Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7196

Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709085/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venray (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een uitvaartcentrum en crematorium aan [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 21 december 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200709085/1. Datum uitspraak: 8 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Venray, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venray (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een uitvaartcentrum en crematorium aan [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 21 december 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.C. Blonk, en het college, vertegenwoordigd door ing. J. Schepen en ing. M. Rahmouni, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. G.J. Krens, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het college en vergunninghoudster stellen dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, gezien de afstand tussen zijn woning en de bij het bestreden besluit vergunde inrichting. 2.1.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.1.2. De bij het bestreden besluit vergunde inrichting is een uitvaartcentrum en crematorium waar ongeveer 500 crematies per jaar plaatsvinden. De woning van [appellant] ligt op circa 800 meter van de inrichting. Tussen de woning van [appellant] en de inrichting is de rijksweg A73 gelegen. 2.1.3. Wanneer krachtens de Wet milieubeheer vergunning wordt verleend, zijn naast de aanvrager onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van deze inrichting kunnen worden ondervonden, belanghebbenden. Naar het oordeel van de Afdeling woont [appellant] op een zodanig grote afstand van de inrichting dat, de aard en de omvang van de inrichting in aanmerking genomen, het niet aannemelijk is dat ter plaatse van de woning van [appellant] milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. Hij kan dan ook niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt. 2.2. Het beroep is niet-ontvankelijk. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Van Leeuwen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008 373-492.