Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF7041

Datum uitspraak2008-06-24
Datum gepubliceerd2008-10-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/477007-08 (PROMIS)
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/477007-08 (PROMIS) Datum uitspraak: 24 juni 2008 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Spanje) op [geboortedatum] 1952, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1], gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Geniepoort” te Alphen aan den Rijn. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 en 10 juni 2008. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 december 2007 tot en met 22 januari 2008 te IJmuiden en/of Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) (ongeveer) 151,07 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; artikel 2 jo. 1 lid 4 Opiumwet. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Waardering van het bewijs 3.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van het telastegelegde uit van de volgende feiten en omstandigheden. Omstreeks oktober 2007 benadert [persoon 1] [persoon 2] om een bus op [persoon 2]s naam te huren en duikers op te halen en af te zetten voor € 6.000. Verdachte is aanwezig bij en vertolkt dit gesprek. Op 3 januari 2008 ontvangt de Dienst Internationale Politiesamenwerking schriftelijke informatie van de Engelse opsporingsautoriteiten, inhoudende dat het schip genaamd Grand Ocean op 28 december 2007 is vertrokken vanuit Colombia naar Amsterdam. Het schip zal midden januari 2008 aankomen in Amsterdam. Vermoed wordt dat 200 tot 300 kilogram cocaïne onder het schip wordt vervoerd. Naar aanleiding van deze informatie start de FIOD/ECD een onderzoek naar het genoemde schip. Vanaf 4 januari 2008 rijdt verdachte [persoon 1] rond, onder andere naar IJmuiden en de haven van Amsterdam. Doordat verdachte als chauffeur optreedt, brengt hij veel tijd met [persoon 1] door. Verdachte is hierdoor bij gesprekken tussen [persoon 1] en [persoon 2] over het huren van auto’s en duikspullen. Vanaf 11 januari 2008 huren [persoon 2] en [verdachte] auto’s bij Autoverhuurbedrijf Kuperus. [persoon 1] gaat met hen mee, maar blijft buiten wachten. Hij heeft [persoon 2] € 1.000 voor het huren van de auto’s gegeven. Op 11 januari 2008 huren [persoon 2] en [verdachte] een Fiat Panda. [verdachte] betaalt hiervoor de borg. De Fiat Panda ruilen zij op 15 januari 2008 in voor een groene Mercedes Vaneo. [persoon 2] ruilt de groene Mercedes vervolgens op 19 januari 2008 in voor een grijze Mercedes Vaneo. Bovendien huurt [persoon 2] op 19 januari 2008 bij Diks autoverhuur een Citroën Jumpy. De bij Autobedrijf Kuperus gehuurde auto’s gebruikt verdachte om [persoon 1] in rond te rijden. [persoon 2] gebruikt de Citroën Jumpy. De Grand Ocean ligt op 18 januari 2008 in de haven van IJmuiden en op zondag 20 januari 2008 komt het schip aan in de Amerikahaven te Amsterdam (verder: de haven). Zondag 20 januari 2008 gaan [persoon 3] en [persoon 4] het water van de haven in, ieder voorzien van een duikuitrusting, en zwemmen richting het schip. [persoon 4] krijgt het koud. [persoon 2] en [persoon 5] halen beide duikers op met de Citroën Jumpy die de duikplek met gedoofde lampen oprijdt. De Citroën Jumpy rijdt hierna naar het appartement op de [adres 2] te Amsterdam (hierna: het appartement) en [persoon 2], [persoon 4], [persoon 3] en [persoon 5] gaan het appartement binnen. De Mercedes Vaneo rijdt met gedoofde lampen bij de duikplek rond en rijdt hierna ook naar het appartement te Amsterdam. [persoon 1] en verdachte gaan ook het appartement binnen. De Mercedes Vaneo rijdt later naar Zaandam en wordt daar op de hoek van de [adres 3] en de [adres 1], waar verdachte woont, geparkeerd. Maandagavond 21 januari 2008 betreft een soortgelijke gang van zaken als de zondagavond ervoor. [persoon 2] brengt [persoon 3] en [persoon 4] met de Citroën Jumpy naar de duikplek om te duiken. Zij gaan wederom het water in op de duikplek. [persoon 4] krijgt het koud en [persoon 2] en [persoon 5] halen de duikers op. Ze rijden vervolgens naar het appartement. [persoon 2], [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5] gaan