
Jurisprudentie
BF7219
Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706825/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706825/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland (hierna: het dagelijks bestuur) een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.
Uitspraak
200706825/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland (hierna: het dagelijks bestuur) een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 september 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2007.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2008, waar [appellant], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. A. Burger, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [getuige] als getuige gehoord.
Vervolgens zijn door partijen, zoals ter zitting was afgesproken, nog enige stukken overgelegd.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 28 oktober 2004 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [appellant] om met betrekking tot [café] op het perceel [locatie 1] te [plaats] bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen wegens geluidoverlast, afgewezen. Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door [appellant], eigenaar van het pand waarin het café en een daarboven gelegen woning zich bevinden, gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 oktober 2005 in zaak nr. 200503346/1 heeft de Afdeling het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Bij besluit van 5 december 2005 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 28 oktober 2004 alsnog gegrond verklaard en meegedeeld voornemens te zijn om tot handhaving over te gaan. Bij besluit van 25 januari 2006 heeft het dagelijks bestuur de drijver van [café] onder aanzegging van bestuursdwang bevolen overtreding van voorschrift 1.1.1 van onderdeel B van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op het perceel [locatie 1] te [plaats] ongedaan te maken.
2.2. Bij brief van 4 november 2005 heeft het dagelijks bestuur [appellant] verzocht opgave te doen van de schade welke hij heeft geleden. Naar aanleiding daarvan heeft [appellant] bij brief van 12 november 2005 een verzoek tot vergoeding van schade over de periode 2002-2005 gedaan.
2.3. Het dagelijks bestuur heeft aan de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding en de ongegrondverklaring van het daartegen gemaakte bezwaar naar strekking het volgende ten grondslag gelegd. Het betoogt dat de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2005 in zaak nr. 200503346/1 meebrengt dat het besluit van 28 oktober 2004 als onrechtmatig moet worden aangemerkt, zodat moet worden bezien welke schade is geleden in de periode die aanvangt met de datum van dat besluit. Tegenover de voor vergoeding in aanmerking komende schadeposten van € 740,90 staat volgens het dagelijks bestuur een geldelijk voordeel dat door het dagelijks bestuur gewaardeerd wordt op € 6.000,00, omdat de volgens [appellant] tengevolge van de geluidoverlast niet verhuur- of verkoopbare woning in waarde is gestegen in de periode van dertien maanden met welke de sluiting is vertraagd. Omdat het geldelijk voordeel substantieel groter is dan het geldelijk nadeel, heeft [appellant] volgens het dagelijks bestuur per saldo geen te vergoeden schade geleden.
2.4. [appellant] voert aan dat de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften (hierna: de commissie) de schijn wekt niet onafhankelijk tot haar advies van 7 augustus 2007, op grond waarvan het dagelijks bestuur zijn besluit van 14 augustus 2007 heeft genomen, te zijn gekomen, maar te hebben gewacht op de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2007 in zaak nr. 200606299/1.
2.4.1. Dat de commissie [appellant] op 24 november 2006 heeft gehoord en eerst op 7 augustus 2007 haar advies heeft uitgebracht, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat dit (te) lange tijdsverloop als zodanig tot de conclusie kan leiden dat de commissie niet onafhankelijk tot haar advies is gekomen. Dat de commissie om andere redenen niet onafhankelijk tot haar advies is gekomen, is niet gebleken. [appellant] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten waaraan een commissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) moet voldoen. Deze beroepsgrond faalt.
2.5. [appellant] voert aan dat het dagelijks bestuur de periode waarin schade zou kunnen zijn ontstaan, onjuist heeft bepaald, in aanmerking genomen dat reeds vele jaren geen handhavingsmaatregelen wegens geluidoverlast zijn genomen.
2.5.1. De Afdeling begrijpt uit de brief van [appellant] van 12 november 2005 dat de grondslag voor het verzoek om schadevergoeding is gelegen in de afwijzing van zijn verzoek om wegens geluidoverlast bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen met betrekking tot [café]. De Afdeling stelt vast dat het dagelijks bestuur op 27 maart 1996 en 1 augustus 2002 handhavend tegen het café is opgetreden in verband met geluidoverlast. Het dagelijks bestuur heeft het in eerder genoemde brief gelegen verzoek van [appellant] dan ook mogen opvatten als verzoek om schadevergoeding wegens het besluit van 28 oktober 2004. Dit brengt mee dat het dagelijks bestuur in het bestreden besluit de periode waarin schade zou zijn ontstaan terecht niet eerder dan met de datum van dit besluit heeft laten aanvangen. Deze beroepsgrond faalt.
2.6. [appellant] voert aan dat de berekening van de schadevergoeding onjuist is. Daartoe voert hij aan dat het dagelijks bestuur ten onrechte niet aannemelijk gemaakt acht dat in de desbetreffende periode daadwerkelijk concreet geïnteresseerden voor de boven het café gesitueerde woning van huur of koop hebben afgezien. [appellant] voert aan dat ten onrechte wordt aangenomen dat hij geen schade heeft geleden, omdat het appartement in die tijd in waarde is gestegen. [appellant] voert voorts aan dat het dagelijks bestuur de kosten voor het raadplegen van rechtspraak ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht.
