Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7231

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705983/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Meijel (hierna: burgemeester en wethouders) bij besluit van 12 juni 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied, wijziging ex artikel 11 WRO, toekenning agrarische bouwkavel aan [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf aan een locatie gelegen aan de Kampsteeg/Langstraat/Donkerpeelkensweg, 2007-I" (hierna: het plan).


Uitspraak

200705983/1. Datum uitspraak: 8 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats], 2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats], 3. de stichting Stichting Werkgroep Behoud de Peel, gevestigd te Deurne, en het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Meijel (hierna: burgemeester en wethouders) bij besluit van 12 juni 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied, wijziging ex artikel 11 WRO, toekenning agrarische bouwkavel aan [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf aan een locatie gelegen aan de Kampsteeg/Langstraat/Donkerpeelkensweg, 2007-I" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2007, [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2007, en de stichting Stichting Werkgroep Behoud de Peel (hierna: de stichting) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Burgemeester en wethouders hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2008, waar [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Schrieder, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand, de stichting, vertegenwoordigd door [bestuurslid], en het college, vertegenwoordigd door mr. D.M.T.J. van Zandvoort, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door I.H.E. Hanssen en H.J.G. Knapen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [adviseur] en mr. A.A. van den Brand, advocaat te Roermond. 2. Overwegingen Ontvankelijkheid 2.1. Het college heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat de beroepen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2], voor zover deze betrekking hebben op vermeende gebreken op de plankaart, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat zij dit aspect niet in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht. 2.1.1. In hun zienswijzen hebben [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] de in het plan mogelijk gemaakte oprichting van het glastuinbouwbedrijf van [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] (hierna: [vergunninghouders]) bestreden. Hun beroepsgrond met betrekking tot de vermeende gebreken op de plankaart kan als nadere onderbouwing daarvan worden beschouwd. Deze beroepsgrond vindt derhalve zijn grondslag in de door [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] bij burgemeester en wethouders ingebrachte zienswijzen, zodat geen aanleiding bestaat de beroepen op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren. Toetsingskader 2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. Het plan 2.3. Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming "Agrarische doeleinden A" in de bestemming "Agrarisch doeleinden, bouwperceel A(b)" betreffende de gronden aan de Kampsteeg/Langstraat/Donkerpeelkensweg, ten behoeve van de nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf van [vergunninghouders]. 2.3.1. [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en de stichting richten zich in beroep tegen de goedkeuring van het plan. Plankaart en aanduiding als "concentratiegebied" 2.4. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat de plankaart in strijd is met de rechtszekerheid. Hiertoe voeren zij aan dat niet uit de plankaart blijkt waar het bouwvlak is gelegen of waar het plangebied eindigt. 2.4.1. Op de plankaart is een bolletjeslijn aangegeven en een dikke zwarte lijn. De bolletjeslijn wordt in het renvooi verklaard als plangebied, de dikke zwarte lijn als bouwgrens. Gelet hierop is voldoende duidelijk hoe het plangebied is begrensd en waar het bouwvlak is gelegen. Dat ter plaatse van de percelen Langstraat 6a, 8 en 10 op de plankaart niet afzonderlijk de bouwgrens is weergegeven leidt niet tot het oordeel dat onduidelijk is op welke afstand de toekomstige bedrijfsbebouwing van de bestaande bebouwing op de percelen Langstraat 6a, 8 en 10 zal komen, omdat, zoals het college terecht stelt, ter plaatse de bouwgrens samenvalt met de plangrens. Dit betoog faalt. 2.4.2. Voor zover [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat het gebied ten onrechte is aangewezen als "concentratiegebied", stelt de Afdeling vast dat het gebied, waarin het plangebied is gelegen, reeds in het bestemmingsplan "Reparatieherziening Buitengebied 1999" is aangemerkt als "concentratiegebied". Dit plan is, voor zover thans van belang, onherroepelijk. Gelet hierop kan de aanwijzing van het gebied als "concentratiegebied" thans niet meer aan de orde worden gesteld. Provinciaal beleid 2.5. De stichting voert aan dat het plan in strijd is met het provinciale Richtsnoer ter zake van het driesporenbeleid glastuinbouw en dat een glastuinbouwbedrijf met een omvang als hier aan de orde niet past in het gebied. Het Richtsnoer ter zake van het driesporenbeleid glastuinbouw is met de inwerkingtreding van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (hierna: POL 2006) komen te vervallen. De op dit Richtsnoer betrekking hebbende beroepsgronden kunnen daarom niet slagen. 2.5.1. Ook [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid. In dit verband voeren [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] aan dat de oppervlakte van het bedrijf de referentiemaat in de Handreiking Ruimtelijke Ordening Limburg (hierna: de Handreiking) te boven gaat en dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die gelden voor afwijking van deze referentiemaat. 2.5.2. In het plan wordt de nieuwvestiging van het glastuinbouwbedrijf van [vergunninghouders] mogelijk gemaakt. Het plan voorziet in de nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf met een oppervlakte van twaalf hectare. 2.5.3. Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld. In het POL 2006 is het plangebied aangeduid als "Dynamisch landbouwgebied P5b" en "Concentratiegebieden glastuinbouw". Met betrekking tot het concentratiebeleid glastuinbouw wordt in het POL 2006 uitgegaan van een driesporenbeleid. Het eerste spoor houdt in dat de beste en ruimste vestigingsmogelijkheden zich voordoen in de projectvestigingen glastuinbouw, zoals Californië en Siberië. Dat houdt volgens het POL 2006 in dat er collectieve voorzieningen zijn die duurzame, energiezuinige en grootschalige ontwikkeling van de glastuinbouw mogelijk maken. Het tweede spoor binnen dit beleid houdt in, voor zover thans van belang, dat in de concentratiegebieden glastuinbouw individuele ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig zijn voor bestaande glastuinbouwbedrijven. In beperkte mate is daar plaats voor nieuwe vestigingen van starters, aldus het POL 2006. Voorts is daar vermeld dat de referentiematen voor deze vestigingen in de Handreiking zijn aangegeven. In deel II van de Handreiking staat dat in gebieden die in het POL 2006 zijn aangeduid als "Dynamisch landbouwgebied P5b" en "Concentratiegebieden glastuinbouw" nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf mogelijk is. Hierbij geldt een referentiemaat van vijf hectare en wordt het Bouwkavel Op Maat plus (hierna ook: BOM+)-beleid van toepassing verklaard. Voorts is daar vermeld dat onder omstandigheden gemotiveerd van deze referentiemaat kan worden afgeweken. Daarbij zouden onder meer de volgende aspecten aan de orde moeten komen: * bedrijfseconomische noodzaak; * (on)mogelijkheden tot uitstel van de investering, om aan te haken bij de projectvestigingen; * aspecten als werkgelegenheid, ketenbenadering en innovatie; * het zoeken naar alternatieve locaties/bedrijven; * geïnvesteerd vermogen in relatie tot nieuwe investering dient in balans te zijn; * gemeentelijke ambities van het betreffende gebied. 2.5.4. De Afdeling concludeert dat de in het plan mogelijk gemaakte nieuwvestiging van het glastuinbouwbedrijf van [vergunninghouders] op grond van het provinciaal beleid, zoals hiervoor verwoord, niet is uitgesloten. De in het plan voorziene oppervlakte van twaalf hectare is niet in overeenstemming met de in de Handreiking genoemde referentiemaat van vijf hectare. Het college heeft zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat de afwijking van de referentiemaat voldoende is gemotiveerd, waarbij voornoemde aspecten uit de Handreiking zijn betrokken. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] bestrijden dit standpunt. 2.5.5. In dit verband betogen [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] in de eerste plaats dat onvoldoende is gemotiveerd dat het bedrijf van [vergunninghouders] moet uitbreiden. 2.5.5.1. Het college heeft zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat het bedrijf van [vergunninghouders] moet uitbreiden om een interessante marktpartij te blijven en dat uitbreiding op de huidige locatie niet mogelijk is. Het college verwijst hierbij in navolging van burgemeester en wethouders naar de quickscan "Behoefteraming Glastuinbouw Reconstructiegebied Helden e.o." van juli 2005. 2.5.5.2. Het bedrijf van [vergunninghouders] is thans gevestigd in Egchel en heeft vier hectare aan glasopstanden. Het bedrijf is gericht op het telen van chrysanten in de volle grond. Niet in geschil is dat uitbreiding op de huidige locatie niet mogelijk is. [vergunninghouders] hebben het voornemen om binnen het plangebied eveneens chrysanten in de volle grond te telen. Het nieuw te vestigen bedrijf zal ruim twaalf hectare beslaan, waarvan ruim tien hectare voor glasopstanden zal worden gebruikt. 2.5.5.3. In de quickscan "Behoefteraming Glastuinbouw Reconstructiegebied Helden e.o." is onderzoek gedaan naar de vraag en het aanbod van vestigingsruimte voor glastuinbouw in onder meer de gemeente Meijel. In deze quickscan staat dat voor met name het telen van chrysanten schaalvergroting is te verwachten en dat een oppervlakte van vier tot zes hectare per unit optimaal is. Voorts staat hierin dat glastuinbouwers, om voldoende uitbreidingsmogelijkheden naar de toekomst te hebben, bij hervestiging veelal denken aan kavels van tien tot twaalf hectare of twee naast elkaar gelegen kavels van vijf à zes hectare. Nu de grootte van het toegekende bouwperceel van twaalf hectare in overeenstemming is met de resultaten van de behoefteraming in de quickscan en ter zitting door [vergunninghouders] gemotiveerd is uiteengezet dat het bedrijf in verband met schaalvergroting moet uitbreiden voor een economisch verantwoorde bedrijfsvoering, heeft het college de bedrijfseconomische noodzaak voor uitbreiding van het bedrijf van [vergunninghouders] voldoende aannemelijk gemaakt. 2.5.6. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen in dit verband voorts dat het bedrijf van [vergunninghouders] kan aanhaken bij de projectvestigingen Californië en Siberië. Volgens hen bestaat geen wezenlijk verschil tussen de grondkwaliteit van de gronden in die projectvestigingen en de gronden in het plangebied. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen verder dat gegevens over de zoektocht van het bedrijf van [vergunninghouders] naar een geschikte locatie buiten de projectvestigingen ontbreken. Tevens betogen zij dat bewijs ontbreekt voor de stelling dat eigenaren van voor de chrysantenteelt geschikte gronden deze gronden niet willen verkopen. 2.5.6.1. Het college heeft zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat, anders dan de grondkwaliteit in de projectvestigingen, de grondkwaliteit in het plangebied uitermate geschikt is voor chrysantenteelt. 2.5.6.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat [vergunninghouders] sinds 2000 op zoek zijn geweest naar een locatie om een glastuinbouwbedrijf te vestigen, hetgeen in 2004 heeft geresulteerd in de aankoop van de gronden in onderhavig plangebied. Volgens [vergunninghouders] is de voornaamste reden geweest om deze gronden aan te kopen, de kwaliteit van de grond die uitstekend geschikt is voor de teelt van chrysanten in de volle grond. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt verder naar voren dat de bodemkwaliteit van de gronden in de projectvestigingen Californië en Siberië niet optimaal is voor chrysantenteelt in de volle grond. In dit verband hebben burgemeester en wethouders en [vergunninghouders] uiteengezet dat voor het telen van chrysanten in de volle grond de bovenste zwarte laag grond belangrijk is. In de projectvestigingen Californië en Siberië wordt bij het egaliseren van de gronden geen rekening gehouden met deze zwarte laag, zodat deze op sommige plaatsen geheel zal verdwijnen. Volgens burgemeester en wethouders levert dit voor gronden behorende tot de projectvestigingen geen problemen op omdat daar voornamelijk teelt via substraten zal plaatsvinden waarbij de bodemkwaliteit niet van doorslaggevend belang is. Dit is volgens burgemeester en wethouders anders bij chrysantenteelt in de volle grond. Binnen het plangebied is het egaliseren van de gronden in eigen beheer van [vergunninghouders] geschied, zodat de bovenste zwarte laag grond behouden is gebleven. Gelet hierop heeft het college voldoende uiteengezet dat [vergunninghouders] in verband met de bodemgeschiktheid niet konden aanhaken bij de projectvestigingen. 