weer het appartement binnen. [persoon 1] krijgt in het appartement ruzie met [persoon 2], omdat [persoon 2] zijn € 6.000 wil krijgen die hem door [persoon 1] beloofd is. Verdachte is bij deze ruzie aanwezig en weet de ruzie te sussen. Afgesproken wordt dat [persoon 2] de volgende dag na het brengen en halen van de duikers zijn geld krijgt. Dinsdag 22 januari 2008 brengt [persoon 2] wederom [persoon 3] en [persoon 4] naar de duikplek. Beide duikers gaan het water in. [persoon 3] en [persoon 4] worden bijna overvaren in het water van de haven en rusten uit bij de oever aan de overkant van de duikplek. Zij zwemmen vervolgens terug. [persoon 2] en [persoon 5] halen de duikers na het duiken op. Op het moment dat [persoon 5] bij [persoon 2] in de auto stapt om de duikers te gaan ophalen, plakt [persoon 5] het dashboard af met een stuk zwart tape. [persoon 5] helpt de duikers met het inladen van duikspullen. Op de duikplek worden [persoon 2], [persoon 5], [persoon 3] en [persoon 4] aangehouden. Rond dat tijdstip bevindt de Mercedes Vaneo zich in het Westelijk Havengebied en rijdt van daaruit naar het appartement. Daarna rijdt de Mercedes Vaneo naar de Postjesweg. Verdachte en [persoon 1] worden vervolgens aangehouden in de directe nabijheid van de Mercedes Vaneo. In de nacht van 23 januari 2008 duikt een team van de FIOD-ECD naar de Grand Ocean en vindt aan dat schip bevestigd vier pakketten omwikkeld met zeil en touw. Uit onderzoek blijken de pakketten 151,07 kilogram cocaïne te bevatten. 3.2 Bewijsoverwegingen De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat verdachte niet kan worden veroordeeld op grond van de door de officier van justitie aangedragen bewijsmiddelen. De verklaringen van [persoon 2] zijn onbetrouwbaar en de verklaring van de medewerker van het verhuurbedrijf van de Fiat Panda dat verdachte de borg heeft betaald berust op een vergissing. Bovendien blijkt geen enkele betrokkenheid van cliënt bij het invoeren van cocaïne uit de observaties en de telefoontaps. Tot slot geeft hij aan dat zijn cliënt verklaart de grijze Mercedes Vaneo tweemaal te hebben uitgeleend aan [persoon 2] en dat cliënt zich op 9 juni 2008 heeft herinnerd dat het uitlenen eenmaal geschiedde op maandag 21 januari 2008. De officier van justitie kan volgens de raadsman zijn eis niet baseren op de voornoemde bewijsmiddelen. Vrijspraak dient derhalve te volgen. De rechtbank overweegt, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden onder 3.1 en in het bijzonder de hierna te noemen gedragingen van verdachte, als volgt. Verdachte is vanaf 4 januari tot 22 januari 2008 chauffeur geweest van medeverdachte [persoon 1]. Hij is hierdoor meerdere keren in de haven van Amsterdam geweest in diens gezelschap. Bovendien heeft hij de borg van de Fiat Panda betaald. Ook is verdachte meerdere keren in het appartement geweest, terwijl hij zich in het gezelschap van andere verdachten bevond. Tot slot heeft hij als tolk gefungeerd tussen [persoon 1] en [persoon 2] , terwijl zij spraken over het op naam zetten van auto’s en het huren van duikspullen. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de verklaring van [persoon 2] over de werkzaamheden door verdachte onbetrouwbaar moet worden geacht, aangezien de verklaring van [persoon 2] op punten in belangrijke mate steun vindt in de bewijsmiddelen Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de verklaring van de verhuurder van de Fiat Panda op een vergissing berust, zodat de rechtbank van het bewijsmiddel uitgaat zoals het zich in het dossier bevindt. Voorts is niet aannemelijk geworden dat verdachte de grijze Mercedes Vaneo heeft uitgeleend aan [persoon 2]. [persoon 2] ontkent de Mercedes Vaneo te hebben gebruikt en verdachte heeft immers geen aannemelijke uitleg kunnen geven over de omstandigheden van het uitlenen en terugkrijgen van de Mercedes Vaneo van [persoon 2]. Bovendien blijkt uit de vorengenoemde bewijsmiddelen dat [persoon 2] op belangrijke tijdstippen bij het invoeren van de cocaïne de bestuurder van de Citroën Jumpy is geweest. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte tevens blijkt uit de observatierapporten, die dan ook als bewijs worden gebruikt. Deze observatierapporten vinden immers in belangrijke mate steun in de andere gebezigde bewijsmiddelen en in de eigen verklaring van verdachte dat hij als chauffeur (van de Mercedes Vaneo) heeft gefungeerd voor [persoon 1] tot het moment van aanhouding. Uit de observatierapporten volgt onder meer dat de Mercedes Vaneo op 20 januari 2008 na op de duikplek en de [adres 2] te zijn geweest, geparkeerd is op de hoek van de [adres 3] en de [adres 1] te Zaandam. Verdachte woont in laatstgenoemde straat. Bovendien blijkt daaruit dat de Mercedes Vaneo zich kort voor de aanhoudingen in de Westelijk Havnegebied bevond, vervolgens naar de [adres 2] reed en daarna naar de Postjesweg. Verdachte is in de directe omgeving van de Mercedes Vaneo aangehouden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden onder 3.1 en 3.2 sprake is van een zodanige samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders dat bewezen kan worden verklaard het medeplegen. Eveneens ten overvloede merkt de rechtbank op dat verdachte, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden onder 3.1 en in het bijzonder de gedragingen zoals hiervoor onder 3.2 zijn beschreven, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij cocaïne binnen het grondgebied van Nederland bracht. 3.3. De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 28 december 2007 tot en met 22 januari 2008 te IJmuiden en Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 151,07 kilogram cocaïne. (artikel 2 jo. 1 lid 4 Opiumwet) Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. De strafbaarheid van de feiten Het bewezen geachte feit is strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 5. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 6. Motivering van de straf De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5,5 (vijfenhalf) jaar, met aftrek van voorarrest. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting en uit het reclasseringsrapport is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft samen met anderen een zeer aanzienlijke – voor verdere verspreiding geschikte – hoeveelheid cocaïne Nederland ingevoerd. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen gevaarlijke stof en daarom verboden bij de Opiumwet. De handel in en het gebruik van cocaïne brengen, zo leert de ervaring, criminaliteit en overlast mee. De oriëntatiepunten straftoemeting en afspraken van het LOVS van 10 december 2004 onderscheiden bij artikel 2 onder A Opiumwet naar hoeveelheid verdovende middelen en de rol van verdachte. In de onderhavige casus is sprake van een zeer grote hoeveelheid cocaïne, te weten 151,07 kilogram, en vallen de gedragingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank onder de tweede categorie daders, te weten de standaardcategorie. Hierbij past volgens de oriëntatiepunten een straf van ten minste 60 maanden. De rechtbank weegt mee dat niet is gebleken dat verdachte onderdeel was van een organisatie die zich reeds enige tijd bezighield met het binnenbrengen van verdovende middelen in het grondgebied van Nederland. Ook is niet gebleken dat de structuur en werkwijze van de zes verdachten van een zodanige ernst zijn dat die de hoogte van de straf zoals het LOVS die vooropstelt, kunnen dragen. De lange tijd waarin verdachte in beperkingen heeft gezeten, weegt de rechtbank eveneens mee. Overigens is er geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen niet rechtmatig waren. Tot slot houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij niet eerder een aan de Opiumwet gerelateerd strafbaar feit in Nederland heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Deze wettelijke bepalingen zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde. 8. Beslissing De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is weergegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezen verklaarde levert op: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. van Zutphen, voorzitter, mrs. A.J.R.M. Vermolen en E.M.L.J. Dosker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Leepel, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2008.