2.6.1. In zijn verzoek om schadevergoeding heeft [appellant] elf schadeposten opgegeven. Het dagelijks bestuur heeft zijn besluit van 29 augustus 2006 tot afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding gebaseerd op een expertiserapport van Bouwvisie B.V. van 3 augustus 2006. In dit rapport is ten aanzien van de schadeposten 1, 2, 8 en 9 geoordeeld dat deze voor vergoeding in aanmerking dienen te komen. In bezwaar heeft [appellant] de beoordeling van de post vermeld onder 7 niet bestreden. Deze posten zijn niet langer in geschil. In zijn beroepschrift bestrijdt [appellant] de beoordeling van de posten onder 3, 4 en 5 niet, althans niet gemotiveerd. Gelet daarop betreft het geschil uitsluitend de posten vermeld onder 6, 10 en 11.
De post onder 6 betreft kosten van het raadplegen van rechtspraak in de bibliotheek. Het dagelijks bestuur voert aan dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze kosten heeft gemaakt. De Afdeling overweegt dat het verzoek in zoverre kosten betreft die volgens [appellant] bij hem zijn opgekomen in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2004. Ingevolge artikel 8:75 van de Awb is de Afdeling bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De Afdeling heeft bij uitspraak van 26 oktober 2005 in zaak nr. 200503346/1 geoordeeld dat niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Onder die omstandigheden heeft het dagelijks bestuur het verzoek om vergoeding van die kosten dan ook mogen af wijzen.
De post onder 10 betreft huurderving in de periode 1 januari 2003 tot 1 november 2004. Het dagelijks bestuur heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze post buiten de periode valt waarin ten gevolge van 28 oktober 2004 schade zou kunnen zijn ontstaan, voor zover deze post een periode betreft voor 28 oktober 2004. Voor zover deze post de periode betreft van 28 oktober 2004 tot en met 31 oktober 2004 geldt hetgeen hieronder wordt overwogen ten aanzien van de post onder 11.
De post onder 11 betreft huurderving in de periode 1 november 2004 tot 1 november 2005. Met betrekking tot deze post heeft [appellant] verschillende brieven van makelaarskantoren en een brief van [getuige] overgelegd. In de brief [getuige] van 22 maart 2008 is vermeld dat hij in de periode februari tot april 2002 op zoek was naar een woning in Leiden en de woning aan de Pieterskerk-Choorsteeg zag toen deze in de verkoop kwam. In de brief van makelaardij Proper van 30 mei 2002 is vermeld dat besloten is de verkoop van de woning op te schorten. In brieven van 12 september 2006 en 14 november 2006 wordt door een medewerkster van makelaardij Proper bevestigd dat [appellant] 14 januari 2003 een opgave van de huurwaarde heeft ontvangen inzake de [locatie 2] te [plaats], met als doel deze woning te verhuren. Uit de verklaring die [getuige] ter zitting heeft afgelegd is gebleken dat hij eerst bij de bezichtiging ontdekte dat de woning boven [café] was gelegen en dat sprake was van geluidoverlast en dat hij daarom ervan afgezien heeft tot verkoop over te gaan.
De Afdeling stelt vast dat uit deze brieven niet valt af te leiden dat [appellant] daadwerkelijk ertoe overgegaan is de woning voor verhuur aan te bieden in de periode vanaf 28 oktober 2004. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant] in een brief van 10 juli 2003 naar aanleiding van een gesprek op 13 mei 2003 met een medewerker van de milieudienst ontkent dat hij heeft gesteld de bovenwoning te willen verhuren en vermeldt dat hij wel heeft gesteld dat hij de bovenwoning wil verkopen en zal overwegen de bovenwoning te verhuren. Gelet hierop heeft het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat in de periode van 28 oktober 2004 tot november 2005 daadwerkelijk concreet geïnteresseerden van huur hebben afgezien.
In het expertiserapport wordt er vervolgens vanuit gegaan dat tegenover de voor vergoeding in aanmerking komende posten 1, 2, 8 en 9 (tezamen € 740,90) een geldelijk voordeel van € 6.000 staat ten gevolge van het niet in oktober 2004 maar in januari 2006 toepassen van bestuursdwang, aangezien de woning in de periode dat deze vanwege daardoor voortdurende geluidoverlast niet kon worden verkocht met dit bedrag in waarde is gestegen. In het expertiserapport wordt geconcludeerd dat het geldelijk voordeel groter is dan het geldelijk nadeel, zodat geen sprake is van schade.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het dagelijks bestuur zijn besluit van 14 augustus 2007 tot ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding mede op dit standpunt mogen baseren, nu sprake is van een voordeel dat naar redelijke verwachting zal worden gerealiseerd en naar redelijke verwachting zal resulteren in door de benadeelde genoten inkomsten.
Deze beroepsgrond faalt.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008
271-433.