Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7241

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800828/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een zorgboerderij aan de [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200800828/1. Datum uitspraak: 8 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1064 van de rechtbank Roermond van 21 december 2007 in het geding tussen: [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een zorgboerderij aan de [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 5 juli 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 februari 2007, verzonden op 27 februari 2007, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juli 2006 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van [appellante] neemt met inachtneming van het gestelde in die uitspraak. Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 5 januari 2006 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2008, waar [appellante], in persoon, bijgestaan door mr. J. in 't Ven, advocaat te Kerkrade, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.A.J. Jansen en mr. R.M.M. Engelen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het project voorziet in de realisatie van een zorgboerderij in combinatie met horeca en een paardenhouderij, waar circa 70 paarden gestald, verhuurd en verzorgd worden. Voorzien is 24.500 m² verhard oppervlak, bestaande uit 11.500 m² bebouwing, 4.500 m² parkeergelegenheid en infrastructuur en een springbak van 8.500 m². 2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het geldende bestemmingsplan "Buitengebied-Oost" (hierna: het bestemmingsplan) ter plaatse geldende bestemming "Agrarisch gebied". 2.3. Aan het betoog van [appellante] dat sprake is van gewekte verwachtingen op grond waarvan zij erop mocht vertrouwen dat aan het verzoek om vrijstelling te verlenen medewerking zou worden verleend, komt de Afdeling niet toe. Over dit betoog is door de rechtbank in de uitspraak van 15 februari 2007 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen niet in hoger beroep is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over dat betoog, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop dit betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Dit betoog valt dientengevolge thans buiten het geding. 2.4. [appellante] meent dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot een weigering van de vrijstelling en bouwvergunning had kunnen komen. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat onderbouwd en gewaarborgd is dat de zorgcomponent een voldoende centrale rol in het project speelt en dat het college ten onrechte de omvang van het project met 24.500 m² verhard oppervlak op onderhavige locatie niet passend heeft geacht. 2.4.1. Het aangevoerde treft geen doel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten zijn weigering om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling, waarbij het college een ruime beslissingsruimte toekomt, te handhaven. Het college heeft bij brief van 2 juli 2004 aangegeven in beginsel niet negatief tegenover de plannen van [appellante] te staan, uitgaande van een aan de agrarische functie gelieerde zorgboerderij van beperkte omvang. Volgens het college is evenwel sprake van een grootschalige recreatieve inrichting die wordt opgezet rondom een paardenhouderij. Mede gelet op de omvang van het complex en het feit dat er ongeveer twaalf meerdaagse hippische evenementen per jaar zullen plaatsvinden met naar verwachting 150-200 bezoekers per dag, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het project niet kan worden aangemerkt als een zorgcomplex met een manege als nevenactiviteit. In de grootschaligheid van het complex en het hoge aandeel niet-agrarische functies heeft het college aanleiding kunnen zien de vrijstelling te weigeren. Dat het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat ten behoeve van de bestemming "Agrarische bedrijfskavel" op grond waarvan een ruimere mate van verharding kan worden toegestaan, kan daaraan niet afdoen. Dat de mate van verharding in de voorbereidende fase voor het college geen beletsel vormde, betekent niet dat het daarover bij de besluitvorming niet een ander standpunt mocht innemen. 2.5. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, door haar niet te horen naar aanleiding van de inspraakreacties, faalt eveneens. [appellante] heeft op 21 juni 2005 een inspraakavond voor buurtbewoners georganiseerd, waarvan het doel blijkens het verslag van deze avond was het informeren van de buurtbewoners door [appellante] en het college over de huidige plannen inzake het project en het informeren van [appellante] en de gemeente door buurtbewoners over hun bezwaren inzake het project. Blijkens de stukken hebben diverse buurtbewoners en [appellante] op deze bijeenkomst, waarop tevens het college aanwezig was, hun standpunten ten aanzien van het project naar voren gebracht. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college onder die omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om [appellante] op grond van het op dat moment geldende artikel 3:13, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in de gelegenheid te stellen om te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Wijers voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008 444