2.5.6.3. Met betrekking tot het betoog van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat ten onrechte gegevens ontbreken die verband houden met het zoeken naar alternatieve locaties buiten de projectvestigingen, heeft het college zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat [vergunninghouders], voordat zij de gronden in het plangebied aankochten, ook de geschiktheid van gronden in andere concentratiegebieden hebben onderzocht. Alhoewel ook in deze gebieden de bodemkwaliteit geschikt was voor het telen van chrysanten, konden deze gronden niet worden verworven, omdat deze in eigendom waren van individuele eigenaren die niet bereid waren hun gronden te verkopen, aldus het college. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dit standpunt van het college onjuist is. 2.5.7. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat het college zich ter motivering van de afwijking van de referentiemaat ten onrechte op het standpunt stelt dat de vestiging van het bedrijf van [vergunninghouders] een impuls voor de lokale arbeidsmarkt met zich brengt. Hiertoe voeren zij aan dat de vestiging van het bedrijf van [vergunninghouders] aan slechts 19 personen werkgelegenheid biedt. 2.5.7.1. Het college heeft zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat de vestiging van het bedrijf van [vergunninghouders] zal leiden tot een toename van ongeveer 40 arbeidsplaatsen. Dit getal is gebaseerd op de benodigde arbeidsbezetting op de huidige bedrijfslocatie te Egchel. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college hiervan niet mocht uitgaan. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vestiging van het bedrijf ter plaatse een goede impuls zal zijn voor de lokale arbeidsmarkt en heeft het college dit aspect bij zijn bevoegdheid tot afwijken van de referentiemaat kunnen betrekken. 2.5.8. Met betrekking tot de gemeentelijke ambities ten aanzien van het desbetreffende gebied betogen [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat, nu het plan voorziet in een afwijking van de referentiemaat, het plan getoetst moet worden aan de gebiedsvisie Platveld. Het plan voldoet volgens hen op meerdere punten niet aan deze gebiedsvisie. 2.5.8.1. Het college heeft zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat ondanks dat het plan op enkele punten niet voldoet aan de gebiedsvisie, er toch voldoende maatregelen worden genomen om de omgevingskwaliteit voor de bewoners van het glastuinbouwconcentratiegebied te waarborgen. 2.5.8.2. Burgemeester en wethouders hebben bij besluit van 2 mei 2006 de gebiedsvisie "Gezamenlijk op weg naar een landschappelijke gebiedsvisie Platveld (landschappelijke inpassing glastuinbouwconcentratiegebied Platveld" (hierna: de gebiedsvisie) vastgesteld. De gemeentelijke ambities betreffende het gebied Platveld zijn in de gebiedsvisie vastgelegd. De gebiedsvisie is gezamenlijk met de glastuinders, de bewoners en overige gebruikers van het concentratiegebied Platveld opgesteld, omdat de uitbreiding van de glastuinbouw van invloed is op de leefomgeving van de bewoners van het gebied. Het doel is om binnen het concentratiegebied Platveld een duurzaam en landschappelijk raamwerk te creëren, waarbinnen uitbreiding, omvorming of nieuwvestiging van glastuinbouw mogelijk is en waarbinnen de omgevingskwaliteit voor de bewoners gewaarborgd is. 2.5.8.3. Het standpunt van burgemeester en wethouders dat de oorspronkelijke aanvraag van [vergunninghouders] in 2004 en derhalve voordat de gebiedsvisie werd vastgesteld is ingediend, op grond waarvan van de gebiedsvisie kan worden afgeweken, deelt de Afdeling niet. De aanvraag van [vergunninghouders] uit 2004 heeft immers geleid tot vaststelling van het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied wijziging ex artikel 11 WRO, toekenning agrarisch bouwkavel aan [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf aan een locatie gelegen aan de Kampsteeg/Langstraat/Donkerpeelkensweg". Het besluit van het college omtrent goedkeuring van dit plan is door de Afdeling bij uitspraak van 28 juni 2006, nr. 200505996/1, vernietigd en de Afdeling heeft tevens zelf voorziend goedkeuring onthouden aan het plan. Hierop hebben [vergunninghouders] op 5 januari 2007 opnieuw een verzoek ingediend tot wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 1992", zoals gewijzigd door het bestemmingsplan "Reparatieherziening Buitengebied 1999". Burgemeester en wethouders dienen bij de vaststelling van het plan, en het college bij de goedkeuring daarvan, het beleid te betrekken zoals dat van kracht was ten tijde van het vaststellen onderscheidenlijk het goedkeuren van het plan. Nu de gebiedsvisie reeds in 2006 in werking is getreden, is het standpunt van burgemeester en wethouders dat de plannen van voor de gebiedsvisie dateren niet voldoende om de afwijking van de gebiedsvisie te rechtvaardigen. 2.5.8.4. In de gebiedsvisie is onder meer opgenomen dat de afstand tussen nieuw te bouwen kassen en bestaande bebouwing minimaal 25 meter dient te zijn. Tevens is daarin opgenomen dat langs de openbare wegen een groene bufferzone van tien meter geldt. Daarop aansluitend komt een schil van multifunctionele landelijke zone I van 20 meter, waarin ruimte is voor (bedrijfs)woningen met erf, huisweide, grondgebonden teelten, waterbassin e.d.. 2.5.8.5. Met betrekking tot de stelling van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat de afstand van de voorziene kassen tot aan het perceel Langstraat 8 niet voldoet aan de gebiedsvisie, heeft het college zich in navolging van burgemeester en wethouders terecht op het standpunt gesteld dat de gebiedsvisie ziet op de afstand tussen de voorziene kassen en het bestaande erf en dat aan deze afstand wordt voldaan. Met betrekking tot de afstand tussen de nieuw te bouwen kassen en de bestaande bebouwing overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat het plan voorziet in een bouwvlak op een afstand van 21 meter van de bestaande bebouwing aan de Langstraat 6a en op een afstand van 13 meter van de bebouwing aan de Kampsteeg 45. Ter zitting is door burgemeester en wethouders uiteengezet dat dit afstanden betreffen van de voorziene kassen tot aan bestaande bedrijfsbebouwing aan de Langstraat 6a en de Kampsteeg 45. Door burgemeester en wethouders is ter zitting onweersproken gesteld dat de in de gebiedsvisie genoemde afstand van 25 meter wel wordt gehaald tussen de voorziene kassen en de bestaande