Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7223

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708914/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college), voor zover hier van belang, geweigerd handhavend op te treden tegen een berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200708914/1. Datum uitspraak: 8 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, 2. [appellanten sub 2], wonend te Maasland, gemeente Midden-Delfland, appellanten, tegen de uitspraak in zaak nr. 06/6027 van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2007 in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], gemeente Midden-Delfland, en het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college), voor zover hier van belang, geweigerd handhavend op te treden tegen een berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 18 mei 2006 heeft het college het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 november 2007, verzonden op 26 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 mei 2006 gedeeltelijk vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep van [appellanten sub 2] zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2008. Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partijen] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [verzoekers] hebben een verweerschrift ingediend. [partijen] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. W. Kattouw, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord [verzoekers], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, [partij] sub 1], bijgestaan door mr. D.J.R.M. Braakenburg, advocaat te Rotterdam, en [partij sub 2], vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer, advocaat te Naaldwijk. 2. Overwegingen 2.1. De berging, die op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorp Zuid" niet op het perceel is toegestaan, is gebouwd zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning, zodat in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zoals dit artikel tot 1 januari 2008 luidde, is gehandeld. Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden. 2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.3. Het college en [appellanten sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is, zodat het college het verzoek om handhavend optreden heeft kunnen weigeren. 2.3.1. Volgens vaste jurisprudentie kunnen bijzondere omstandigheden slechts tot het oordeel leiden dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, indien sprake is van incidentele overtredingen en/of overtredingen van geringe ernst. Het oprichten van een berging zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning en in strijd met het ter plaatse geldende planologische regime kan niet als zodanig worden aangemerkt. Voorts blijkt uit de uitspraak van heden in zaak nr. 200801150/1 dat een deel van de berging is opgericht op gronden waarvan [verzoekers] mede-eigenaren zijn, terwijl dit ook bekend was, zodat ook daarom geen sprake kan zijn van een overtreding van geringe ernst. Het college kan niet worden gevolgd in de stelling dat sprake zou zijn van een geringe planologische inbreuk, omdat bij andere woningen ook bergingen zijn gebouwd. Evenmin kan het college zich met vrucht beroepen op de uitspraak van 18 augustus 2000 in zaak nr. 199903267/1 - waarin werd geoordeeld dat in redelijkheid van handhaving kon worden afgezien ondanks het feit dat de voorgenomen legalisering nog enige tijd op zich zou laten wachten - reeds omdat het in dat geval ging om een overtreding van relatief geringe ernst. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan behoorde te worden afgezien. 2.4. Voor zover het college ter zitting heeft betoogd dat het bereid is het bouwwerk te legaliseren en dat daartoe een voorontwerp-bestemmingsplan ter inzage is gelegd, overweegt de Afdeling dat hiermee geen concreet zicht op legalisatie ontstaat, nog daargelaten dat de situatie ten tijde van het besluit op bezwaar bepalend is. 2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. bepaalt dat van de gemeente Midden-Delfland griffierecht ten bedrage van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Van der Maesen de Sombreff voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008 190-552.