Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7110

Datum uitspraak2008-10-02
Datum gepubliceerd2008-10-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers149583 / HA RK 08-89
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om wraking van een kantonrechter. Het inwilligen van uitstelverzoeken van wederpartij(en) duidt niet op vooringenomenheid. Dat verzoeker tijdens een comparitie van partijen "het vuur na aan de schenen is gelegd" moet worden gezien in het licht van de taak van een rechter om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de juridische positie van verzoeker in het proces. De afwijzing van na comparitie gedane procedurele verzoeken wordt niet in strijd geacht met de bepalingen van het burgerlijk procesrecht en kan geen grond vormen om gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter aan te nemen. De enkele omstandigheid dat één van de gedaagden de hoedanigheid van (kanton)rechter-plaatsvervanger heeft in dezelfde rechtbank als waarin de kantonrechter werkzaam is, levert onvoldoende grond op voor de vrees voor partijdigheid of de schijn daarvan.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Wrakingskamer zaaknummer: 149583 / HA RK 08-89 datum beslissing: 2 oktober 2008 Op verzoek van: [Verzoeker], verzoeker, gemachtigde mr. E.J. Crooy, te Amsterdam. 1. Procesverloop 1.1 Bij schriftelijk verzoek van 29 augustus 2008 heeft verzoeker de wraking verzocht van [rechter], hierna te noemen: de kantonrechter, in de bij deze rechtbank, sector kanton aanhangige zaak met zaaknummer 370719 CV EXPL 08-770, hierna te noemen: de hoofdzaak. 1.2 De kantonrechter heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat voor gegrondbevinding van het wrakingsverzoek geen reden bestaat. 1.3 Verzoeker en de kantonrechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 12 september 2008. Verzoeker is verschenen 2. Beoordeling 2.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend. 2.2 Het verzoek tot wraking is gebaseerd op elf in het verzoek nader omschreven feiten en omstandigheden, voorafgaand, tijdens en na afloop van een op 3 juli 2008 gehouden comparitie van partijen in de zaak van verzoeker als eiser (vertegenwoordigd door mr E.J. Crooy) tegen [A] en [B], gedaagden. Verzoeker is van mening dat de uit dit dossier blijkende feiten en omstandigheden zowel de subjectieve als de objectieve toets van schijn van partijdigheid van de kantonrechter niet kan doorstaan. 2.3 Vóór de comparitie van partijen in de hoofdzaak hebben beide gedaagden afzonderlijk om uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord verzocht. De kantonrechter zou, aldus verzoeker, anders dan de wettelijke bepalingen voorschrijven, tot drie keer uitstel hebben verleend zonder dat een gegronde reden werd aangevoerd. 2.4 De kantonrechter stelt dat uitstel voor de conclusie van antwoord van één van de gedaagden is verleend volgens het toepasselijke rolreglement, los van de vrijheid die de rechter heeft om in een individueel geval (nader) uitstel aan een partij toe te staan. 2.5 De wrakingskamer is van oordeel dat het inwilligen van deze uitstelverzoeken op zich zelf geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Om een dergelijke zwaarwegende aanwijzing aan te kunnen nemen had het dan ook op de weg van verzoeker gelegen om dit nader te onderbouwen. Zo is bijvoorbeeld niet gesteld of gebleken dat tussen verzoeker en de kantonrechter c.q. de behandelende griffier correspondentie is geweest over de verzoeken tot uitstel van de wederpartij(en) waaruit een bepaalde negatief ervaren opstelling van de kantonrechter tegenover verzoeker kan worden afgeleid. Nu deze nadere onderbouwing ontbreekt moet de wrakingskamer aan deze stelling van verzoeker voorbijgaan. 2.6 Met betrekking tot de bezwaren van verzoeker als vervat onder de nummers 2 tot en met 8 in het verzoek noemt verzoeker de houding van de kantonrechter ter comparitie en ten opzichte van het geschil in hoofdzaak, kort samengevat, inhoudelijk passief, inquisitief ten opzichte van de gemachtigde van verzoeker, bagatelliserend en – in algemene zin – ongeïnspireerd. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat op al zijn argumenten door de kantonrechter onbegrijpend werd geschud, terwijl op hetgeen gedaagden naar voren brachten, instemmend werd geknikt. Verzoeker wijst op non-verbale communicatie tussen de kantonrechter en gedaagden ter comparitie. Verzoeker stelt dat hem het vuur aan de schenen is gelegd, terwijl gedaagden geen enkele kritische vraag is gesteld. 