
Jurisprudentie
BF6919
Datum uitspraak2008-10-02
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMaastricht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08 / 26665
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMaastricht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08 / 26665
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beleid van verweerder bij uitzettingen naar België en Duitsland
Het in deze uitspraak beschreven beleid van verweerder om te trachten binnen een termijn van veertien dagen na ontvangst van een claimakkoord te komen tot een feitelijke uitzetting van de vreemdeling naar België of Duitsland, getuigt van een redelijk beleid.
Het in deze uitspraak beschreven beleid van verweerder om te trachten binnen een termijn van veertien dagen na ontvangst van een claimakkoord te komen tot een feitelijke uitzetting van de vreemdeling naar België of Duitsland, getuigt van een redelijk beleid.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-Gravenhage,
zittinghoudend te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 08 / 26665 VRONTN
UITSPRAAK, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, juncto artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen
[eiser], eiser,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Kenmerk: 0807.03.1067.
V-nummer: 272.543.9318.
I. PROCESVERLOOP
Eiser, die stelt te zijn geboren op [1978] en de Irakese nationaliteit te bezitten, is op 1 juli 2008 in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 21 juli 2008 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het eerste beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard.
Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht om schadevergoeding.
De op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verweerder aan de rechtbank gezonden. Eiser heeft hierop gereageerd. Verweerder heeft daarna aanvullende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft op 11 augustus 2008 plaatsgehad. Daarbij heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door M.E.Th. Hogervorst, die waarnam voor haar kantoorgenoot
I. Wudka, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R.P.G. van Bel, ambtenaar ten departemente.
Teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Vervolgens heeft verweerder bij twee faxen van 18 augustus 2008 de nadere informatie verschaft. Op deze informatie heeft eiser bij fax van 21 augustus 2008 gereageerd.
Gelet op de daarvoor door partijen gegeven toestemming, heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft zij op 25 augustus 2008 het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) toe te kennen.
Eiser heeft - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het effectueren van uitzetting. Op 14 juli 2008 hebben de Duitse autoriteiten het claimverzoek reeds akkoord verklaard, doch dit is pas op 23 juli 2008 bij de Dienst Terugkeer en Vertrek bekend geworden en eerst toen werden de activiteiten voor de overdracht opgestart. Verweerder had echter na het claimakkoord binnen de redelijke termijn van drie dagen de overdracht dienen te effectueren.
Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting overweegt de rechtbank als volgt.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de algemene gang van zaken aangaande een claimakkoord, als bedoeld in de Verordening (EG) 343/2003 van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Dublin-verordening), en de door de Unit Dublin te verrichten handelingen tot aan de uitzetting van een vreemdeling.
Verweerder heeft dienaangaande opgemerkt dat het ontvangen claimakkoord doorgaans dezelfde dag wordt ingevoerd in het systeem van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND)(INDIS) en in het systeem van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) (ISTV), afhankelijk van het tijdstip van binnenkomst van het akkoord. Uiterlijk één dag na het ontvangen claimakkoord wordt het dossier door de Afdeling Overdrachten van de unit Dublin inhoudelijk beoordeeld. De voorwaarden zoals gesteld door het ontvangende land en eventuele medische aspecten komen hierbij aan de orde. Tevens wordt beoordeeld of bij de overdracht de aanwezigheid van escorts geboden is. Uiterlijk twee dagen na ontvangst van het dossier door de Afdeling Overdrachten wordt, nadat door deze afdeling definitief is vastgesteld dat het claimakkoord zal worden gebruikt, een vlucht en een Dublin laissez-passer (hierna: lp) aangevraagd bij de DT&V. Dit gebeurt door het verzenden van een e-mailbericht aan de ISTV-mailbox en aan de regievoerder. De DT&V wordt per e-mail op de hoogte gebracht van de overdraagbaarheid van de Dublin-claimant en de genoemde voorwaarden waaronder de overdracht dient plaats te vinden. De Unit Dublin informeert voorts de locatie waar de vreemdeling in bewaring verblijft. Dublin-overdrachten vinden (in principe) altijd vanuit het uitzetcentrum Zestienhoven (hierna: UCZ) plaats. Alleen vanaf die locatie kan een overdracht worden georganiseerd. Indien een vreemdeling in bewaring verblijft, moet hij, voordat de daadwerkelijk feitelijke overdracht ter hand kan worden genomen, naar het UCZ worden overgeplaatst. Afgesproken is dat de regievoerder of de medewerker feitelijk vertrek van de DT&V de overplaatsing binnen drie dagen na de melding van de overdraagbaarheid bewerkstelligt. Indien de vreemdeling niet in bewaring verblijft, wordt de vreemdelingenpolitie gevraagd de vreemdeling in bewaring te stellen en voorts wordt de vreemdeling direct naar het UCZ overgebracht. Unit Dublin verzoekt bij de kennisgeving van de overdrachtmogelijkheid aan de DT&V om binnen acht tot tien werkdagen (bij landoverdracht naar België of Duitsland) en binnen tien tot twaalf werkdagen (bij luchtoverdracht naar die landen) de overdracht te effectueren. Nadat Unit Dublin van de DT&V de vluchtgegevens en een kopie van de lp heeft ontvangen, bericht Unit Dublin de ontvangende lidstaat uiterlijk drie dagen voorafgaand aan de geplande overdracht. Bij een landoverdracht aan Duitsland of België informeert de DT&V van het UZC de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR) grensbrigade en het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum (samenwerkingsverband van de KMAR en Bundesgrenzschutz) in Goch.
