel een verklaring te verstrekken, terwijl deze dezelfde opleiding als hij heeft gevolgd, dezelfde stage heeft gedaan en volgens hem zomin als hij in december 2000 in Aruba als huisarts werkzaam was.
2.3.1. Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering (hierna: de Lazv) wordt onder huisarts verstaan degene die:
1°. is ingeschreven in het register van erkende huisartsen van de KNMG, of
2°. beschikt over een verklaring van de commissie, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening uitoefening geneeskunst, uit welke verklaring blijkt dat deze commissie, aan de hand van de overgelegde bewijsstukken, tot de conclusie is gekomen dat de door de betrokken arts in het buitenland genoten huisartsenopleiding gelijkwaardig mag worden geacht aan de opleiding welke door de KNMG wordt geëist voor de inschrijving in het register van erkende huisartsen.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, sluit het uitvoeringsorgaan met beroepsbeoefenaren en instellingen overeenkomsten in zodanige omvang en van zodanige inhoud, dat het in staat is om zijn verplichtingen jegens de verzekerden naar behoren na te komen.
2.3.2. In verband met de inwerkingtreding van de Lazv op 1 januari 2001 heeft de Medische Commissie een zogenoemde overgangsregeling vastgesteld voor de afgifte van verklaringen als bedoeld in artikel 1 van de Lazv (hierna: de regeling). De regeling is, voorzover thans van belang, alleen van toepassing op huisartsen die op 31 december 2000 in Aruba werkzaam waren en na voltooiing van de opleiding onafgebroken als huisarts werkzaam zijn geweest. Volgens de regeling krijgen onder meer huisartsen met een niet erkende buitenlandse artsopleiding een verklaring, indien zij volledig bevoegd zijn tot uitoefening van het huisartsenberoep in het land van de huisartsenopleiding en succesvol een stage is volbracht in het ziekenhuis in Aruba, die voldoet aan de geldende richtlijnen. Met de regeling beoogt de Medische Commissie te voorkomen dat de ten tijde van de invoering van de Lazv reeds als zodanig in Aruba werkzame huisartsen onevenredig zwaar worden getroffen door het invoeren van de – strengere - eisen, gehanteerd door de KNMG.
2.3.3. Aan het besluit van 10 juni 2003 is ten grondslag gelegd dat de regeling niet van toepassing is, omdat appellant ten tijde van de invoering van de Lazv niet als huisarts in Aruba werkzaam was. Op dat moment was hij werkzaam als bedrijfsarts bij de Sociale Verzekeringsbank. Dat appellant vóór de invoering van de Lazv wellicht bevoegd was om als huisarts op te treden, doet daaraan niet af, aldus het besluit.
2.3.4. De Lazv kent geen overgangsrecht met betrekking tot de eisen die aan een huisarts in de zin van de Lazv worden gesteld. Deze eisen gelden met ingang van 1 januari 2001 dan ook voor alle betrokkenen. De Medische Commissie kan in dat verband slechts beoordelen of een opleiding gelijkwaardig is in de zin van artikel 1 van de Lazv. Zij kon geen regeling treffen om de nadelige gevolgen van de Lazv voor bepaalde huisartsen weg te nemen. Toepassing van de regeling is dan ook in strijd met de Lazv, inzoverre daarmee aan die landsverordening wordt afgedaan. De grief van appellant dat de Medische Commissie de regeling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten faalt op deze grond.
2.4. Appellant heeft voorts geklaagd dat uit de primaire beschikking, noch de bestreden beslissing op bezwaar, blijkt hoe de Medische Commissie de opleiding van appellant heeft gewaardeerd, alsmede dat daaruit niet blijkt of en, zo ja, in hoeverre zij de beroepservaring van appellant bij haar oordeel heeft betrokken.
Die klacht is terecht voorgedragen. De bestreden beschikking is aldus onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
2.5. De conclusie is dat het bij het Gerecht ingestelde beroep gegrond is. De bestreden beslissing op bezwaar wordt vernietigd. De Medische Commissie dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel zal daarbij in zoverre een rol dienen te spelen, dat de Medische Commissie zal dienen te onderzoeken of de opleiding van de door appellant genoemde anderen, zonder toepassing van de regeling, vergelijkbaar is in de zin van artikel 1 van de Lazv en zij zal de uitkomst van dat onderzoek in de motivering van de beslissing dienen te vermelden.
2.6. De Medische Commissie dient op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant voor de behandeling van het bij het Gerecht ingestelde beroep tegen de beschikking van 10 juni 2003.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 7 april 2004 in zaak Lar nr. 121 van 2003;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak tegen de beschikking van de Medische Commissie, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening uitoefening geneeskunst, van 10 juni 2003, kenmerk 1100, ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt die beschikking;
V. draagt de Medische Commissie, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening uitoefening geneeskunst, op om binnen tien weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuwe beschikking te geven;
VI. bepaalt dat de Medische Commissie, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening uitoefening geneeskunst, de bij appellant in verband met de behandeling van het beroep bij het Gerecht opgekomen proceskosten vergoedt tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (zegge: duizend vierhonderd gulden), welk bedrag is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het Land Aruba aan appellant het door hem voor de behandeling van de bij het Gerecht ingestelde beroep en het bij het Hof ingestelde hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden), teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Ter Berg, Voorzitter
w.g. Visser, griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,