
Jurisprudentie
BF7218
Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708929/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708929/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) de instandhoudingstermijn van de aan de stichting Het Stenen Hoofd (hierna: Het Stenen Hoofd) verleende tijdelijke bouwvergunning voor het plaatsen van twaalf containers en een romneyloods ten behoeve van culturele manifestaties op een terrein gelegen tegenover Westerdoksdijk 44 te Amsterdam (hierna: het perceel) verlengd tot 3 oktober 2006.
Uitspraak
200708929/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 06/4543 en 07/646 van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) de instandhoudingstermijn van de aan de stichting Het Stenen Hoofd (hierna: Het Stenen Hoofd) verleende tijdelijke bouwvergunning voor het plaatsen van twaalf containers en een romneyloods ten behoeve van culturele manifestaties op een terrein gelegen tegenover Westerdoksdijk 44 te Amsterdam (hierna: het perceel) verlengd tot 3 oktober 2006.
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend optreden tegen de op het perceel aanwezige containers en romneyloods afgewezen.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de tegen de besluiten van 23 mei 2006 door [appellant] gemaakte bezwaren heeft [appellant] bij brief van 12 juli 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 20 september 2006 heeft het college het door [appellant] tegen de besluiten van 23 mei 2006 gemaakte bezwaren gegrond verklaard, voor zover het betreft het besluit van 23 mei 2006 tot verlenging van de instandhoudingstermijn van de tijdelijke bouwvergunning voor het plaatsen van vijf containers en een romneyloods op het perceel tot 3 oktober 2006, en voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 6 november 2007, verzonden op 9 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het beroep, voor zover dat ziet op het uitblijven van een besluit op bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover gericht tegen het besluit van 20 september 2006, eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het Stenen Hoofd heeft een reactie ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2008, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C.H. van Dijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep, gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.1.1. Dit betoog faalt. Met het indienen van het beroep tegen het uitblijven van een besluit kon alleen worden bereikt dat het college alsnog een besluit zou nemen. Ten tijde van de aangevallen uitspraak had het college alsnog een besluit genomen op het bezwaar van appellant. Gelet hierop heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat daarmee het procesbelang aan het beroep van [appellant] tegen het uitblijven van een besluit is komen te ontvallen, maar dat aanleiding bestaat het college in zoverre in de proceskosten van [appellant] te veroordelen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt anderszins belang te hebben bij het alsnog gegrond verklaren van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen.
2.2. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep tegen het besluit van 20 september 2006, voor zover het betreft de verlenging tot 3 oktober 2006 van de instandhoudingstermijn van de tijdelijke bouwvergunning van zeven containers, welke termijn ten tijde van de uitspraak van de rechtbank was verstreken, niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.1. Dit betoog slaagt. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij vergoeding van de schade wenst die hij heeft geleden als gevolg van (geluids)overlast van evenementen die op het perceel plaatsvinden. Ter zitting is komen vast te staan dat in de containers en romneyloods voorwerpen ten behoeve van die evenementen worden opgeslagen en dat bezoekers in de romneyloods kunnen schuilen bij slecht weer. Gelet hierop heeft [appellant] tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt schade te hebben geleden als gevolg van het in stand laten van de verlenging van de instandhoudingstermijn van de tijdelijke bouwvergunning voor het plaatsen van zeven containers en heeft hij in zoverre procesbelang bij een beoordeling van het besluit van 20 september 2006. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Met betrekking tot het besluit van 20 september 2006, voor zover het betreft de weigering van het college handhavend op te treden tegen de op het terrein aanwezige containers en romneyloods, betoogt [appellant] met juistheid dat de rechtbank hem ten onrechte niet heeft ontvangen in zijn beroep. De omstandigheid dat geen sprake zou zijn van een overtreding betreft een inhoudelijk oordeel over het in beroep bestreden besluit en dit heeft geen verlies van procesbelang tot gevolg.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State moet de zaak in beginsel worden teruggewezen naar de rechtbank. Nu de zaak in verband met het hierna volgende geen nadere behandeling van de rechtbank behoeft, zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 45 van de Wet op de Raad van State zelf afdoen.
2.5. [appellant] heeft in beroep betoogd dat het college ten onrechte de verlenging van de instandhoudingstermijn van de tijdelijke bouwvergunning voor zeven containers op het perceel in stand heeft gelaten.
2.5.1. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet wordt in een bouwvergunning voor een bouwwerk, bestemd om te voorzien in een tijdelijke behoefte, niet zijnde bewoning, een termijn gesteld, na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden.
Ingevolge het tweede lid van die bepaling is in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, de termijn ten hoogste vijf jaren.
2.5.2. Vaststaat dat vanaf 2000, derhalve sedert meer dan vijf jaren, voor containers, in wisselende samenstelling en op verschillende plaatsen, op het perceel tijdelijke bouwvergunningen zijn verleend. Ter zitting heeft het college - desgevraagd - gesteld dat de containers voorzien in een bestaande, blijvende behoefte om op het perceel evenementen te houden. Gelet hierop is onvoldoende gemotiveerd waarom de containers zouden voorzien in een tijdelijke behoefte, in welk geval bouwvergunning krachtens artikel 45 van de Woningwet kan worden verleend. Het gestelde dat voor elke afzonderlijke container op het perceel niet langer dan vijf jaren een tijdelijke bouwvergunning zou zijn verleend, is daarvoor onvoldoende.
Het betoog slaagt.
2.6. [appellant] heeft voorts betoogd dat het college ten onrechte van handhavend optreden heeft afgezien ten aanzien van de zeven containers alsmede de vijf containers met romneyloods op het perceel.
2.6.1. Ten tijde van het bestreden besluit van 20 september 2006 was de instandhoudingstermijn van de tijdelijke bouwvergunning voor de zeven containers verlengd, zodat het college zich in dat besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd was daartegen handhavend op te treden. Het betoog faalt in zoverre.
In het besluit van 20 september 2006 heeft het college het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard, voor zover het betreft de vijf containers en de romneyloods. Deze containers en romneyloods waren ten tijde van dat besluit derhalve zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning aanwezig. Het college kan, nog daargelaten dat dit niet in het besluit is opgenomen, niet worden gevolgd in het eerst ter zitting bij de Afdeling ingenomen standpunt dat het ten aanzien van die containers en de romneyloods van handhavend optreden kon afzien in verband met concreet zicht op legalisatie. Eerst in november 2006 is door Het Stenen Hoofd een aanvraag om bouwvergunning is ingediend en gelet op het onder 2.5.1 en 2.5.2 overwogene staat niet op voorhand vast dat voor die containers en romneyloods nogmaals tijdelijke bouwvergunning kan worden verleend. [appellant] heeft in beroep dan ook terecht betoogd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd was tegen de vijf containers en romneyloods handhavend op te treden. Het besluit van 20 september 2006 is in zoverre dan ook niet voorzien van een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
2.7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 20 september 2006, voor zover daartegen beroep is ingesteld, vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene Wet bestuursrecht. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 6 november 2007 in zaak nrs. 06/4543 en 07/646;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 20 september 2006, kenmerk BZ.1.06.0295.001 en BZ.1.06.0296.001, voor zover het betreft de verlenging van de instandhoudingsermijn van de tijdelijke bouwvergunning voor het plaatsen van de zeven containers op het perceel en de weigering handhavend op te treden tegen de vijf op het perceel aanwezige containers en romneyloods;
V. gelast dat de gemeente Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008
163-552.