2.7 De kantonrechter heeft verklaard dat zij vanwege onbevredigende antwoorden van de gemachtigde van verzoeker op haars inziens voor de beoordeling van de zaak relevante punten hem ter comparitie tamelijk directe vragen heeft moeten stellen over de formeel juridische positie van verzoeker in de hoofdzaak. Zij herkent zich niet in haar door verzoeker geschetste houding ter comparitie en herinnert zich niet de haar onder punt 5 en 6 verweten non-verbale communicatie. 2.8 Naar het oordeel van de wrakingskamer behoort het, zeker als daarover door de wederpartij(en) opmerkingen zijn gemaakt, tot de taak van de rechter de desbetreffende partij te vragen om meer duidelijkheid te verschaffen omtrent zijn juridische positie in het proces. Dat verzoeker naar zijn beleving “het vuur na aan de schenen is gelegd” moet in dat licht worden bezien. Uit een dergelijke opstelling van de kantonrechter ter comparitie kan echter op zichzelf geen vooringenomenheid worden afgeleid. Dat was wellicht anders geweest als verzoeker ook op deze punten zijn – gemotiveerd betwiste - stellingen met zodanig concrete feiten en omstandigheden had onderbouwd dat de bij hem bestaande vrees voor onpartijdigheid van de kantonrechter niet alleen subjectief, maar met name ook objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Waar het subjectieve oordeel van een partij, zoals gezegd, niet doorslaggevend is en voor objectieve rechtvaardiging van dit oordeel geen gronden zijn aangevoerd missen ook de bezwaren van verzoeker met betrekking tot het optreden van de kantonrechter ter zitting van verzoeker voldoende grondslag. 2.9 De wrakingsgrond erin bestaande dat de griffier ná de zitting een volgens verzoeker onvolledig proces verbaal heeft verstrekt, faalt, nu niet valt in te zien op welke wijze die omstandigheid de partijdigheid van de kantonrechter kan raken. Ten overvloede verdient in dit verband opmerking dat verzoeker na zijn protest een volledig proces verbaal is verstrekt. 2.10 De bezwaren van verzoeker betreffende de afwijzing van enkele procedurele verzoeken, eveneens - en uitzonderlijk - gedaan ná de comparitie van partijen, kunnen ook geen grond vormen om gebrek aan onpartijdigheid bij de kantonrechter aan te nemen. Verzoeker meent dat de argumenten van de kantonrechter om deze verzoeken af te wijzen wettelijke grondslag missen. In het proces-verbaal van comparitie van partijen is vermeld dat de zaak op deze zitting naar de rolzitting van 13 augustus 2008 is verwezen voor het wijzen van vonnis. Dit kan, zo merkt de wrakingskamer op, ook een tussenvonnis zijn als de kantonrechter voor de verdere behandeling van de zaak nog bepaalde gegevens nodig heeft of nog bepaalde proceshandelingen aangewezen acht. Deze mogelijkheid wordt bij lezing van de brief van de griffier aan de gemachtigde van verzoeker van 13 augustus 2008 niet uitgesloten. Een en ander is niet in strijd met de bepalingen van het burgerlijk procesrecht zoals verzoeker aanvoert. De thans in het geding zijnde correspondentie tussen de griffier (namens de kantonrechter) en de gemachtigde van verzoeker houden voorts niet in dat de kantonrechter zich kennelijk al een oordeel over de hoofdzaak heeft gevormd ten nadele van verzoeker. Ook overigens kan hier evenmin worden vastgesteld dat de door verzoeker gestelde vrees voor onpartijdigheid van de kantonrechter objectief gerechtvaardigd is. 2.11 Verzoeker heeft tenslotte aangevoerd dat [A] als rechter plaatsvervanger in de rechtbank Haarlem een naaste collega van de kantonrechter is, waardoor de schijn van partijdigheid wordt gewekt. De wrakingskamer stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat één van de gedaagden de hoedanigheid van (kanton)rechter-plaatsvervanger heeft in dezelfde rechtbank als waarin de kantonrechter werkzaam is, onvoldoende grond oplevert om vrees voor partijdigheid of de schijn daarvan bij de kantonrechter aan te nemen. Daaraan valt nog toe te voegen dat [A] sinds vijf jaar niet als zodanig is opgetreden en als rechter-plaatsvervanger geen enkele bemoeienis meer heeft gehad met de sector kanton of enige andere sector van de rechtbank. De wrakingskamer gaat daarom aan deze stelling van verzoeker voorbij. 2.12 Op grond van het bovenstaande komt de wrakingskamer tot de conclusie dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek om wraking naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat het fungeren van de kantonrechter in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 wijst het verzoek om wraking af; 3.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartijen een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden; 3.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Deze beslissing is gegeven door mr. A.E. Patijn, voorzitter, en mrs. G.W.S. de Groot en M.J. Smit, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2008 in tegenwoordigheid van A.L. Zandvliet als griffier. Rechtsmiddel Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.