Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7214

Datum uitspraak2008-10-03
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806770/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 11 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân aan [verzoeker] lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van de bij besluit van 29 juli 2003 verleende vergunning voor een vrachtwagendemontagebedrijf op het perceel [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200806770/1 Datum uitspraak: 3 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân aan [verzoeker] lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van de bij besluit van 29 juli 2003 verleende vergunning voor een vrachtwagendemontagebedrijf op het perceel [locatie] te [plaats]. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 september 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. E. Wiarda, en het collge, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J. Kolff-Hill, F. Reitsma en A.Teune, is verschenen. Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit zijn 27 lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschriften van de bij besluit van 29 juli 2003 verleende vergunning voor de inrichting van [verzoeker]. [verzoeker] betwist de gestelde overtredingen niet. Wat betreft een aantal overtredingen heeft hij betoogd dat een langere begunstigingstermijn nodig is om te voldoen aan de voorschriften van de vergunning. Ter zitting is gebleken dat het college voornemens was de volgende dag op 16 september 2008 een bedrijfsbezoek aan de inrichting van [verzoeker] af te leggen. Het doel van het bedrijfsbezoek is te controleren of de situatie, zoals [verzoeker] stelt, door het beëindigen van een aantal overtredingen in overeenstemming is met de verleende vergunning en of wat betreft andere overtredingen de nodige stappen zijn genomen om tot beëindiging daarvan te komen. Ter zitting is afgesproken dat [verzoeker] en het college overleggen over eventuele aanpassing van begunstigingstermijnen en dat het verslag van het bedrijfsbezoek van het college en de reactie van [verzoeker] daarop bij de behandeling van het verzoek worden betrokken. 2.2. [verzoeker] heeft bij het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van de in het bestreden besluit genoemde onderdelen A (voorschriften 1.1.3 en 11.2.2), D (3.1.1), E (voorschrift 3.2.1), F (voorschrift 4.1.3), G (voorschrift 4.2.1), H (voorschrift 6.1.1), K (voorschriften 11.2.1 en 11.8.1), L (voorschrift 11.5.1) en S (voorschriften 9.6.3 en 9.6.7) betoogd, dat de desbetreffende overtredingen inmiddels zijn beëindigd dan wel dat deze op korte termijn worden beëindigd. Uit het verslag van 17 september 2008 van het bedrijfsbezoek van het college en de reactie van [verzoeker] van 26 september 2008 blijkt dat op dit punt nog verschillende inzichten bestaan, welke als zodanig in dit geschil echter niet ter beoordeling staan. Gelet op de aard en de strekkking van de desbetreffende voorschriften is naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk, dat het onverwijld naleven van deze voorschriften niet mogelijk is. Derhalve bestaat naar het oordeel van de voorzitter in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de begunstigingstermijn ten aanzien van de onderdelen B (voorschrift 1.2.4), I (voorschrift 7.1.3) en Z (voorschrift 11.3.5) kan worden verlengd tot 5 januari 2009. [verzoeker] heeft aangegeven hiermee in te stemmen. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding ten aanzien van deze onderdelen van het besluit een voorlopige voorziening te treffen. Verder is er, gelet op de samenhang van onderdeel T (voorschrift 10.2.1) met genoemde onderdelen, naar het oordeel van de voorzitter aanleiding om ook in zoverre een voorlopige voorziening te treffen. 