
Jurisprudentie
BF7216
Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800115/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800115/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 19 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college) aan [appellante] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200800115/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Maasland, gemeente Midden-Delfland,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5986 van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college) aan [appellante] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 mei 2006 heeft het college het door [partijen] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 19 oktober 2005 herroepen en alsnog de gevraagde bouwvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 22 november 2007, verzonden op 26 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partijen] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2008, waar [appellante], bijgestaan door mr. W. Kattouw, en het college, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord [partijen], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en [partij], vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer, advocaat te Naaldwijk.
2. Overwegingen
2.1. Het - reeds gerealiseerde - bouwplan voorziet in de bouw van een berging op het perceel. De oprichting van een berging op het perceel is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorp Zuid". Het college heeft bij zijn besluit van 19 mei 2006 alsnog geweigerd om voor het bouwplan vrijstelling te verlenen met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening omdat privaatrechtelijke belangen zich daartegen verzetten.
2.2. [appellante] betoogt - kort samengevat - dat de rechtbank, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren.
2.2.1. Uit de stukken blijkt - hetgeen ook niet is bestreden - dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar [partijen] mede-eigenaar waren van een deel van de grond waarop de gevraagde bouwvergunning betrekking heeft. Verder hebben [partijen] te kennen gegeven bezwaren te hebben tegen de verlening van vrijstelling en bouwvergunning. In deze omstandigheden heeft het college terecht aanleiding gezien de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan te herroepen.
De door [appellante] gestelde omstandigheden dat het slechts om een klein stukje grond gaat en dat [partijen] geen belang bij het gebruik van die grond hebben, maken dat niet anders. Hetzelfde geldt voor het betoog van [appellante] dat zij ten tijde van het besluit van 19 oktober 2005 en van de bouw van de berging in de veronderstelling verkeerde dan wel er op mocht vertrouwen de eigendom van de strook grond te zullen verkrijgen. Ten tijde van het besluit op bezwaar bestond daarover immers niet voldoende zekerheid.
De rechtbank heeft de weigering om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen terecht in stand gelaten.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008
190-552.