woningen op die percelen. Uit de stukken komt naar voren dat de afstand tussen de voorziene kassen en de Donkerpeelkensweg 15 meter bedraagt en tussen de voorziene kassen en de Kampsteeg op enkele plaatsen 22 meter. Het college heeft ter zitting uiteengezet dat het deze afwijking van de gebiedsvisie gerechtvaardigd vindt, omdat aan de westelijke zijde van het plangebied, hoewel dit op grond van de gebiedsvisie niet noodzakelijk is, zal worden voorzien in een robuuste strook met groenvoorzieningen. De Afdeling overweegt dat weliswaar niet aan de afstanden zoals genoemd in de gebiedsvisie wordt voldaan, maar dat het college betekenis mocht toekennen aan de omstandigheid dat de dichtstbijzijnde bebouwing aan de Langstraat 6a en de Kampsteeg 45 bedrijfsbebouwing betreft en dat aan de in gebiedsvisie genoemde afstand tussen de nieuw te bouwen kassen en woningen wel wordt voldaan. Voorts heeft het college betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat, hoewel niet geheel wordt voldaan aan de in gebiedsvisie genoemde afstanden tussen de voorziene kassen en de openbare weg, zal worden voorzien in extra groenvoorzieningen. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het plan wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de gebiedsvisie, waarin de gemeentelijke ambities ten aanzien van het gebied zijn neergelegd. 2.5.9. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen in dit verband ten slotte dat het plan zal leiden tot een aantasting van de leefomgeving, hetgeen in strijd is met het provinciaal beleid. Hiertoe voeren zij aan dat een BOM+-overeenkomst niet toelaatbaar is, omdat de omwonenden geen nakoming van de overeenkomst kunnen vorderen. Voorts stellen zij dat de invulling van de BOM+-overeenkomst onvoldoende concreet is en dat ten onrechte pas binnen een termijn van twee jaar uitvoering aan de overeenkomst behoeft te worden gegeven. Tevens voeren zij aan dat geen duidelijkheid bestaat over de maximale bouwhoogte van het kassencomplex en dat de aanplant van de begroeiing even hoog dient te zijn als de kassen. 2.5.9.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het BOM+-beleid niet betekent dat de nieuwvestiging van het glastuinbouwbedrijf geen aantasting mag betekenen van het gebied, maar dat tegenover een aantasting een kwaliteitsbijdrage aan de omgeving dient te staan. In de BOM+-overeenkomst is volgens het college voldoende duidelijk opgenomen welke maatregelen [vergunninghouders] zullen treffen en is nakoming van de overeenkomst voldoende gewaarborgd. 2.5.9.2. Ingevolge artikel 2.02, vierde lid, onder A, aanhef en sub 2, van de planvoorschriften geldt voor het bouwen van bedrijfsgebouwen een maximumgoothoogte van 4,5 meter en een maximale hoogte van zes meter. Ingevolge artikel 2.02, zesde lid, onder A, aanhef en sub 1, kunnen burgemeester en wethouders, onder aldaar gestelde voorwaarden, vrijstelling verlenen van artikel 2.02, vierde lid, onder A, sub 2, tot vergroting van de goothoogte tot ten hoogste 6,5 meter en de hoogte tot maximaal negen meter. Gelet hierop is duidelijk dat bij recht de maximale goothoogte van het voorziene kassencomplex 4,5 meter en de maximale bouwhoogte zes meter is. Tevens is duidelijk dat na het doorlopen van de vrijstellingsprocedure de maximale goothoogte 6,5 meter en de maximale bouwhoogte negen meter bedraagt. 2.5.9.3. De beleidsnota "Bouwkavel op Maat plus" is een uitwerking van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg en is nog steeds van kracht onder het POL 2006. BOM+ is gericht op het mogelijk maken van (agrarische) bedrijfsontwikkelingen en tegelijkertijd het behalen van winst in omgevingskwaliteit. Bij nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf waarvoor een bestemmingsplan moet worden gewijzigd moet de ondernemer een bedrijfsontwikkelingsplan opstellen, waarin hij aangeeft wat zijn plannen zijn, welke effecten de uitvoering daarvan heeft op de omgeving en welke tegenprestaties hij kan en wil leveren. Deze tegenprestaties dienen contractueel te worden vastgelegd, waarbij dient te worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn de tegenprestaties geëffectueerd zullen worden, en hoe de instandhouding, het onderhoud en de monitoring daarvan geregeld zullen worden. 2.5.9.4. In onderhavig geval is uitvoering gegeven aan het BOM+-beleid door het sluiten van een overeenkomst tussen enerzijds [vergunninghouders] en anderzijds de gemeente Meijel en de provincie Limburg. Hierbij behoort het geclusterd plan landschap-, water-, natuurontwikkelings- en compensatieplan van februari 2005 en de aanvulling van december 2006, waarin onder meer is opgenomen welke tegenprestaties [vergunninghouders] zullen leveren. In artikel 7 van de overeenkomst is opgenomen dat [vergunninghouders] een bankgarantie zullen stellen, welke garantie geheel of gedeeltelijk aan de provincie zal vervallen indien de compensatie en de tegenprestatie niet naar behoren zijn uitgevoerd binnen de door de provincie in een ingebrekestelling genoemde redelijke termijn. De provincie zal dan vervolgens met de vervallen bankgarantie de compensatie en de tegenprestatie uitvoeren, aldus artikel 7 van de overeenkomst. 2.5.9.5. In het geclusterd plan landschap-, water-, natuurontwikkelings- en compensatieplan van februari 2005 en de aanvulling van december 2006 wordt voorzien in onder meer de volgende maatregelen. Aan de oostelijke zijde van het plangebied wordt een struikensingel aangeplant, waaronder een kruidenrijke zone langs de wegzijde en zullen de populieren vervangen worden door inheemse essen die meer potentie bieden voor vleermuizen. Aan de westelijke zijde van het plangebied zal een struikensingel worden aangeplant en in de noordwesthoek zullen enkele essen worden geplant. Aan de noordzijde zullen bij de beek essen worden geplant en onder de bomen zal een gemengde haag worden aangelegd. De ingang aan de Kampsteeg zal worden geaccentueerd met twee paardenkastanjes. Omdat de noord- en westzijde de grens van het concentratiegebied vormen, worden hier tevens een ruige graanrand en een natuurstrook rond het bassin en de infiltratiebuffer gerealiseerd. Ook zal rond het infiltratiebassin sprake zijn van een kruidenrijke zone. Tevens zullen langs de Kampsteeg eiken worden aangeplant. Aan de zuidzijde van het plangebied zal voorts worden voorzien in een beukenhaag, een gemengde haag en inheemse lindebomen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de invulling van de BOM+-overeenkomst niet voldoende concreet is. 2.5.9.6. Niet ontkend kan worden dat het voorziene bedrijf van [vergunninghouders] zal leiden tot een aantasting van het landschap. Het college heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet iedere aantasting van het landschap in een gebied met de aanduiding "concentratiegebieden glastuinbouw" moet worden uitgesloten. Hierbij heeft het college in dit geval kunnen betrekken dat het bedrijf niet alleen landschappelijk zal worden ingepast, maar dat met de overeenkomst ook winst voor de omgeving zal worden behaald in de vorm van de aanleg van een grotere diversiteit aan beplanting op gronden die thans alleen uit grasland bestaan. Voorts heeft het college van belang kunnen achten dat het uitvoeren van de overeenkomst gewaarborgd is, omdat, gelet op artikel 7 van de BOM+-overeenkomst, de provincie tot nakoming zal overgaan, indien [vergunninghouders] de overeenkomst niet nakomen. Ter zitting is dit van de kant van het college nadrukkelijk bevestigd. Tegen deze achtergrond heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met deze overeenkomst en het daarbij behorende geclusterd plan landschap-, water-, natuurontwikkelings- en compensatieplan van februari 2005 en de aanvulling van december 2006 in voldoende mate in overeenstemming met het BOM+-beleid wordt gehandeld. De argumenten van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] met betrekking tot de termijn waarbinnen uitvoering moet worden gegeven aan de overeenkomst en de hoogte van de aanplant, leiden niet tot een ander oordeel. 2.5.10. Gelet op de overwegingen 2.5.5. tot en met 2.5.9.6. hebben burgemeester en wethouders en het college alle aspecten die in de Handreiking staan in voldoende mate bij het besluit tot vaststellen van het plan onderscheidenlijk het bestreden besluit betrokken en heeft het college kunnen instemmen met de afweging van burgemeester en wethouders om in dit geval af te wijken van de referentiemaat van vijf hectare. Hydrologie 2.6. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] vrezen enerzijds wateroverlast ten gevolge van het nieuw te vestigen bedrijf en daarmee vernatting van de weilanden. 2.6.1. In dit verband voeren zij aan dat ten onrechte is nagelaten gericht onderzoek te doen, en met name dat ten onrechte niet is onderzocht wat de gevolgen zijn van de vestiging van het bedrijf voor de stand van het grondwaterpeil in het plangebied. Ter onderbouwing van de gestelde vernatting betogen [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat het infiltratiebassin zal leiden tot wateroverlast, terwijl reeds overlast wordt ondervonden in het gebied Scheepersbergpeelke. De te treffen maatregelen zullen niet voldoende zijn om de wateroverlast tegen te gaan. De vernatting van de gronden kan volgens hen tot gevolg hebben dat paarden niet meer in de wei kunnen worden gehouden, hetgeen extra kosten in de vorm van bijvoederen met zich zal brengen. 2.6.1.1. Het college heeft zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat bij de voorbereiding van het plan een watertoets is uitgevoerd en dat het waterschap Peel en Maasvallei met deze toets kan instemmen. 2.6.1.2. In de watertoets staat onder meer dat op de gronden van [vergunninghouders] een foliebassin met een inhoud van 31.500 m³ en een infiltratiebassin van 3.000 m³ zal worden aangelegd. In het foliebassin wordt een dynamische berging van 4.400 m³ gerealiseerd met een leegloop naar een infiltratievijver. Indien het waterpeil in de infiltratievijver tot 50 centimeter onder het maaiveld is gestegen, wordt door middel van een vlotterconstructie het overtollige water in het foliebassin gedoseerd afgevoerd op een primaire watergang. Nu in de watertoets is beschreven welke voorzieningen op de gronden van [vergunninghouders] zijn voorzien, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat geen gericht onderzoek is gedaan. Voorts behoefde het college in de vrees van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] voor wateroverlast geen aanleiding te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. Hierbij acht de Afdeling van belang dat binnen het bedrijf zal worden voorzien in een foliebassin dat, zoals ter zitting is uiteengezet, ongeveer 30 tot 35% van de totale regenval per jaar kan bevatten, er een leegloop is naar de infiltratievijver en dat het mogelijk is om hemelwater af te voeren op een primaire watergang. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat het waterschap Peel en Maasvallei heeft ingestemd met deze manier van omgaan met water. 2.6.2. Met betrekking tot het betoog van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat het waterbassin ongedierte zal aantrekken, hetgeen volgens hen tot onoverkomelijke problemen zal leiden voor de paarden in de omgeving, overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dit standpunt niet met feiten of omstandigheden hebben onderbouwd. In deze enkele stelling behoefde het college daarom geen aanleiding te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. 2.7. Tevens betogen [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en de stichting anderzijds dat het plan zal leiden tot daling van het grondwaterpeil en daarmee tot verdroging van de bodem. Zij betogen dat de realisering van het plan zal leiden tot een verdroging van het Natura 2000-gebied "De Groote Peel". Hiertoe voeren zij aan dat door het oprichten van het kassencomplex minder water in de bodem zal zijgen en dat het bedrijf water uit de bodem zal onttrekken ten behoeve van de teelt. Omdat dit schadelijk kan zijn voor "De Groote Peel", is volgens hen een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) vereist. 2.7.1. Niet in geschil is dat het plangebied is gelegen op meer dan twee kilometer afstand van het Natura 2000-gebied "De Groote Peel" en buiten de bufferzone van dit gebied. Uit de zienswijzenota en het verhandelde ter zitting blijkt dat het opgevangen hemelwater volledig voor de teelt zal worden ingezet en dat slechts incidenteel grondwater uit de bodem zal worden onttrokken. Gelet op het feit dat de chrysanten in de volle grond zullen worden geteeld, zal het hemelwater dat wordt gebruikt voor de beregening van de chrysanten, deels in de grond zijgen. Voorts zal, blijkens de zienswijzenota, minder water uit het gebied verdwijnen, omdat het water gedurende het gehele jaar wordt opgevangen en gespreid gedurende het jaar wordt ingezet. Thans verdwijnt volgens de zienswijzenota in periodes met een neerslagoverschot een deel van het hemelwater uit het gebied. Voorts zal op de gronden van het bedrijf worden voorzien in een infiltratiebassin, waarbij overtollig hemelwater de grond in kan zijgen en zal per saldo minder grondwater uit de bodem worden onttrokken, omdat zoals ter zitting onweersproken is uiteengezet, de beregeningsput op de gronden niet meer zal worden gebruikt. [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en de stichting hebben niet aannemelijk gemaakt dat ondanks deze voorzieningen binnen het bedrijf, niet voldoende water in de bodem kan zijgen. In de Natuurtoets Langstraat te Meijel van 1 februari 2005, uitgevoerd door Arcadis (hierna: de natuurtoets), staat dat de afstand tot "De Groote Peel" en de aard van de ingreep zodanig zijn dat geen nadelige effecten gaan optreden op het beschermde gebied. Gelet op het voorgaande heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat een vergunning op grond van de Nbw 1998 in dit geval niet nodig is. 2.7.2. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] voeren voorts aan dat de percelen naast het plangebied zullen verdrogen door het zakken van het grondwaterpeil en wel omdat dieptedrainage wordt toegepast en als gevolg van de egalisatiewerkzaamheden het plangebied 1,5 meter reeds lager ligt dan de omliggende percelen. Hieromtrent stelt de Afdeling op grond van de stukken vast dat het plangebied door de uitgevoerde egalisatiewerkzaamheden, anders dan [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen, ongeveer 50 centimeter lager is gelegen dan de omliggende percelen. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat hierdoor een onaanvaardbare verdroging van hun percelen zal optreden. Voorts blijkt uit de zienswijzenota dat het bedrijf geen gebruik zal maken van dieptedrainage, hetgeen door [vergunninghouders] ter zitting is bevestigd. Gelet hierop heeft het college in de vrees van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 2] voor verdroging van hun gronden geen reden hoeven zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. Assimilatiebelichting 2.8. [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en de stichting verwachten lichthinder ten gevolge van de assimilatiebelichting in het kassencomplex. Hiertoe voeren zij aan dat de voorziene afschermingsmethode niet goed werkbaar is, omdat de overtollige warmte niet kan worden afgevoerd. Voorts vrezen [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat assimilatiebelichting gedurende de dag zal leiden tot hinderlijke lichtspiegeling. Tevens betogen zij dat ten onrechte niet de aanduiding "chrysantenteelt" aan het perceel is toegekend, omdat nu niet is uitgesloten dat ook andere teelt, waarbij intensiever gebruik wordt gemaakt van assimilatiebelichting, op het perceel kan worden uitgeoefend. 2.8.1. Het college heeft zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat geen overlast van de assimilatiebelichting zal worden ondervonden, omdat gebruik zal worden gemaakt van dek- en gevelschermen die zo goed als geen lichtuitstraling hebben. Tevens is in de planvoorschriften een nadere eisen-regeling opgenomen om lichthinder ten gevolge van assimilatiebelichting te voorkomen, aldus het college. 2.8.2. In de natuurtoets staat dat de chrysant een zogenoemde korte dagbloeier is, hetgeen betekent dat deze soort gaat bloeien zodra de dagen korter worden. Dit heeft tot gevolg dat bij chrysantenteelt het kassencomplex volledig donker is tussen 18.00 uur en 07.00 uur, met uitzondering van jonge planten, die gedurende twee weken 24 uur per dag worden belicht. Voorts is niet in geding dat bij chrysantenteelt gedurende een bepaalde periode in het jaar assimilatiebelichting tijdens daguren wordt toegepast om voldoende lichturen voor de chrysanten te garanderen. Nu [vergunninghouders] voor de bovenafscherming als dekscherm een schermdoek toepassen dat 99,9% lichtdicht is en in de kasgevel een gevelscherm zal worden gebruikt dat 100% lichtdicht is, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen overlast van de assimilatiebelichting zal worden ondervonden. In hetgeen [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en de stichting hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de voorgestelde afscherming van de assimilatiebelichting niet zal worden toegepast. Hierbij is van belang dat uit de schriftelijke uiteenzetting van burgemeester en wethouders blijkt dat bij de assimilatiebelichting van chrysanten weinig overtollige warmte vrijkomt en indien toch in enige mate sprake zou zijn van overtollige warmte, deze kan worden afgevoerd. Ter zitting hebben [vergunninghouders] uiteengezet dat deze afvoer van warmte geschiedt door boven het scherm te luchten. 2.8.3. In artikel 2.0 van de planvoorschriften is bepaald dat kassen slechts mogen worden gebruikt onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan de eisen die gelden in het Besluit Glastuinbouw en aan de voorwaarde dat de gevels van glasopstanden waarin assimilatiebelichting wordt toegepast vanaf één uur na zonsondergang tot één uur voor zonsopgang volledig zijn afgeschermd met een 100% dicht gevelschermdoek en aan de bovenzijde van de glasopstanden in diezelfde periode het licht voor minimaal 95% wordt afgeschermd. Gelet hierop biedt het plan voldoende mogelijkheden om lichthinder ten gevolge van assimilatiebelichting te voorkomen en heeft het college aan de vrees van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat van andere teelten meer overlast zal worden ondervonden, wat daar verder ook van zij, geen doorslaggevende betekenis behoeven toe te kennen. Geluid 2.9. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat in het bedrijfsontwikkelingsplan ten onrechte geen rekening is gehouden met de geluidhinder van onder meer aggregaten, koelmotoren, spuitinstallaties en verwarmingsinstallaties. Tevens is volgens hen geen rekening gehouden met de geluidhinder veroorzaakt door laad- en losactiviteiten en het voor het bedrijf noodzakelijke vrachtverkeer. 2.9.1. Het college heeft zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat onderzoek naar de geluidbelasting is gedaan en dat aan alle geldende eisen kan worden voldaan. 2.9.2. HMB-Groep heeft in opdracht van [vergunninghouders] een akoestisch industrielawaaionderzoek uitgevoerd naar de geluidbelastingen van het nieuw te vestigen bedrijf. Dit heeft geresulteerd in het rapport "Prognoseberekening geluiduitstraling industrielawaai, Platveld (ong.) Meijel" van 16 januari 2007. In dit akoestisch rapport staat dat zowel de directe geluidhinder, zoals veroorzaakt door de bedrijfsinstallaties, als de indirecte geluidhinder ten gevolge van inrichtingverbonden verkeer, is berekend. De conclusie in het akoestisch rapport luidt dat het bedrijf van [vergunninghouders] vanuit akoestisch oogpunt aan alle eisen zal kunnen voldoen. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport zodanige onjuistheden bevat of leemten in kennis vertoont, dat het college zich hierop niet heeft kunnen baseren. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten gevolge van het plan geen onaanvaardbare geluidhinder zal worden ondervonden. Dat in het bedrijfsontwikkelingsplan van [vergunninghouders] geen rekening is gehouden met alle geluidbronnen doet hier niet aan af, omdat het bedrijfsontwikkelingsplan niet in het kader van het onderzoek naar geluidhinder is ontwikkeld maar in het kader van de BOM+-overeenkomst is opgesteld. Verkeer 2.10. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen verder dat verkeersoverlast zal ontstaan. Hiertoe voeren zij aan dat het plan zal leiden tot hogere verkeersintensiteiten en dat de Kampsteeg en de Langstraat niet geschikt zijn voor vrachtverkeer. Voorts zullen de omliggende wegen volgens hen niet meer veilig zijn voor fietsverkeer. Voorts is volgens [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet gegarandeerd, omdat de omliggende wegen in slechte conditie verkeren en deze dienen te worden verbeterd om de ontwikkelingen van het glastuinbouwgebied Platveld te faciliteren. Voorts betogen zij dat het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid. 2.10.1. Het college heeft zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat de omliggende wegen weliswaar niet bij uitstek geschikt zijn voor vrachtverkeer, maar dat dit door de geringe verkeersintensiteit geen ernstige problemen zal opleveren. De geringe breedte van de wegen laat geen hoge snelheden toe, zodat de verkeersveiligheid niet in gedrang komt. Voorts zullen ongeveer 40 parkeerplaatsen op het terrein worden gerealiseerd, waardoor niet gevreesd behoeft te worden voor parkeeroverlast in de omgeving. 2.10.2. In de schriftelijke uiteenzetting van burgemeester en wethouders staat dat de Langstraat, de Peelweg en het Platveld zijn verzwaard en dat daar grasbetontegels zijn aangebracht. De Kampsteeg is opnieuw geasfalteerd en voor fietsers is een langzaamverkeersroute aangelegd. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de conditie van de omliggende wegen niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat en dat het plan niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties voor fietsers. 2.10.3. Uit de bouwtekening van het voorziene bedrijf komt naar voren dat tussen de hoofdingang en de Kampsteeg zal worden voorzien in ongeveer 40 parkeerplaatsen. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan hiermee niet voorziet in mogelijkheden voor voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het bedrijf. Voorts hebben [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de wegen rondom het plangebied niet geschikt zijn voor vrachtverkeer. 2.10.4. Uit de stukken blijkt dat het bedrijf van [vergunninghouders] zal worden voorzien van twee ingangen. De hoofdingang zal worden gesitueerd aan de noordwestzijde van het kassencomplex en zal bereikbaar zijn vanaf de Kampsteeg. De tweede ingang zal worden gesitueerd aan de zuidzijde van het kassencomplex en zal bereikbaar zijn vanaf de Langstraat. Volgens de stukken zal het verkeer voornamelijk gebruik maken van de hoofdingang aan de Kampsteeg. De ingang aan de Langstraat zal worden gebruikt door vrachtverkeer dat plantmateriaal komt brengen. In het akoestisch rapport "Prognoseberekening Geluiduitstraling industrielawaai, locatie Kampsteeg (ong) te Meijel", gedateerd 29 maart 2005, opgesteld door HMB-Groep in het kader van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2006, nr. 200505996/1, zijn de te verwachten verkeersintensiteiten ten gevolge van het bedrijf opgenomen. Ter zitting is van de zijde van [vergunninghouders] verklaard dat deze verkeersintensiteiten ook in onderhavig plan als uitgangspunt hebben gediend. Uit dit rapport komt naar voren dat ter plaatse van de hoofdingang aan de Kampsteeg 70 verkeersbewegingen van personen- en bestelauto's per etmaal zullen plaatsvinden en zes verkeersbewegingen per etmaal ten gevolge van vrachtverkeer. Tevens staat in dit rapport dat ter plaatse van de ingang aan de Langstraat twee verkeersbewegingen van vrachtverkeer per etmaal zullen plaatsvinden. Het college heeft zich gelet hierop in navolging van burgemeester en wethouders in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toename van de verkeersintensiteiten gering is. 2.10.5. Gelet op het voorgaande heeft het college in de vrees van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] voor verkeersoverlast geen reden hoeven te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. Luchtkwaliteit 2.11. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat ten onrechte geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is gedaan en dat zij geen kennis hebben kunnen nemen van een door Arvalis uitgevoerd onderzoek. Tevens stellen zij dat het plan niet voldoet aan de eisen van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005). 2.11.1. Door Arvalis Adviseurs is een onderzoek naar de gevolgen van het voorziene bedrijf voor de luchtkwaliteit uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in het rapport "Luchtkwaliteittoets [vergunninghouder 1]/[vergunninghouder 2]" van 19 maart 2007. Het standpunt van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat geen onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit mist derhalve feitelijke grondslag. Voor zover zij betogen dat zij geen kennis van dit stuk hebben kunnen nemen, overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] deze enkele stelling niet nader hebben onderbouwd en daarmee niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen kennis hebben kunnen nemen van het voormelde onderzoek. Verder hebben [appellanten sub 1] dit rapport als bijlage bij hun beroepschrift bij de Afdeling ingediend. De beroepsgrond faalt derhalve. 2.11.2. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] hebben hun standpunt dat het plan niet voldoet aan de eisen van het Blk 2005 niet beargumenteerd. Uit het luchtkwaliteitrapport blijkt dat aan de grenswaarden van het Blk 2005 kan worden voldaan. De enkele stelling van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat dit onjuist is, is onvoldoende voor een ander oordeel. Dit betoog faalt. Bestrijdingsmiddelen 2.12. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in het kassencomplex. De certificering van MPS en Florimark biedt onvoldoende garantie dat de bestrijdingsmiddelen geen gevaar voor de omgeving opleveren, aldus [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2]. 