2.4. [verzoeker] heeft met betrekking tot onderdeel M (voorschrift 11.5.2) ter zitting betoogd, dat het treffen van een tijdelijke en daarna een definitieve voorziening nog enkele maanden vergt. Het college heeft zich naar aanleiding van het bedrijfsbezoek op het standpunt gesteld, dat voor 15 december 2008 een tijdelijke voorziening tegen inregenen dient te worden getroffen en dat uiterlijk 31 maart 2009 een definitieve voorziening in de vorm van een opslagruimte gereed dient te zijn. Aangezien het stellen van eisen aan en het dienovereenkomstig treffen van de tijdelijke maatregelen nog enige uitwerking behoeft, ziet de Voorzitter aanleiding ten aanzien van dit onderdeel van het besluit de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen. 2.5. Het college heeft ten aanzien van de onderdelen X (voorschrift 11.3.2) en Y (voorschrift 11.3.3) gesteld dat het aantal niet in overeenstemming met de vergunning opgeslagen autobanden is verminderd van ongeveer 1700 naar ongeveer 500 en dat ook meer banden overeenkomstig voorschrift 11.3.3 in bandencontainers worden opgeslagen. Indien bij een begin oktober af te leggen bedrijfsbezoek blijkt dat aan de voorschriften 11.3.2 en 11.3.3 wordt voldaan, heeft het college toegezegd dat de voor dat tijdstip ten aanzien van deze overtredingen verbeurde dwangsommen niet zullen worden geïnd. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de voorzitter in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.6. [verzoeker] heeft ten aanzien van onderdeel C betoogd dat het daarin vermelde voorschrift 1.2.6 wordt gewijzigd, zodat handhaving niet aangewezen is. Het college heeft ter zitting gesteld dat voorschrift 1.2.6 in september 2008 van kracht wordt. Volgens het college verandert dit niets aan de overtreding, omdat zolang door [verzoeker] geen KZD gecertificeerde registratie wordt bijgehouden dezelfde materiële eis blijft gelden als thans in voorschrift 1.2.6 is opgenomen. Nu de last onder dwangsom berust op de bestaande tekst van het voorschrift en die tekst kennelijk voor verandering in aanmerking komt, bestaat naar het oordeel van de voorzitter aanleiding ten aanzien van dit onderdeel van het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen. 2.7. [verzoeker] heeft in zijn reactie op het verslag van het college gesteld dat inmiddels wat betreft de onderdelen N (voorschrift 11.5.3), P (voorschrift 3.2.3), U (voorschrift 8.1.1) en AA (voorschrift 11.4.1) wordt voldaan aan de vergunning van 29 juli 2003. Gelet op dit standpunt dat als zodanig in deze procedure niet ter beoordeling staat, is er naar het oordeel van de voorzitter in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.8. [verzoeker] heeft met betrekking tot onderdeel O (voorschrift 1.2.9) betoogd, dat hij de sloopplaat voor meerdere functies wil gebruiken en dat daarmee in het voorschrift geen rekening is gehouden. Het college heeft in zijn verslag gesteld dat zolang voor de gewijzigde bedrijfsvoering geen vergunning is aangevraagd bedrijfsvoering optreden aangewezen is. Gelet op de aard van het desbetreffende voorschrift heeft het college naar het oordeel van de voorzitter zich op goede gronden op dit standpunt gesteld, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.9. [verzoeker] heeft in zijn reactie op het verslag van het bedrijfsbezoek betoogd dat wat betreft de onderdelen Q (voorschrift 3.2.5) en R (voorschrift 3.2.5) een verlenging van de begunstigingstermijn tot begin januari 2009 noodzakelijk is. Wat betreft de onderdelen J (voorschrift 11.1.1), V (9.1.2) en W (voorschrift 11.3.1) heeft [verzoeker] blijkens zijn reactie op het verslag van het bedrijfsbezoek gewezen op de samenhang met onderdeel O en acht hij in verband daarmee verlenging van de begunstigingstermijn aangewezen. Aangezien de desbetreffende voorschriften ertoe strekken te voorkomen dat (gelekte) vloeistoffen in de bodem wegvloeien, heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verlenging van de begunstigingtermijn bezwaarlijk is, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.10. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen en het verzoek voor het overige af te wijzen. 2.11. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 11 augustus 2008, kenmerk 00768270, voor zover het betreft hierna te noemen onderdelen: − onderdelen B (voorschrift 1.2.4), I (voorschrift 7.1.3), T (voorschrift 10.2.1) en Z (voorschrift 11.3.5) tot 5 januari 2009. − onderdeel C (voorschrift 1.2.6); − onderdeel M (voorschrift 11.5.2) tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist; II. wijst het verzoek voor het overige af; III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat de provincie Fryslân aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Melse voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008 191