Verweerder heeft voorts opgemerkt dat de DT&V op het UZC bij luchtoverdrachten, voordat een vlucht wordt aangevraagd, een vertrekgesprek houdt met de vreemdeling, dit ter voorbereiding van zijn uitzetting. De Afdeling Boekingen van de DT&V te Schiphol maakt een Dublin lp aan als de feitelijke vluchtgegevens bekend zijn en organiseert de feitelijke overdracht aan de accepterende lidstaat, met inachtneming van de eventuele specifieke voorwaarden. De DT&V op het UZC maakt een vervoersopdracht op voor de Dienst Vervoer & Ondersteuning en maakt tevens een reisenvelop op met eventuele bijzonderheden voor de KMAR Schiphol. De DT&V op het UZC verzoekt de hulpofficier van Justitie van de KMAR om een Model M114 (een ontslagbrief uit het Huis van Bewaring) op te maken voor de uitzettingsdatum. De DT&V op het UZC geeft de daadwerkelijke uitzettingsdatum in principe 24 uur van te voren aan de vreemdeling.
De procedure bij uitzetting over land, verschilt niet van de overdrachten via de lucht.
Indien een vreemdeling een verzoek doet als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 dient het vertrek te worden opgeschort.
Verweerder heeft ten slotte opgemerkt dat de overdracht beoogd wordt te zijn afgerond binnen veertien dagen na ontvangst van een claimakkoord en dat bijzondere omstandigheden deze termijn kunnen verlengen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de door verweerder te nemen stappen, het trachten om tot een feitelijke uitzetting van de vreemdeling te komen binnen een termijn van veertien dagen, getuigt van een redelijk beleid.
Naast hetgeen reeds beschreven is in de uitspraak van 21 juli 2008, waarin de voortgang tot dan toe is beschreven en waarnaar in deze uitspraak wordt verwezen, heeft naar nu blijkt nog het navolgende plaatsgehad.
Op 14 juli 2008 is bij de Unit Dublin het claimakkoord voor Duitsland binnengekomen. Op 15 juli 2008 is het claimakkoord in de systemen van de IND en DT&V opgevoerd. Als gevolg van achterstand wegens ziekte bij de Unit Dublin is de regievoerder van de DT&V niet (uiterlijk) op 17 juli 2008, maar op 23 juli 2008 per e-mail van het claimakkoord op de hoogte gebracht. De voorbereidingshandelingen om eiser daadwerkelijk feitelijk uit te zetten zijn vervolgens opgestart, waarna eiser op 25 juli 2008 is overgeplaatst naar het UZC. Daarna heeft op 28 juli 2008 een vertrekgesprek plaatsgehad. Uit de overige informatie is gebleken dat eiser op 1 augustus 2008 via de landgrens aan Duitsland is overgedragen op grond van een Dublinclaim.
De rechtbank stelt vast verweerder op 14 juli 2008 gestart is met het verrichten van handelingen die de feitelijke uitzetting van eiser bewerkstelligen. Met in achtneming van het door verweerder geformuleerde beleid zou eiser, bijzondere omstandigheden daargelaten, uiterlijk op 27 juli 2008 verwijderd dienen te worden. Nu de daadwerkelijke overdracht op 1 augustus 2008 heeft plaatsgehad, is de termijn van veertien dagen met vijf dagen overschreden.
Ten aanzien van de vraag of deze overschrijding verweerder kan worden toegerekend, overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft te kennen gegeven dat de overschrijding van de termijn te wijten is aan de ziekte van een medewerker van Bureau Dublin. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid aan verweerder dient te worden toegerekend, nu verweerder voor opvang van de activiteiten van (zieke) werknemers dient te zorgen en dit niet voor rekening en risico van eiser kan komen. Nu de rechtbank de ziekte van een medewerker niet als een bijzondere omstandigheid ziet die een verontschuldigbare overschrijding van de termijn van veertien dagen op kan leveren, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, handelend in strijd met het eigen beleid, onvoldoende voortvarendheid heeft betracht bij de (voorbereiding van de) uitzetting van eiser. Verweerder heeft ter rechtvaardiging daarvan geen belangen gesteld die aan het belang van eiser te boven gaan.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
De rechtbank kent schadevergoeding aan eiser toe over de door verweerder overschreden termijn van vijf dagen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er in de onderhavige zaak geen aanleiding tot het matigen van het bedrag tot schadevergoeding.
Uitgangspunt bij de vaststelling tot schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
In navolging van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt eiser over de periode van 28 juli 2008 tot en met 1 augustus 2008, de dag waarop de bewaring is opgeheven, schadevergoeding toe.
De rechtbank stelt vast, dat eiser van 28 juli 2008 tot en met 1 augustus 2008 in een huis van bewaring heeft verbleven. In totaal bedraagt de schadevergoeding derhalve 5 dagen à € 70,00, hetgeen uitkomt op een totaalbedrag van € 350,00
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op het in rubriek III vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser een punt is toegekend voor het indienen van het beroepschrift, een punt is toegekend voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting en een half punt is toegekend voor de nadere schriftelijke reactie en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Nu aan eiser ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe, groot € 350,00, ten laste van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 805,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door M.B. Bax in tegenwoordigheid van A.J.H. Bosgoed als griffier en in het openbaar uitgesproken op
w.g. A. Bosgoed w.g. M.B. Bax
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 350,00 (zegge: driehonderdenvijftig Euro)
Aldus gedaan op
door M.B. Bax
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.