2.12.1. Het college heeft zich in navolging van burgemeester en wethouders op het standpunt gesteld dat het bedrijf gebruik zal maken van biologische gewasbescherming, waardoor slechts beperkt gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Bovendien beschikken de bedrijven over een aantal keurmerken, hetgeen betekent dat op een maatschappelijk verantwoorde wijze chrysanten worden geteelt, aldus het college. 2.12.2. In een schriftelijke uiteenzetting van Arvalis Adviseurs staat dat in de huidige situatie in het bedrijf van [vergunninghouders] beperkt gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. De gewasbescherming wordt zo mogelijk op een biologische geïntegreerde wijze uitgevoerd. [vergunninghouders] zullen ook in het nieuwe bedrijf zoveel mogelijk gebruik maken van biologische gewasbescherming en doen volop onderzoek naar mogelijkheden tot aanvullende biologische gewasbescherming, waardoor slechts beperkt gecorrigeerd behoeft te worden middels de inzet van gewasbeschermingsmiddelen. Voorts is van de zijde van [vergunninghouders] ter zitting onweersproken gesteld dat geen uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen zal plaatsvinden, omdat geen sprake is van dieptedrainage. In hetgeen [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op standpunt heeft kunnen stellen dat nader onderzoek naar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet noodzakelijk was. Natuur 2.13. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat de natuurcompensatieovereenkomst onvoldoende is wat betreft de kwaliteit en de locatie. Voorts is volgens hen ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor de vleermuizen en naar de vraag welke compensatie nodig is en is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van de lichtuitstraling op de vogeltrek. Voorts dienen aanpassingen te worden gemaakt om te voorkomen dat vogels het kassencomplex binnen vliegen, aldus [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2]. 2.13.1. In de natuurcompensatieovereenkomst, die deel uitmaakt van het geclusterd plan landschap-, water-, natuurontwikkelings- en compensatieplan van februari 2005 en de aanvulling van december 2006, staat dat ten gevolge van het plan mogelijk indirect negatieve effecten zijn te verwachten voor de steenuil in de vorm van verlies van foerageergebied. Voor de steenuil is een soortenbeschermingsplan opgesteld, waarop een provinciale compensatieregeling van toepassing is. Deze compensatieregeling houdt in dat binnen een straal van 225 meter van de territoria van de steenuil 20% gecompenseerd dient te worden. In dit geval betekent dit dat bij een verlies van 7,5 hectare leefgebied, 1,5 hectare geschikt leefgebied gecompenseerd dient te worden. Voorts staat in de natuurcompensatieovereenkomst dat ruim 1,5 hectare nieuw natuurgebied zal worden gecreëerd binnen het plangebied. Het betreft een struikensingel aan de oostzijde van het plangebied, een gebied met struiken, bomen en een ruige graanrand aan de noordelijke en westelijke zijde van het plangebied en een struikensingel rondom de woning. Deze nieuwe natuur biedt met name mogelijkheden voor de steenuil, omdat onder meer door extensief maaibeheer ruimte ontstaat voor prooidieren van de steenuil. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de in de natuurcompensatieovereenkomst opgenomen maatregelen niet voldoende zijn. In dit verband acht de Afdeling voorts van belang dat bij besluit van 1 september 2005 de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een ontheffing heeft verleend op grond van de Flora- en faunawet voor de steenuil. Deze ontheffing is inmiddels onherroepelijk. 2.13.2. In de natuurtoets is onder meer opgenomen dat de mate waarin bij chrysantenteelt lichthinder optreedt dusdanig beperkt is ten gevolge van de te nemen maatregelen tegen lichtvervuiling, dat dit geen nadelige invloed zal hebben op vogels. Gelet hierop mist het standpunt van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de lichthinder op de vogeltrek feitelijke grondslag. Voorts is in de natuurtoets opgenomen dat geen kraamkolonies of winterverblijven van vleermuizen verloren zullen gaan. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen tegen het ontwerpplan is door Arcadis een nadere rapportage over de invloed van het plan op de in de omgeving voorkomende vleermuizenpopulaties opgesteld. Hierin staat dat de te verwachten effecten van de aanleg van het kassencomplex op de vleermuizen beperkt zijn en uitsluitend een beperkt effect zullen hebben op het foerageergebied van de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Voorts staat hierin dat herplant van een bomenrij langs de Donkerpeelkensweg, zoals opgenomen in het geclusterd plan landschap-, water-, natuurontwikkelings- en compensatieplan van februari 2005 en de aanvulling van december 2006, het geringe verlies van foerageergebied volledig zal compenseren. Gelet hierop mist het standpunt van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan op de vleermuizen feitelijke grondslag. De door [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] gewenste aanpassingen aan het kassencomplex om te voorkomen dat vogels naar binnen vliegen zijn zaken die niet in een bestemmingsplan kunnen worden geregeld. Dit onderdeel van hun beroepen wordt hier dan ook verder niet behandeld. Energievoorziening en riolering 2.14. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat het gasleidingnetwerk niet toereikend is. Hiertoe voeren zij aan dat ten onrechte niet uit het plan naar voren komt of, wanneer en op wiens kosten het gasleidingnet verzwaard zal worden. 2.14.1. Bij brief van 11 augustus 2006 heeft de regionale netbeheerder [vergunninghouders] een factuur doen toekomen voor het realiseren van een nieuwe gasaansluiting. Hieruit blijkt dat de regionale netbeheerder geen problemen ziet om het bedrijf van [vergunninghouders] aan te sluiten op het gasleidingnetwerk. Het college heeft zich derhalve in navolging van burgemeester en wethouders in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gaslevering aan het bedrijf niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. 2.14.2. Met betrekking tot het betoog van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat ten onrechte niet duidelijk is hoe en waar het bedrijfsafvalwater zal worden afgevoerd, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het bedrijf geen bedrijfsafvalwater zal produceren. Het betoog van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] mist derhalve feitelijke grondslag. Conclusie 2.15. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en de stichting hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond. Proceskosten 2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Broodman voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008 204-533.